ECLI:NL:GHAMS:2025:204

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.319.126/01 en 200.319.127/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geschil tussen broers over rechtsgevolgen van splitsing gezamenlijke onderneming en kwekersrechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee broers, die ieder via hun eigen vennootschap een onderneming in tulpen en pioenen hebben geëxploiteerd. Na een conflict in 2017 hebben zij besloten hun gezamenlijke onderneming te splitsen, maar de afwikkeling van deze splitsing is problematisch en leidt tot juridische geschillen. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen een aantal geschilpunten behandeld, maar de broers zijn het niet eens over de uitkomsten, met name over de verdeling van kwekersrechten en de uitleg van een vaststellingsovereenkomst. Het hof heeft de zaken gevoegd en na een mondelinge behandeling op 30 april 2024, waarin partijen hun standpunten hebben toegelicht, is het hof verzocht om arrest te wijzen. De broers hebben in hun hoger beroep verschillende grieven ingediend, waaronder de vraag of zij medegerechtigd zijn tot bepaalde kwekersrechten en of de rechtbank een rekenfout heeft gemaakt in haar eindvonnis. Het hof heeft de grieven beoordeeld en zal de beslissing aanhouden totdat ook in de andere zaak kan worden beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers : 200.319.126/01 en 200.319.127/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/308873 / HA ZA 20-676
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2025
inzake

1.[appellant 1] B.V. ,

2.
[appellant 2] B.V.,
beiden gevestigd te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ,
appellanten in beide zaken,
tevens incidenteel geïntimeerden in zaak 200.319.127/01,
advocaat: mr. W.M. Bijloo te Middelharnis,
tegen

1.[geïntimeerde 1] B.V. ,

2.
[geïntimeerde 2] B.V.,
beiden gevestigd te [plaats 3] , gemeente [plaats 4] ,
geïntimeerden in beide zaken,
tevens incidenteel appellanten in zaak 200.319.127/01,
advocaat: mr. E.C.N. Sweep te Haarlem.
Partijen worden hierna [appellanten] (en ieder voor zich [appellant 1] BV en [appellant 2] BV) en [geïntimeerden] (en ieder voor zich [geïntimeerde 1] BV en [geïntimeerde 2] BV) genoemd. De bestuurder/enig aandeelhouder van [appellant 1] BV en [appellant 2] BV is [appellant 1] , die hierna [appellant 1] wordt genoemd. De bestuurder/enig aandeelhouder van [geïntimeerde 1] BV en [geïntimeerde 2] BV is [geïntimeerde 1] , die hierna [geïntimeerde 1] wordt genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
[appellant 1] en [geïntimeerde 1] zijn broers. Zij hebben, ieder door middel van een eigen vennootschap, samen een onderneming in tulpen en pioenen geëxploiteerd, maar ze hebben in 2017 ruzie gekregen. Ze zijn tot de conclusie gekomen dat samenwerking niet meer mogelijk is en hebben besloten hun gezamenlijke onderneming te splitsen en zelfstandig verder te gaan. Maar ook de afwikkeling van de samenwerking verloopt conflictueus en uiterst moeizaam. Het heeft onder meer geleid tot deze procedure, waarin [appellanten] een groot aantal geschilpunten aan de rechtbank ter beoordeling hebben voorgelegd. De rechtbank heeft die geschilpunten in een uitvoerig deelvonnis grotendeels afgedaan, en op de laatste punten beslist in een eindvonnis. Een verzoek van [geïntimeerden] om een rekenfout in het eindvonnis te herstellen, heeft de rechtbank afgewezen.
1.2.
[appellanten] zijn zowel tegen het deelvonnis als tegen het eindvonnis in hoger beroep gekomen en vechten daarin een deel van de beslissingen van de rechtbank aan. [geïntimeerden] hebben in het hoger beroep tegen het eindvonnis een incidentele grief aangevoerd, die betrekking heeft op de rekenfout die de rechtbank niet heeft willen herstellen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 13 juni 2022, hersteld bij exploot van 28 juli 2022, in hoger beroep gekomen van tussenvonnissen van 10 februari 2021 en 25 augustus 2021 en (het eindvonnis-gedeelte van) een deelvonnis van 16 maart 2022, die de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer heeft gewezen tussen [appellanten] als eiseressen en [geïntimeerden] als gedaagden.
