ECLI:NL:GHAMS:2025:213

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.345.847/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van de zorgregeling tussen een minderjarige en de vader

In deze zaak gaat het om de opschorting van de zorgregeling tussen de minderjarige, geboren in 2010, en haar vader. De rechtbank Noord-Holland had eerder op 12 juni 2024 de zorgregeling opgeschort voor de duur van acht maanden, wat de vader niet accepteert. Hij heeft in hoger beroep verzocht om hervatting van de zorgregeling zoals eerder vastgesteld op 9 februari 2022. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio heeft de opschorting ondersteund en is van mening dat de vader onvoldoende inzicht heeft in zijn eigen aandeel in het contactverlies met de minderjarige. Tijdens de zitting op 19 december 2024 waren zowel de vader als vertegenwoordigers van de GI en de moeder aanwezig. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige direct verbonden is met de opstelling van de vader. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden de zorgregeling heeft opgeschort. De vader moet verantwoordelijkheid nemen en openstaan voor samenwerking met de GI om contactherstel te onderzoeken. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.345.847/01
zaaknummer rechtbank: C/15/349354/JU RK 24-306
beschikking van de meervoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. D.Z. Celik te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B ] ,
gevestigd te [plaats B ] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [de moeder] , hierna: de moeder;
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de opschorting van de zorgregeling tussen [minderjarige] (14 jaar) en de vader.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de rechtbank) heeft bij beschikking van 12 juni 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de zorgregeling opgeschort voor de duur van acht maanden.
De vader is het daar niet mee eens en wil dat de zorgregeling wordt hervat. De GI is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 10 september 2024 in hoger beroep gekomen van een deel van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 18 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft op 11 december 2024 met [minderjarige] gesproken, in het bijzijn van de griffier. De inhoud van dit gesprek heeft de voorzitter kort samengevat meegedeeld ter zitting.
2.4
De zitting heeft op 19 december 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de moeder;
- W. Daalderop, namens de raad.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2010 te [plaats C] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . De ouders hebben tot medio juli 2020 een relatie met elkaar gehad. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 9 februari 2022 is de volgende zorgregeling vastgesteld:
[minderjarige] verblijft eenmaal per veertien dagen bij de vader van vrijdagmiddag na het paardrijden tot dinsdagochtend naar school, waarbij de vader haar vrijdag ophaalt bij paardrijden en de moeder haar op dinsdag ophaalt bij school. Verder is een vakantie- en feestdagenregeling vastgesteld die - kort gezegd - neerkomt op een verdeling bij helfte.
Voornoemde zorgregeling is bij beschikking van de rechtbank van 19 maart 2024 opgeschort voor de duur van drie maanden, tot en met 19 juni 2024, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de GI zich inspant om te onderzoeken welke vorm en frequentie van contact tussen [minderjarige] en de vader mogelijk is en de omgang zo spoedig als mogelijk te hervatten.
3.3
De rechtbank heeft bij beschikking van 15 juni 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 15 juni 2024. Bij de - in zoverre niet bestreden - beschikking van 12 juni 2024 (zaaknummer C/15/350919 / JU RK 24-514) is de ondertoezichtstelling verlengd tot 15 juni 2025.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, op verzoek van de GI, bepaald dat de bij beschikking van 9 februari 2022 vastgestelde regeling wordt opgeschort voor de duur van acht maanden, met ingang van 19 juni 2024 tot 19 februari 2025. Daarnaast is door de rechtbank bepaald dat de GI de mogelijkheden tot herstel van het contact tussen [minderjarige] en de vader tijdens en na de opschorting onderzoekt en faciliteert en dat de GI gedurende de opschorting bepaalt hoe, wanneer en onder welke voorwaarden het contact tussen [minderjarige] en de vader eventueel mag plaatsvinden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, dat een zorgregeling wordt vastgesteld conform de eerdere beschikking van de rechtbank van 9 februari 2022 en om te bepalen dat de zorgregeling wordt hervat. Daarnaast verzoekt de vader dat wordt bepaald dat de GI, in samenwerking met De Waag Nederland en/of de bij de vader betrokken hulpverleners, het contact tussen de vader en [minderjarige] dient te ondersteunen en te begeleiden, zodat een gezonde omgang mogelijk wordt gemaakt.
