ECLI:NL:GHAMS:2025:208

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.315.651/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van samenwerking en de rol van deskundigen in civiele procedures

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de financiële afwikkeling van een samenwerking tussen meerdere appellanten en een geïntimeerde. De procedure betreft een hoger beroep dat is ingesteld door de appellanten, die in een eerdere fase van de procedure al een tussenarrest hebben ontvangen. In dit tussenarrest, uitgesproken op 16 juli 2024, heeft het hof partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de benoeming van deskundigen en de vragen die aan deze deskundigen voorgelegd moeten worden. De appellanten hebben in hun akte aangegeven dat zij van mening zijn dat er geen leemte in de overeenkomst is en dat er geen deskundige benoemd hoeft te worden. Mocht er toch een deskundige benoemd worden, dan willen zij dat het hof de keuze maakt voor de persoon van de deskundige, maar maken zij bezwaar tegen de deskundigen voorgedragen door de geïntimeerde. De geïntimeerde heeft op zijn beurt aangegeven dat er geen regeling is getroffen en heeft suggesties gedaan voor deskundigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.315.651/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/699988 / HA ZA 21-318
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2025
inzake

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2],
3.
[appellant 3],
allen gevestigd dan wel wonende te [woonplaats 1] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.P. Wellenberg te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.C. Klompé te Loosdrecht.
Partijen worden hierna [appellanten] (en afzonderlijk [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] ) en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof heeft in deze zaak op 16 juli 2024 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
1.2.
Vervolgens hebben partijen de volgende stukken overgelegd:
- akte van de zijde van [appellanten] , met producties;
- akte uitlating van de zijde van [geïntimeerde] .
1.3.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