2.2.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 28 juli 2022 in hoger beroep gekomen van het eindvonnis dat de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 29 juni 2022 onder hetzelfde zaak- en rolnummer tussen partijen heeft gewezen.
2.3
Bij tussenarrest van 24 januari 2024 heeft het hof de beide zaken gevoegd.
2.4.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis in zaak 200.319.126/01, met producties;
- memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis in zaak 200.319.127/01, met producties;
- memorie van antwoord in zaak 200.319.126/01;
- memorie van antwoord tevens incidenteel appel in zaak 200.319.127/01;
- memorie van antwoord in het incidenteel appel in zaak 200.319.127/01.
2.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 30 april 2024. Partijen hebben hun stellingen toen laten toelichten door hun advocaten – [geïntimeerden] in eerste termijn door mr. I.N.A. Denninger, kantoorgenoot van mr. Sweep – aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. De aanwezigen hebben vervolgens vragen beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof verzocht de zaak aan te houden omdat zij wilden overleggen over een regeling in der minne.
2.6.
Partijen hebben het hof op de rol van 3 september 2024 bericht dat zij geen minnelijke regeling hebben kunnen treffen. Zij hebben arrest gevraagd.
2.7.
In zaak 200.319.126/01 hebben [appellanten] geconcludeerd dat het hof het deelvonnis van 16 maart 2022 zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – zal beslissen als in het petitum van de memorie van grieven omschreven, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties, met rente.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
2.8.
In zaak 200.319.127/01 hebben [appellanten] in principaal appel geconcludeerd dat het hof het deelvonnis van 16 maart 2022 en het eindvonnis van 29 juni 2022 zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – zal beslissen als in het petitum van de memorie van grieven omschreven, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in beide instanties, met rente.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van de beide vonnissen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [appellanten] in de kosten van het geding in beide instanties, met rente en nakosten.
2.9.
In incidenteel appel hebben [geïntimeerden] geconcludeerd dat het hof het eindvonnis van 29 juni 2022 zal vernietigen en de vorderingen van [appellanten] alsnog geheel zal afwijzen, met hun veroordeling tot terugbetaling van € 8.263,97, met rente, en in de kosten van het hoger beroep, met rente en nakosten.
[appellanten] hebben in het incidentele appel geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerden] , althans afwijzing van hun hoger beroep, met compensatie van de kosten, althans veroordeling van [geïntimeerden] daarin.
2.10.
Partijen hebben zowel in zaak 200.319.126/01 als in zaak 200.319.127/01 in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

3.1.
De rechtbank heeft in rov. 2 (2.1 tot en met 2.16) van het deelvonnis van 16 maart 2022 de feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Die beschrijving van de vaststaande feiten is in hoger beroep niet bestreden; het hof is er dus aan gebonden, met dien verstande dat onder (v) een citaat zal worden gecorrigeerd.
3.2.
Voor zover in hoger beroep relevant en aangevuld met feiten die in hoger beroep tussen partijen vaststaan, houden de vaststaande feiten het volgende in.
( i) [appellant 1] en [geïntimeerde 1] zijn broers. [appellant 1] is bestuurder en aandeelhouder van [appellant 1] BV, [geïntimeerde 1] van [geïntimeerde 1] BV. [appellant 1] BV en [geïntimeerde 1] BV waren tot 31 december 2019 ieder voor 50% aandeelhouder en bestuurder van een besloten vennootschap, [appellant 2] , die hier [appellant 2] wordt genoemd. Vanuit [appellant 2] teelden en verhandelden [appellant 1] en [geïntimeerde 1] tulpen en pioenen.