4.3
De GI verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een zorgregeling wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De standpunten
5.2
De vader wil dat de zorgregeling tussen hem en [minderjarige] wordt hervat. [minderjarige] heeft behoefte aan omgang met haar vader en is doorgaans blij om hem te zien. De negatieve uitingen die zij over hem doet zijn ingefluisterd door de moeder of de hulpverlening. De GI beschuldigt de vader van onwaarheden en weigert onterecht een andere gezinsmanager toe te wijzen. De vader neemt de bestaande zorgen serieus en is bereid om aan zijn eigen situatie te werken. Dit heeft hij ook al laten zien door vrijwillig reeds vijf maanden een trauma- en assertiviteitstraining bij De Waag te volgen. Daarnaast heeft de vader recent aan zijn huisarts een verwijzing gevraagd voor systeemtherapie voor [minderjarige] en zichzelf bij Mentaal Beter. Het is betreurenswaardig dat er bij de GI een negatief beeld over hem is ontstaan, aldus de vader.
5.3
De GI voert aan dat de vader onvoldoende besef heeft van zijn eigen aandeel in het contactverlies met [minderjarige] . De GI is bereid om mee te werken aan contactherstel tussen [minderjarige] en de vader, op voorwaarde dat de vader zijn adres en de contactgegevens van zijn hulpverlener aan de GI verstrekt. Op deze manier kan de GI inzicht krijgen in de doelen en vorderingen van het hulpverleningstraject van de vader. In het belang van [minderjarige] dient de vader minder zijn eigen plan te trekken en zich in te zetten voor een betere samenwerking met de GI. Het is van groot belang voor [minderjarige] dat zij niet langer wordt belast met de spanning rondom de procedures, zodat zij zich kan focussen op de positieve aspecten van het leven, aldus de GI.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is direct verbonden met de opstelling van de vader en zijn invulling van het ouderschap. Positief is dat de GI de vader de kans biedt om samen met de GI te onderzoeken of er mogelijkheden zijn het contact tussen hem en [minderjarige] te herstellen. Het is dan wel aan de vader om zelf verantwoordelijkheid te nemen en om te handelen naar de aanwijzingen van de GI, zoals het delen van zijn adres en de contactgegevens van zijn hulpverlening. Indien die samenwerking tussen de vader en de GI van de grond kan komen, kunnen de mogelijkheden van contactherstel met [minderjarige] worden onderzocht, aldus de raad.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken, is onder meer het volgende gebleken.
Er is sprake van een belaste voorgeschiedenis. In 2020 hebben de ouders hun relatie verbroken vanwege onenigheden over opvoedzaken. Er ontstond veel spanning tussen de ouders en het lukte hen niet om op een deugdelijke manier met elkaar te communiceren. [minderjarige] heeft nogal wat meegekregen van die spanningen tussen de ouders en is ook getuige geweest van huiselijk geweld. Zij heeft bij het Meer-team, de destijds betrokken hulpverleningsinstantie, aangegeven dat de vader vaak boos op haar is. Deze instantie heeft een verzoek tot een raadsonderzoek gedaan waarna een Beschermingstafel heeft plaatsgevonden en de hulpverleningstaak is overgedragen aan de GI. Naar aanleiding van de bevindingen in het raadsonderzoek heeft de raad een verzoek tot ondertoezichtstelling gedaan en is [minderjarige] op 15 juni 2023 onder toezicht gesteld.
Sinds 2022 was sprake van een zorgregeling waarbij [minderjarige] eens in de twee weken een lang weekend bij de vader verbleef. Vanaf 1 januari 2024 werd deze zorgregeling (op voorstel van [minderjarige] ) in samenspraak met de GI uitgebreid tot een 50/50 regeling. Korte tijd later heeft [minderjarige] echter bij de GI aangegeven dat zij geen contact meer wilde met haar vader. De wens om te komen tot de ‘week op/week af’-regeling zou zij onder druk van haar vader hebben geuit, terwijl zij dit zelf eigenlijk niet wilde. Zij had inmiddels een angst ontwikkeld voor haar vader, die volgens haar altijd zijn frustraties en boosheid op haar en op anderen projecteert. Vervolgens heeft de kinderrechter, op verzoek van de GI, bij beschikking van 19 maart 2024 de zorgregeling van 9 februari 2022 voor de duur van drie maanden opgeschort.