tussenarrest
2.1.
Het hof blijft bij hetgeen in het tussenarrest van 16 juli 2024 is overwogen en beslist.
2.2.
Bij dat tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het aantal en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundige(n). Ook heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld suggesties te doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Daarenboven heeft het hof partijen in overweging gegeven om (opnieuw) een poging te doen om tot een minnelijke regeling te komen en heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte hierover uit te laten.
akten
2.3.
[appellanten] hebben bij akte te kennen gegeven dat volgens hen geen sprake is van een leemte, zodat er geen deskundige benoemd zou moeten worden. Als er toch een deskundige wordt benoemd dan hebben [appellanten] - aldus [appellanten] - ten aanzien van
“de persoon van de te benoemen accountant”geen suggesties en laten zij de keuze voor de persoon van de deskundige aan het hof over, met dien verstande dat zij bezwaar maken tegen benoeming van door [geïntimeerde] voorgedragen deskundigen. Verder hebben [appellanten] bij akte gemeld dat volgens hen de kosten van de deskundige ten laste van [geïntimeerde] dienen te komen en hebben zij voorstellen gedaan betreffende de vraagstelling aan de deskundige.
2.4.
[geïntimeerde] heeft bij akte te kennen gegeven dat partijen er niet in zijn geslaagd een regeling te treffen. Verder heeft [geïntimeerde] twee suggesties voor
“de aan te wijzen onafhankelijke deskundige”gedaan en heeft hij medegedeeld het formuleren van de vragen voor de deskundige over te laten aan het hof.
leemte
2.5.
Het hof stelt voorop in hetgeen [appellanten] betogen in hun akte geen aanleiding te zien om terug te komen op de in het tussenarrest geformuleerde vraag of de overeenkomst tussen partijen een leemte kent die ruimte biedt voor aanvulling op grond van de redelijkheid en billijkheid, in die zin dat [geïntimeerde] - zoals hij stelt en [appellanten] betwisten - met de door de CCC veranderde exploitatie samenhangende extra personeelskosten mag doorbelasten aan [appellant 1] .
2.6.
Al in (rechtsoverwegingen 3.17 en 3.18 van) het tussenarrest heeft het hof overwogen dat de verhoging van het percentage over de omzet dat [geïntimeerde] ontving van 20% naar 25% niet met zich brengt dat niet wordt toegekomen aan de vraag of sprake is van een leemte en dat ook als de CCC enkel een keuze van [geïntimeerde] zou zijn, waarover [appellanten] geen zeggenschap hadden, dit niet betekent dat van een leemte geen sprake kan zijn.
2.7.
De stelling van [appellanten] dat [geïntimeerde] - ondanks eerdere verzoeken van [appellanten] - pas in juli 2019 inzage heeft verschaft in zijn kosten en opbrengsten én op dat moment - met terugwerkende kracht en tardief - extra personeelskosten over 2018 aan [appellant 1] heeft doorbelast, waardoor [appellanten] de mogelijkheid is ontnomen om de overeenkomst op te zeggen, leidt het hof evenmin tot een ander oordeel. Dit alles - wat hier ook van zij - raakt immers niet de vraag óf sprake is van een leemte.
deskundige en voorlopige kostenbegroting
2.8.
Het hof is - zoals in het tussenarrest al overwogen - van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige, bij voorkeur een registeraccountant of accountant-administratieconsulent. Uit de door partijen in hun akten gebezigde bewoordingen maakt het hof op dat partijen instemmen met benoeming van één deskundige. Partijen hebben geen eensluidend voorstel gedaan voor de te benoemen deskundige. Het hof heeft daarom zelf een deskundige benaderd en [naam 1] van [naam 1] , verbonden aan [bedrijf] te [plaats] , [telefoonnummer] en e-mailadres: [email] , bereid gevonden om op te treden als deskundige. De deskundige heeft bij brief van 20 januari 2025 bevestigd dat hij geheel vrij staat ten opzichte van partijen en in staat is om het onderzoek uit te voeren. Ook heeft de deskundige bij deze brief een voorlopige kostenbegroting gegeven en de kosten van het onderzoek begroot op € 7.356,80 (inclusief btw). Deze brief is aan dit arrest gehecht.
vraagstelling
2.9.
[appellanten] hebben bij akte voorstellen gedaan betreffende de vraagstelling aan de deskundige. Zij hebben voorgesteld de deskundige te vragen hoeveel [appellant 1] door de verhoging van het percentage van de omzet dat [geïntimeerde] ontving in juli 2015 met terugwerkende kracht vanaf begin 2014 van 20% naar 25% al financieel heeft bijgedragen in de personeelskosten van [geïntimeerde] over 2018-2020. Zij hebben in dat verband verwezen naar e-mails van [geïntimeerde] aan [appellanten] van 6 februari 2014 en 23 maart 2016.
2.10.
