ECLI:NL:GHAMS:2025:220

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.334.761/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen mogelijkheden voor een zorgregeling tussen de vader en de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in deze procedure, heeft verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de zorgregeling op te schorten totdat er begeleiding voor de kinderen is opgestart. De vader heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen al aangegeven dat er ernstige zorgen zijn over het contact tussen de kinderen en de vader, en dat er een raadsonderzoek is gelast vanwege de heftige reacties van de kinderen op het onderwerp contact met de vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapport ernstige zorgen geuit over het al jaren durende gebrek aan contact en de angst van de kinderen voor de vader. Het hof heeft geconcludeerd dat er momenteel geen mogelijkheden zijn voor een zorgregeling, omdat de kinderen onder toezicht staan van de GI en er gewerkt moet worden aan het nuanceren van hun negatieve beeld van de vader. De ouders zijn het erover eens dat zij de doelen van de ondertoezichtstelling moeten ondersteunen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat er geen zorgregeling is tussen de vader en de kinderen, zodat er gewerkt kan worden aan de gestelde doelen in het kader van de ondertoezichtstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.334.761/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/313569 / FA RK 21-987
Beschikking van de meervoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.R. Carrière te Haarlem.
Het hof heeft verder als belanghebbenden aangemerkt de minderjarigen:
- [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2014 te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] (verder te noemen: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2016 te [plaats C] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 9 april 2024 een beschikking gegeven (hierna: de tussenbeschikking) waarin de beslissing in de zaak met zaaknummer 200.334.761/01 pro forma is aangehouden voor de duur van vijf maanden, te weten tot zondag 29 september 2024, in afwachting van het onderzoeksrapport van de raad.
In de zaak met zaaknummer 200.334.761/02 heeft het hof de werking van de bestreden beschikking geschorst totdat het hof definitief heeft beslist in de hoofdzaak.
Voor het procesverloop tot aan de daaraan voorafgaande mondelinge behandeling op 20 maart 2024 wordt naar de tussenbeschikking verwezen.
Van voornoemde mondelinge behandeling is een uitgewerkt proces-verbaal opgesteld dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de raad van 3 september 2024, met als bijlage het raadsrapport van 2 september 2024 (hierna: het raadsrapport);
- een bericht van de zijde van de moeder van 6 december 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 9 december 2024, met een bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 17 december 204, met een bijlage.
1.3
Bij voornoemde berichten van 6 en 9 december 2024, heeft de moeder respectievelijk de vader verzocht om een eindbeschikking af te geven zonder nadere mondelinge behandeling.
1.4
Het hof is hiermee akkoord gegaan en de griffier heeft de ouders en de raad op 10 december 2024 bericht dat een eindbeschikking zal worden gegeven op 28 januari 2025.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 29 november 2017 en het daaraan gehechte, door de ouders op 18 september 2017 ondertekende ouderschapsplan, de volgende zorgregeling vastgesteld: de kinderen hebben met ingang van november 2023 iedere eerste zondag van de maand contact met de vader. In november en december 2023 en januari 2024 vindt het contact plaats van 15.00 tot 16.00 uur. In februari, maart en april 2024 vindt het contact plaats van 15.00 tot 17.00 uur. Vanaf mei 2024 vindt het contact plaats van 15.00 tot 18.00 uur.
Ook heeft de rechtbank bepaald dat de moeder per keer dat zij in gebreke blijft deze zorgregeling na te komen een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt ten bedrage van € 500,-, met een maximum van € 5.000,-.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
Ter beoordeling ligt thans nog voor het verzoek van de moeder om, zo begrijpt het hof na verduidelijking ter zitting in hoger beroep, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de zorgregeling wordt opgeschort totdat begeleiding is opgestart voor de kinderen.
2.3
De vader verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Wettelijk kader
2.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, zoals in de onderhavige zaak aan de orde, een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Conclusie raadsrapport
2.5
Conform het advies van de raad ter zitting in hoger beroep heeft het hof in de tussenbeschikking van 9 april 2024 een raadsonderzoek gelast, vanwege de zeer heftige en daarmee zorgelijke reactie van de kinderen op het onderwerp ‘contact met de vader’. De raad is vervolgens een onderzoek gestart. De raad heeft in het daaropvolgende raadsrapport ernstige zorgen geuit over het al jaren durende geringe / geen contact van de kinderen met de vader en de angst en weerstand van de kinderen richting de vader. Hierin is, ondanks de verschillende hulpverlening die de afgelopen jaren is ingezet, geen verbetering gekomen en de angst voor de vader lijkt onverminderd te zijn. De raad constateert dat het onderwerp ‘vader’ veel weerstand en boosheid oproept bij de kinderen. Het verbreken van het contact en het volledig afwijzen van de vader lijkt een extreme reactie op hetgeen zich heeft afgespeeld en roept veel vragen op bij de raad. De raad zal dientengevolge een verzoek indienen tot een ondertoezichtstelling van de kinderen.
De raad komt verder tot de conclusie dat er nu geen mogelijkheden zijn voor een zorgregeling tussen de kinderen en vader. Eerst moet het negatieve beeld van de kinderen over de vader genuanceerd worden door middel van het verwerken van voor de kinderen ingrijpende gebeurtenissen. Daarna moet er met de ouders gekeken worden naar ondersteuning in hun ouderrol; wat heeft de moeder nodig om op een positieve manier te kunnen omgaan met de spanningen die de kinderen hebben, en hoe kan de vader zijn rol op afstand invullen, maar toch betrokken blijven. Daarna moet worden gekeken of een vorm van omgang mogelijk is in de toekomst.
2.6
Op 14 november 2024 is het verzoek van de raad aan de rechtbank tot een ondertoezichtstelling van de kinderen behandeld. De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 november 2024 het verzoek toegewezen.