(ii) In 2017 zijn [appellant 1] en [geïntimeerde 1] ernstig gebrouilleerd geraakt. In verband daarmee hebben zij gesproken over beëindiging van hun samenwerking en verdeling van [appellant 2] . Op 6 december 2018 hebben ze overeenstemming bereikt, welke is vastgelegd in een op 24 december 2018 gedateerd ontwerp voor een overeenkomst. In dit ontwerp staat onder meer het volgende:
“1. [appellant 1] B.V. casu quo partij [appellant 1] zal de activiteiten van de onderneming voortzetten voor zover het betreft alles aangaande de teelt van pioenrozen, behoudens als nader overeengekomen;
[geïntimeerde 1] B.V. casu quo partij [geïntimeerde 1] zal de activiteiten van de onderneming voortzetten voor zover het betreft alles aangaande de teelt van bloembollen, behoudens als nader overeengekomen;
2. aan [appellant 1] B.V. casu quo partij [appellant 1] zullen worden geleverd de activa, welke zijn vermeld op de balans [appellant 1] , onder de verplichting om voor zijn rekening te nemen de passiva, welke zijn vermeld op de balans [appellant 1] , uitgezonderd als nader overeengekomen;
aan [geïntimeerde 1] B.V. casu quo partij [geïntimeerde 1] zullen worden geleverd de activa, welke zijn vermeld op de balans [geïntimeerde 1] , onder de verplichting om voor zijn rekening te nemen de passiva, welke zijn vermeld op de balans [geïntimeerde 1] , uitgezonderd als nader overeengekomen.
In ieder geval zullen, voor zover in afwijking op hetgeen op voormelde balansen is vermeld, worden toebedeeld aan:
- [appellant 1] B.V. :
- veredeling: alle 00-nummers en Secret Princess;
- de bedrijfsschuren met ondergrond, erf, percelen bouwland en verdere aanhorigheden, staande en gelegen nabij de [straat 2] (…);
- het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [straat 2] (…);
(…)
- percelen bouwland, gelegen nabij de [straat 1] (…);
3. De verdeling van de machines, voertuigen en werktuigen zal zodanig geschieden, dat aan [appellant 1] B.V. casu quo partij [appellant 1] zullen worden toebedeeld die machines, voertuigen en werktuigen, die verbonden zijn met de teelt van pioenrozen, en aan [geïntimeerde 1] B.V. casu quo partij [geïntimeerde 1] zullen worden toebedeeld die machines, voertuigen en werktuigen, die verbonden zijn met de teelt van bloembollen, behoudens als hierna vermeld.
Voor het geval er machines, voertuigen en/of werktuigen zijn, die verbonden zijn aan beide teelten, zullen partijen deze goederen in onderling overleg verdelen.
In afwijking van het vorenstaande zullen aan [appellant 1] B.V. casu quo partij [appellant 1] worden toebedeeld de goederen, die zijn vermeld op de aan deze akte gehechte bijlage genaamd ‘Aan [appellant 1] toe te delen inventariszaken tegen de getaxeerde waarde’ met op die bijlage aangegeven wijzigingen.
4. [geïntimeerde 1] B.V. casu quo partij [geïntimeerde 1] heeft het recht de schuur bij de [straat 2] te gebruiken tot uiterlijk één november tweeduizend negentien, doch zal trachten, zo mogelijk, dit gebruik eerder te beëindigen. [geïntimeerde 1] B.V. casu quo partij [geïntimeerde 1] zal daarvoor een huur voldoen, zoals aangegeven door ing. [bedrijf 1] in diens mail van achttien december tweeduizend achttien, welke mail aan deze akte is gehecht.
5. [appellant 1] B.V. casu quo partij [appellant 1] zal de arbeidsovereenkomsten overnemen betreffende [naam 4] .
[geïntimeerde 1] B.V. casu quo partij [geïntimeerde 1] zal de arbeidsovereenkomsten overnemen betreffende [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Gegeven het feit dat de laatste drie ouder zijn in leeftijd en hier wellicht voor de werkgever meer risico’s aan verbonden zijn, zullen partijen daaromtrent nog een nadere regeling treffen.
6. De onroerende zaken, de inventaris en bollen zijn inmiddels gewaardeerd.
De pioenen zullen worden gewaardeerd overeenkomstig de mail van [naam 6] van * december tweeduizend achttien, welke mail aan deze is gehecht.
Partijen conformeren zich aan de uitslag van de waarderingen en zullen deze op geen enkele wijze betwisten.
7. De splitsing van de activiteiten van de onderneming zal juridisch vorm worden gegeven op de wijze van splitsing als bedoeld in artikel 334 a, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De accountant van de vennootschap, zijnde [bedrijf 2] , kantoor [plaats 5] , zal een en ander verder uitwerken.
