ECLI:NL:GHAMS:2025:2085

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
23-000915-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling en vernieling met beroep op psychische overmacht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2001, was aangeklaagd voor mishandeling en vernieling, gepleegd op 21 mei 2022 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het slaan van het slachtoffer in het gezicht en het opzettelijk vernielen van een ruit van een auto die aan het slachtoffer toebehoorde. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week. In hoger beroep werd het beroep op psychische overmacht verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk kon maken dat hij handelde onder een zodanige drang dat hij niet kon weerstaan. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar het hof besloot om enkel te constateren dat deze overschrijding had plaatsgevonden. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 304,62 toegewezen, terwijl de rest van de vordering niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000915-23
datum uitspraak: 1 juli 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-008042-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2025.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan/stompen op/tegen (de linkerzijde van) het gezicht/hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer];
2.
hij op of omstreeks 21 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van het portier van een (zwarte personen)auto (voorzien van kenteken: [kenteken]), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 21 mei 2022 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het slaan tegen (de linkerzijde van) het gezicht/hoofd;
2.
hij op 21 mei 2022 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van het portier van een zwarte personenauto (voorzien van kenteken: [kenteken]), die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft vernield.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op psychische overmacht
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht. Daartoe heeft de raadsvrouw – kort samengevat – aangevoerd dat de bestuurders van de twee BMW’s een kwalijke rol hebben gespeeld. De scooter, waarop de verdachte zat, werd opgejaagd door de zwarte BMW, waarna de witte BMW op levensgevaarlijke wijze om de scooter heen reed. De scooter werd aangereden, waardoor de bestuurder van de scooter en de verdachte ten val kwamen. De zwarte BMW maakte vervolgens aanstalten om weg te rijden, terwijl sprake was van schade. De verdachte handelde volgens de raadsvrouw vanuit een hevige gemoedstoestand.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Een beroep op psychische overmacht kan slechts slagen indien de verdachte heeft gehandeld onder een zodanige van buiten komende drang, dat redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd dat hij daaraan weerstand zou bieden.
Aannemelijk is geworden dat het slachtoffer door zijn rijgedrag enig aandeel heeft gehad in de verkeerssituatie op 21 mei 2022, met als resultaat dat de scooter waar de verdachte achter op zat, ten val is gekomen. Na zijn val rende de verdachte direct op de bestuurder van de zwarte BMW af en probeerde hij het portier van de auto te openen. Toen dit niet lukte, sloeg de verdachte het raam van het portier kapot en sloeg hij de bestuurder in het gezicht. De verdachte heeft bij de politie hieromtrent (enkel) verklaard dat hij uit frustratie en woede handelde, hetgeen geen blijk geeft van psychische overmacht.
Het hof acht op grond van het bovenstaande niet aannemelijk dat bij verdachte een drang bestond waaraan hij geen weerstand kon of behoefte te bieden. Het beroep op psychische overmacht wordt derhalve verworpen.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, is de verdachte strafbaar voor feiten 1 en 2.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en vernieling. De verdachte probeerde, nadat hij ten val was gekomen door het rijgedrag van het slachtoffer, het portier van de auto van het slachtoffer te openen, en toen dat niet lukte heeft hij het raam kapot en het slachtoffer in zijn gezicht geslagen. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer als gevolg waarvan deze pijn heeft ondervonden. Tevens heeft de verdachte geen respect getoond voor andermans eigendom. Het hof houdt wel nadrukkelijk rekening met de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis en -arrest binnen twee jaren per rechterlijke instantie nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Namens de verdachte is op 22 maart 2023 hoger beroep ingesteld. Nu het hof op 1 juli 2025 arrest zal wijzen, is de redelijke termijn in hoger beroep met ruim 3 maanden overschreden. Gelet op de geringe overschrijding en gelet op de aard en ernst van de feiten zal het hof volstaan met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, met een proeftijd van 1 jaar passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.047,61. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 304,62. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Deze vordering bestaat uit de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van het herstel van de zijscherm van het portier, van de bumper, van de beschermfolie en van de schade van de portierruit.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering ten aanzien van de materiële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 304,62 voor het herstel van de portierruit.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering vanwege zijn aandeel in de schade aan zijn auto.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, te weten de materiële schade van
€ 304,62 voor het herstel van de portierruit. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen
De rest van het materieel gevorderde is onvoldoende onderbouwd zodat voor dat deel van de gestelde schade onvoldoende is gebleken dat die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt en kan daarom niet voor toewijzing in aanmerking komen. Het hof zal de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. In zoverre kan de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 304,62 (driehonderdvier euro en tweeënzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 304,62 (driehonderdvier euro en tweeënzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 mei 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, mr. N. van der Wijngaart en mr. R.A.J. Hübel, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2025.
mr. N. van der Wijngaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.