Standpunten van de ouders
2.7
Ten aanzien van het standpunt van de moeder verwijst het hof naar hetgeen is opgenomen onder 5.1 in zijn tussenbeschikking. Aanvullend heeft de moeder in het bericht van 6 december 2024 gesteld dat, nu de kinderrechter het verzoek van de raad tot een ondertoezichtstelling van de kinderen heeft toegewezen, de moeder ervan uitgaat dat de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers (GI) vanaf hier verder zal gaan en in het belang van de kinderen zal handelen.
2.8
Ten aanzien van het standpunt van de vader verwijst het hof naar hetgeen is opgenomen onder 5.2 in zijn tussenbeschikking. Aanvullend heeft de vader in het bericht van 9 december 2024 meegedeeld dat hij het eens is met de stelling van de moeder dat de ouders zich nu moeten laten informeren door en handelen naar de adviezen van de GI.
Beoordeling door het hof
2.9
Het hof overweegt als volgt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een belaste opvoedgeschiedenis bij de ouders, in die zin dat er tussen de ouders al meerdere jaren sprake is van een spanningsvolle relatie die ook de (ontwikkeling van de) kinderen raakt. De slechte onderlinge verstandhouding en de moeizame communicatie tussen de ouders heeft zijn weerslag op de ontwikkeling van de kinderen. De kinderen krijgen één en ander van de strijd tussen de ouders mee en zitten klem tussen de ouders. Dit heeft ertoe geleid dat er op dit moment al bijna drie jaar geen sprake meer is van structureel contact tussen de kinderen en de vader. De kinderen hebben veel weerstand opgebouwd tegen contact met de vader. Zij zijn bang voor hem en willen niet bij hem verblijven. De kinderen uiten woede en boosheid wanneer er wordt gesproken over (de opbouw van het) contact met de vader. Vrijwillige hulpverlening van onder meer Levvel en BOR Humanitas heeft hierin geen verandering kunnen brengen, terwijl het voor hun ontwikkeling van belang is dat het negatieve beeld dat zij van hun vader hebben, wordt genuanceerd. Omdat er geen enkele samenwerking is tussen de ouders en het niet is gelukt om die situatie te verbeteren, dreigt het belang van de kinderen en hun recht om zorgeloos contact met de andere ouder te hebben, verloren te gaan. Om dit voorkomen en omdat de ouders onvoldoende bereid en in staat zijn geweest onder eigen verantwoordelijkheid deze bedreiging weg te nemen, heeft de raad een verzoek tot ondertoezichtstelling gedaan. De kinderrechter heeft de kinderen op 21 november 2024 onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar en heeft daarbij het volgende overwogen:
“De komende tijd is het van belang dat de GI en de hulpverlening zich richten op het nuanceren van het negatieve beeld van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] over de vader. Het hulpverleningstraject dient zich nog niet te richten op het tot stand brengen van contact tussen de kinderen en de vader. Dat is op dit moment nog een stap te ver en te belastend voor de kinderen. Verder is het voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belangrijk dat zij ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden kunnen gaan verwerken. Daartoe dient traumatherapie te worden ingezet. Verder dienen de ouders ondersteuning van het Centrum voor Relationele Therapie in Amsterdam (Arkin Jeugd en Gezin) of een soortgelijke instantie te krijgen. Deze hulpverlening ondersteunt de ouders in hun ouderrol en zal met name gericht zijn op het negatieve beeld dat de kinderen van de vader hebben, op hoe de moeder de kinderen kan ondersteunen en motiveren om een genuanceerder beeld van de vader te krijgen en op het ondersteunen van de vader bij het invullen van zijn vaderrol op afstand in de tussentijd. Als laatste stap binnen de ondertoezichtstelling dient te worden onderzocht of in de toekomst een vorm van omgang van de vader met de kinderen mogelijk is”.
2.1
Gelet op alle bovenstaande ontwikkelingen is het hof van oordeel dat er thans geen mogelijkheden zijn voor een zorgregeling tussen de kinderen en de vader. Het is nu niet mogelijk voor de kinderen om veilig en onbelast contact met de vader te hebben. De kinderen staan onder toezicht van de GI. In het kader van die ondertoezichtstelling wordt door de GI gewerkt aan bovengenoemde doelen, waarbij het uitgangspunt niet is het vaststellen van een zorgregeling, maar het nuanceren van het negatieve beeld van de vader en op den duur de mogelijkheden onderzoeken voor onbelast contact tussen de vader en de kinderen. Beide ouders hebben aangegeven achter de doelen van de ondertoezichtstelling te staan en de aanwijzingen van de GI dienaangaande te zullen opvolgen. Gelet hierop legt het hof de regie bij de GI en zal het hof de bestreden beschikking vernietigen. Anders dan door de moeder is verzocht, zal het hof niet bepalen dat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling wordt opgeschort, maar bepalen dat geen zorgregeling wordt vastgesteld tussen de vader en de kinderen, zodat alle betrokkenen eerst kunnen werken aan de binnen het kader van de ondertoezichtstelling gestelde doelen. Deze beslissing acht het hof het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het hof spreekt hierbij de wens uit dat beide ouders er alles aan zullen doen wat in hun macht ligt om in het belang van de kinderen voornoemde doelen te behalen.
2.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging van de beschikking van 29 november 2017 en het daaraan gehechte, door de ouders op 18 september 2017 ondertekende ouderschapsplan, dat er geen zorgregeling is tussen de vader en de kinderen, met inachtneming van het onder 2.9 en 2.10 overwogene;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk en mr. J.M. van Baardewijk en mr. E.W.K. Bosman in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 28 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.