In de bestreden beschikking heeft de kinderechter onder meer overwogen dat hervatting van die tweewekelijkse weekendomgang nog niet mogelijk is en niet in het belang is van [minderjarige] , omdat de zorgen over het contact met haar vader niet zijn weggenomen en de hulpverlening nog onvoldoende effect heeft gehad aangezien de vader daaraan onvoldoende heeft meegewerkt en zich niet aan de veiligheidsafspraken heeft gehouden.
De houding van [minderjarige] ten aanzien van het contact met de vader is de afgelopen tijd veranderd. Na aanvankelijk te hebben aangegeven wel contact met haar vader te willen hebben, wil [minderjarige] nu geen enkel contact meer. In het gesprek met de voorzitter heeft [minderjarige] gezegd niet open te staan voor contactherstel met de vader.
Met de stelling van de vader dat het verdacht is dat [minderjarige] plotseling aangeeft helemaal geen behoefte meer te hebben aan contact met hem en dat wat zij verklaart in strijd is met haar eigen wens, gaat het hof niet mee. [minderjarige] heeft immers meermalen en consistent verklaard over (het boze gedrag van) de vader en de wijze waarop hij haar belast met zijn strijd tegen de GI en de moeder, waardoor zij bang voor hem is geworden en geen contact meer wil.
5.6
Gebleken is dat de vader moeite heeft met het reguleren van zijn woede. Het hof merkt op dat de vader zich hiervan onvoldoende bewust lijkt te zijn en dat er bij hem onvoldoende sprake is van zelfreflectie. Zo ervoer de vader de herstelgesprekken tussen hem en [minderjarige] die op 16 april en 7 mei 2024 in het bijzijn van de kindbehartiger zijn gevoerd, als positief, terwijl de kindbehartiger tijdens deze gesprekken heeft moeten ingrijpen aangezien de vader voor [minderjarige] zeer belastende uitspraken deed. Dat de vader moeite heeft om te handelen in het belang van [minderjarige] blijkt ook uit het feit dat het hulpverleningstraject van Ouderschap Blijft, ondanks de schriftelijke aanwijzing van de GI, niet van de grond is gekomen omdat hij hieraan niet wilde meewerken. De vader is zeer kritisch ten opzichte van betrokken hulpverlenende partijen, zo ook over de huidige gezinsmanager, hetgeen niet bevorderlijk is voor een goede samenwerking tussen hem en de GI. Het hof acht het dan ook van groot belang dat de vader zich openstelt voor een (betere) samenwerking met de GI en acht het, net als de GI en de raad, hiertoe in de eerste plaats noodzakelijk dat de vader gegevens zoals zijn adres en de naam van zijn hulpverlener(s) bij De Waag, deelt met de GI. De vader zal een meer open houding moeten aannemen ten aanzien van andere betrokken partijen. Nu gebleken is dat de GI bereid is om de mogelijkheden tot contactherstel van [minderjarige] met de vader te onderzoeken, acht het hof het van belang dat de vader ook zelf verantwoordelijkheid neemt en deze kans die de GI hem biedt aangrijpt. Daarbij benadrukt het hof dat het belang en de wensen van [minderjarige] ten aanzien van het eventuele contactherstel daarbij leidend moeten zijn, zodat de positieve ontwikkelingen die zij nu doormaakt niet teniet gedaan worden. [minderjarige] doet het nu goed op school, is zelfverzekerd geworden en geniet in toenemende mate van sociale activiteiten.
5.7
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking de bij beschikking van 9 februari 2022 vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] op goede gronden en in het belang van [minderjarige] heeft gewijzigd en voor de duur van acht maanden heeft opgeschort, waarbij de regie ten aanzien van eventueel contact tussen [minderjarige] en de vader bij de GI is neergelegd.
Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J.M. van Baardewijk en mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van J.E. Franx als griffier en is op 28 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.