Op 19 augustus 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 februari 2025 was gewezen. De zaak betreft een verdachte, geboren in 2000, zonder bekende woon- of verblijfplaats, die in hoger beroep ging tegen het vonnis van de politierechter. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 1.895,00 voor materiële schade, maar was niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat deze vordering geheel zal worden toegewezen, inclusief wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte schade heeft geleden en heeft de vordering volledig toegewezen. Het hof heeft de verplichting aan de verdachte opgelegd om het bedrag van € 1.895,00 te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 28 dagen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigd, met inachtneming van de aanpassingen die zijn gedaan.