Het hof zal deze vraag niet overnemen. Niet alleen heeft het hof in (rechtsoverweging 3.17 van) het tussenarrest al geoordeeld dat [appellanten] de e-mail van 6 februari 2014 niet aldus mochten begrijpen dat de verhoging van het percentage over de omzet betrekking had op de CCC, ook valt uit deze e-mail niet op te maken dat de verhoging betrekking had op ‘het aannemen van een extra personeelslid door [geïntimeerde] ’ en/of (alleen) zag op personeelskosten zoals [appellanten] aanvoeren. Uit de e-mail van 23 maart 2016 valt dit evenmin op te maken.
2.11.
Ook hebben [appellanten] voorgesteld vragen te stellen over personeelskosten van [geïntimeerde] in 2012 en 2013 (vóór de start van de CCC), door [geïntimeerde] zelf gewerkte uren in de loop der jaren (gerelateerd aan het aannemen van personeel), de verhouding tussen (online) ticketverkoop voor de CCC en andere vergelijkbare door [geïntimeerde] aangeboden producten, de wijze van verkoop van tickets voor de CCC (online/bemand loket), de boten (wel/niet van [appellant 1] ) waarmee de CCC werd uitgevoerd, de door het personeel verrichte werkzaamheden (ten behoeve van - de ticketverkoop voor - de CCC/hospitality/anderszins) en door [geïntimeerde] van de overheid ontvangen financiële ondersteuning als tegemoetkoming in de loonkosten tijdens de coronacrisis (Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW)).
2.12.
Het hof ziet geen aanleiding deze vragen over te nemen. Deze vragen voegen naar het oordeel van het hof onvoldoende toe aan de door het hof in het tussenarrest voorgestelde vragen. Mocht het zo zijn dat door [appellanten] in deze vragen genoemde aspecten volgens de deskundige relevant zijn, dan dient de deskundige daarop in te gaan in zijn onderzoek. Of en in welke mate die aspecten van belang zijn, dient de deskundige te bepalen. De door het hof voorgestelde vragen laten de deskundige daartoe de ruimte. Daarbij komt dat partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld ten aanzien van het concept-rapport van de deskundige opmerkingen te maken en vragen te stellen, waarmee gewaarborgd is dat zij de deskundige op volgens hen van belang zijnde aspecten kunnen wijzen.
2.13.
Verder hebben [appellanten] voorgesteld een vraag te stellen over de verkoop van CCC-tickets in 2020 (tijdens de coronacrisis). Ook deze vraag voegt naar het oordeel van het hof onvoldoende toe aan de door het hof in het tussenarrest voorgestelde vragen. Het hof zal deze vraag niet overnemen. Bovendien heeft ten aanzien van deze vraag te gelden dat zelfs als de verkoop van CCC-tickets in 2020 door de coronacrisis stil is komen te liggen, dit niet zonder meer met zich brengt dat [geïntimeerde] in die periode geen aan de CCC gerelateerde personeelskosten heeft gemaakt.
2.14.
De door het hof in het tussenarrest van 16 juli 2024 voorgestelde vraagstelling zal worden gehandhaafd.
2.15.
Het hof zal bepalen dat de deskundige gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord dient te geven op de hierna genoemde vragen:
i) is de verhouding tussen inkomsten en kosten vanaf het opstarten van de CCC in 2014 gewijzigd in vergelijking met de oorspronkelijke situatie in 2012 waarin exploitatie slechts plaatsvond door hospitality, daarbij rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder het aantal boten van [appellanten] dat [geïntimeerde] exploiteerde?
ii) zo ja, kunt u voor de jaren 2018 tot en met 2020 aangeven op welke posten deze
wijziging betrekking heeft en wat de omvang van de wijziging is?
iii) zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan het hof volgens
u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
het vervolg van de procedure
2.16.
Het hof is voornemens [naam 1] van [naam 1] te benoemen tot deskundige ter beantwoording van de in rechtsoverweging 2.15 geformuleerde vragen en is voornemens het voorschot van de deskundige te bepalen op het hiervoor in rechtsoverweging 2.8 vermelde bedrag van € 7.356,80 (inclusief btw). Indien partijen niet kunnen instemmen met de persoon van de deskundige en/of de hoogte van het voorschot kunnen zij zich binnen vier weken na het wijzen van dit arrest, derhalve uiterlijk op 25 februari 2025, bij akte uitlaten over de voorgestelde persoon van de deskundige en/of de hoogte van het voorschot.
2.17.
Zoals in (rechtsoverweging 3.25 van) het tussenarrest is bepaald, dient het voorschot voor de kosten van de deskundige (voorshands) te worden gedragen door beide partijen, ieder voor de helft. Het hiertegen door [appellanten] in hun akte opgeworpen bezwaar faalt. Dat de deskundige ter beantwoording van de vragen kennis zal moeten nemen van de administratie van [geïntimeerde] doet immers niet af aan de omstandigheid dat deze zaak gaat om de financiële afwikkeling van de tussen partijen bestaan hebbende samenwerking.
2.18.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

3.Beslissing

Het hof
in principaal en in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 25 februari 2025 voor het nemen van een akte door beide partijen overeenkomstig rechtsoverweging 2.16;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en A.J.M. Lauvenberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.