ECLI:NL:GHAMS:2025:2199

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
23-000369-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing schadevergoeding en vordering benadeelde partij in hoger beroep

Op 19 augustus 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 februari 2025 was gewezen. De zaak betreft een verdachte, geboren in 2000, zonder bekende woon- of verblijfplaats, die in hoger beroep ging tegen het vonnis van de politierechter. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 1.895,00 voor materiële schade, maar was niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat deze vordering geheel zal worden toegewezen, inclusief wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte schade heeft geleden en heeft de vordering volledig toegewezen. Het hof heeft de verplichting aan de verdachte opgelegd om het bedrag van € 1.895,00 te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 28 dagen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigd, met inachtneming van de aanpassingen die zijn gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000369-25
datum uitspraak: 19 augustus 2025
VERSTEK (raadsvrouw niet gemachtigd)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2025 in de strafzaak onder de parketnummers 13-040207-25 en 13-229166-23 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2000,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
De in het vonnis opgenomen paragraaf: ‘Toepasselijke wetsartikelen’ wordt uitgebreid met het artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.895,00 voor materiële schade. De benadeelde partij is in deze vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel zal worden toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. De vordering is voldoende onderbouwd en zal geheel worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.895,00 (duizend achthonderdvijfennegentig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.895,00 (duizend achthonderdvijfennegentig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 februari 2025.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.F. Groos, mr. D.A.C. Koster en mr. R.A.J. Hübel, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 augustus 2025.