De splitsing zal fiscaal geschieden per één januari tweeduizend negentien.
8. De kosten met betrekking tot deze splitsing, waaronder tevens begrepen de kosten voor kadastrale recherches en het kadastrale inschrijvingsrecht, komen ten laste van [appellant 1] B.V. casu quo partij [appellant 1] en [geïntimeerde 1] B.V. casu quo partij [geïntimeerde 1] , ieder voor de helft, behoudens de kosten welke gepaard gaan met de levering van het woonhuis met schuren aan de [straat 2] , welke kosten, waaronder begrepen de verschuldigde overdrachtsbelasting, geheel ten laste komen van partij [appellant 1] .
9. Er zijn voorts afspraken gemaakt tijdens twee besprekingen, welke zijn gehouden op zestien oktober tweeduizend achttien en zes december 2018 in aanwezigheid van mr. [naam 7] , notaris te [plaats 6] . Van deze beide besprekingen zijn twee verslagen gemaakt door genoemde notaris, welke verslagen aan deze akte zijn gehecht, met de aantekening, dat op het verslag van zestien oktober tweeduizend achttien een reactie is gekomen van partij [geïntimeerde 1] , genaamd ”Antwoord op het verslag van bespreking 16 oktober 2018 inzake Gebr. Vriend”.
10. Partijen realiseren zich, dat deze overeenkomst niet een uitputtende regeling weergeeft van hetgeen bij de splitsing geregeld dient te worden. Partijen realiseren zich, dat zij in het verdere verloop van de splitsing nog op allerlei vraagstukken kunnen en zullen stuiten. In het kader van de behandeling en beantwoording van alle nadere vraagstukken verplichten zij zich ten opzichte van elkaar te gedragen als een goed huisvader.
11. Deze overeenkomst is aangegaan onder de bij niet-vervulling ontbindende voorwaarde dat de hypothecaire financier van de onderneming, te weten de ABN AMRO Bank N.V., zich geheel met deze splitsing en de financiële uitwerking daarvan kan verenigen.”
(iii) Op 4 maart 2019 hebben [geïntimeerde 1] BV en [geïntimeerde 1] enerzijds en [appellant 1] BV en [appellant 1] anderzijds een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin als volgt is bepaald.
“1. Kraam pioenen: de 50% aandelen in Itoh Peony Plus B.V. gaan naar [appellant 1] tegen een waarde van € 950.000 per 1 januari 2019;
2, De kosten van de Calla’s die aan [geïntimeerde 1] zijn toe te rekenen in de verdeling/splitsing per 1 januari 2019 worden vastgesteld op € 300.000;
3. De 00-nummers (tulpen) en Secret Princes worden toegedeeld aan [appellant 1] tegen de getaxeerde waarde;
4. De overige tulpen worden toegedeeld aan [geïntimeerde 1] tegen de getaxeerde waarde;
5. Het onroerend goed wordt verdeeld zoals opgenomen in de e-mail van [naam 8] (ABN Amro Bank) van 12 september 2018; Als [geïntimeerde 1] het in het kader van de verdeling niet het totaal kan overnemen/financieren, kan [appellant 1] het overnemen en vice versa; Als volgens de bank grond moet worden verkocht spreken partijen af om eerst de Stationsbuurt te verkopen;
6. Het gebruik van de schuur wordt vanaf 1/1/2019 aan [geïntimeerde 1] berekend voor € 54.000 per jaar, waarbij het gebruik geldt tot uiterlijk 1 november 2019. Indien het gebruik voor [geïntimeerde 1] wordt verlengd tot en met 1 december 2019 geldt een jaarhuur van € 75.000 per jaar. [geïntimeerde 1] spant zich in om zo spoedig mogelijk het gehuurde te verlaten. Per de eerste van de maand is alsdan geen huur meer verschuldigd; [geïntimeerde 1] ziet af van het gebruik van de kantoorruimte van de vennootschap.
7. In de periode maart tot en met juni 2019 zal [appellant 1] waar nodig gebruik kunnen maken van de schuur voor het potten en verwerken van de pioenen; [appellant 1] ziet af van het gebruik van de schuur voor de verwerking van tulpen. Ieder verzorgt de eigen teelt van de tulpen met uitzondering van de beregening, wat door [geïntimeerde 1] zal worden verzorgd tegen een vergoeding van € 60,- per uur;
8. In beginsel worden de kuubskisten tussen partijen bij helfte verdeeld. Als [geïntimeerde 1] op de nieuwe locatie met een andere kistenmaat zal gaan werken, worden de kuubskisten alsnog aan [appellant 1] toegedeeld (100%). Voor teeltseizoen 2019 geldt dat partijen over en weer de te verdelen/bestaande kuubskisten kunnen huren voor € 12,- per kist;
9. De inventaris wordt tussen partijen verdeeld overeenkomstig de aan deze overeenkomst gehechte en door partijen voor akkoord getekende lijst. Voor de ontsmettingsmachine en kookketel geldt dat de partij aan wie deze niet wordt toegedeeld daar – in geval die nog op locatie in de schuur aanwezig is – kan gebruiken met instemming van de ander. Voor wat betreft de beregeningsinstallatie geldt dat partijen bedoelen: de volledige installatie met alle toebehoren (ook voor zover niet expliciet benoemd in de lijst, partijen genoegzaam bekend);
10. Gas en elektriciteit is vanaf 1/1/2019 (tot en met vertrek) voor [geïntimeerde 1] en water voor [appellant 1] . Klein onderhoud is voor rekening van [geïntimeerde 1] en groot onderhoud voor [appellant 1] . Eventuele verbeteringen aan het pand mogen worden meegenomen door [geïntimeerde 1] .
11. De verdeling van de personeelsleden is voor [appellant 1] (= [naam 4] ) en [geïntimeerde 1] (= [naam 1] [ [naam 5] ], [naam 2] en [naam 3] ) duidelijk. Aan [bedrijf 2] wordt door partijen de opdracht verstrekt een berekening te maken voor de risico’s verbonden aan de overname van de betreffende personeelsleden.
12. [appellant 1] verstrekt onverwijld de volledige administratie van de tulpen (uit Bolwerk) aan [geïntimeerde 1] . Daar waar mogelijk werkt [appellant 1] op eerste verzoek mee tot migratie van de data uit Bolwerk naar het door [geïntimeerde 1] gekozen systeem.
13. Partijen overleggen onverwijld met de BKD op welke wijze de registratie van [appellant 2] zodanig kan worden overgezet/verdeeld dat alle certificaten op de oude voet kunnen worden voortgezet door [appellant 1] en [geïntimeerde 1] voor ieders eigen deel van de tulpenkraam.
14. Alle zich op het bedrijf bevindende zaken (spoelgrond, bestrijdingsmiddelen, etc.) die tot en met 1/1/2019 zijn ‘geproduceerd’ worden door partijen in gezamenlijk overleg afgevoerd dan wel verwerkt, waarbij de (eventuele) kosten bij helfte worden gedeeld;
15. De voor de veredeling verleende WBSO subsidie wordt met ingang van 1/1/2019 toegedeeld aan [geïntimeerde 1] ;
Partijen komen het voorgaande overeen onder voorbehoud van instemming van de bank en de bereidheid tot financiering van een ieders aandeel na verdeling bij splitsing per 1/1/2019. Partijen geven voorts hun beider raadslieden de opdracht om vorenstaande vaststellingsovereenkomst nader op schrift uit te werken, teneinde aan de bank te kunnen overleggen.”
(iv) Partijen hebben vervolgens [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) opgedragen om de voor de splitsing benodigde (financiële) stukken op te stellen, waaronder de jaarcijfers van [appellant 2] over 2018 en de beginbalansen van de nieuwe ondernemingen van partijen per 1 januari 2019. [bedrijf 2] heeft in juli 2019 conceptstukken opgesteld.
( v) Tijdens een bespreking op 9 oktober 2019 onder leiding van ABN Amro, die dreigde met opzegging van het krediet en het faillissement van [appellant 2] , hebben partijen over de op dat moment voorliggende geschilpunten afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn bevestigd in een brief van 10 oktober 2019 van de advocaat van [geïntimeerden] aan de advocaat van [appellanten] , waarin onder meer het volgende staat:
“Tezamen met de eerdere afspraken tussen partijen ligt er nu een integrale afspraak over de splitsing van VFB.
De bank heeft partijen tot morgenmiddag de tijd gegeven om de afspraken te formaliseren en het splitsingsvoorstel te tekenen. Deze brief is bedoeld om de afspraken van gisteren vast te leggen. Daarnaast kan deze brief dan gebruikt worden als instructie aan [bedrijf 2] voor het opmaken en waar nodig aanpassen van de cijfers.
Uitgangspunt voor de regeling.
In de meest recente cijfers van [bedrijf 2] (…) zijn de eerdere afspraken tussen partijen al verdisconteerd. Uitsluitend voor zover de gisteren tussen partijen gemaakte nadere afspraken daartoe aanleiding geven, dienen de cijfers aangepast te worden. Voor het overige gelden die cijfers als akkoord.
(…)
Banksaldo
Per gisteren bedroeg het saldo op de bankrekening van VFB € 313.653,28 negatief. Van dit saldo komt een bedrag van € 219.326,64 voor rekening van [geïntimeerde 1] en een bedrag van € 94.326,64 voor rekening van [appellant 1] .
Uitruil land
Het in de commerciële balans aan [appellant 1] toebedeelde land aan de [straat 3] , groot 10.09.10 ha, met een waarde van € 832.000 zal worden toegedeeld aan [geïntimeerde 1] .
Het in de commerciële balans aan [geïntimeerde 1] toebedeelde land aan tegenover de [straat 3] , groot 11.57.20 ha, met een waarde van € 943.000 zal worden toegedeeld aan [appellant 1] .
Deze uitruil zal leiden tot aanpassing van deze posten in de commerciële balansen. Het verschil in waarde van de beide percelen ad € 111.500,- zal leiden tot een navenante verlaging van de overbedelingsvordering van [appellant 1] .
Overlopende activa
Er dient een correctie plaats te vinden op de post ‘
overlopende activa/vooruitbetaald voor 2019’ ad € 22.844,- in de commerciële balans van [appellant 1] door overheveling van een deel van die posten naar de commerciële balans van [geïntimeerde 1] .
De post vooruitbetaalde verzekeringen ad € 19.709,- wordt als volgt verdeeld:
[appellant 1] : € 5.694,-
[geïntimeerde 1] : € 14.015,-
De post ‘Colland Sazas 2019’ ad € 3.135,- wordt als volgt verdeeld:
[appellant 1] € 879,-
[geïntimeerde 1] : € 2.238,-
Deze aanpassingen zullen ertoe leiden dat de overbedelingsvordering van [appellant 1] toeneemt met het bedrag dat overgeheveld wordt naar de commerciële balans van [geïntimeerde 1] .
Kuubskisten
Naast de 50% kuubskisten die al eerder aan [appellant 1] waren toegedeeld en die hij zal behouden, ontvangt [appellant 1] van [geïntimeerde 1] (uit de eerder aan [geïntimeerde 1] toebedeelde kisten) 300 nieuwe kuubskisten tegen de getaxeerde waarde ad € 110,- per stuk. De totale waarde van deze kisten ad € 33.000,- wordt geacht te zijn verdisconteerd in de hierna te noemen extra vergoeding als overbedeling.
De feitelijke verdeling van de overige (oude) kuubskisten in de 50%/50% verhouding zal – gelijk aan de inventarisatie van de aantallen – door [naam 4] en [naam 3] plaatsvinden.
Extra vergoeding als overbedeling
Ter beslechting van de laatste discussiepunten zijn partijen overeengekomen dat [geïntimeerde 1] aan [appellant 1] een bedrag vergoedt van € 50.000,-. Dit bedrag zal worden opgenomen als een verhoging van de overbedelingsvordering van [appellant 1] .
Met deze vergoeding zijn in elk geval (maar niet uitsluitend) de volgende discussiepunten beslecht, tenzij anders volgt uit deze brief:
extra vergoeding voor de calla’s
waardering van de beregeningsinstallatie
huur van de schuur door [geïntimeerde 1] (zowel betaling van de huur als schoonmaakkosten, verwijdering afval e.d.)
al dan niet ten onrechte meegenomen zaken uit de schuur (zoals rijplaten, brandblusser, kussens, ijzer, kilverbak en IBC adblue met pompinstallatie);
verhuurinkomsten van de caravan;
landhuur Koeienhuis
opplant van eigen tulpen tussen tulpen van VFB
weghalen ontsmettingslijn;
aan- en verkoop Purple Raven via CNB;
aankoop Purple Raven via Hobaho;
ingehouden provisie Hobaho/CNB;
ontvangen betaling Triflor
vergoeding terug geleverde energie via zonnepanelen.
Dit bedrag van € 50.000,- zal niet leiden tot aanpassing van balansposten.
Crediteuren en debiteuren
Over de verdeling van bestaande debiteuren bestaat geen discussie tussen partijen. Over de verdeling van de bestaande crediteuren bestond wel een verschil van mening tussen partijen. Het verschil zag op een bedrag van € 7.000,-. Dit verschil is tussen partijen gedeeld en is verdisconteerd in de hierboven genoemde vergoeding van € 50.000,- aan overbedeling, zodat ook over de bestaande crediteuren geen verschil van mening meer bestaat.
De aldus tot stand gebrachte toedeling van de openstaande postenlijst is als
bijlage(openstaande postenlijst per crediteur en Kopie van Crediteurenlijst aangepast [naam 10] ) bij deze brief gevoegd. Dit is de verdeling per 4 oktober 2019. De totaal openstaande posten die daarbij zijn verdeeld sloot op € 430.511,95 (€ 259.978,87 voor [geïntimeerde 1] en € 170.533,08 voor [appellant 1] ).
Gisteren (kort voor de bespreking) heeft [geïntimeerde 1] van [bedrijf 2] actuele openstaande postenlijst ontvangen (…) In deze lijst is de crediteur Avero Achmea ad € 555,57 verwijderd, omdat deze al betaald is. Ook de post Aldi ad € 24,43 is uit de lijst verwijderd en stond niet meer open. De totale openstaande postenlijst sluit nu op € 437.071,39 (waarin voornoemde schuld aan Avero en Aldi al is afgevoerd van de lijst).
De op de meest recente openstaande postenlijst vermelde crediteuren die nog niet in de lijst van 4 oktober jl. voorkwamen dienen dan nog door partijen te worden verdeeld. Dit betreft volgens ons een bedrag van € 7.139,44.
De toerekening van debiteuren en crediteuren na 4 oktober 2019 zal geschieden op basis van de partij die de transactie met de debiteur of crediteur is aangegaan, dan wel op basis van de toebedeelde activa en passiva van VFB waaraan die crediteur of debiteur is verbonden.
Afrekening verbruik energie en gas
Gedurende de huur van de schuur heeft [geïntimeerde 1] gebruik gemaakt van energie en gas. [geïntimeerde 1] heeft daarvoor voorschotbedragen voor zijn rekening genomen. Per 1 oktober 2019 is het gebruik van de schuur geëindigd en zijn de meterstanden opgenomen. De afrekening van de kosten van energie en gas dient te geschieden op basis van het werkelijk gebruik.
Indien de betaalde voorschotten onvoldoende zijn, dan zal [geïntimeerde 1] het tekort voldoen aan [appellant 1] . Indien de betaalde voorschotten hoger zijn dan het werkelijk verbruik, dan zal [appellant 1] het meerdere voldoen aan [geïntimeerde 1] .
Kosten van de splitsing
De kosten die verband houden met of voortvloeien uit de splitsing worden bij helfte gedragen door partijen. Het gaat daarbij om de volgende kosten:
notariskosten
kosten van [bedrijf 2]
bankkosten (zoals overzetten hypotheken, openen nieuwe rekeningen);
oprichting van nieuwe B.V.’s volgens het splitsingsvoorstel;
kosten bij BKD (overzetten en/of aanvragen nieuw aansluitnummer).
De kosten van juridische bijstand vallen hier niet onder. Iedere partij draagt de eigen kosten.”
(vi) In een reactie in een e-mail van 11 oktober 2019 heeft de advocaat van [appellant 1] meegedeeld dat [appellant 1] akkoord is, op twee punten na, die echter in dit hoger beroep geen rol meer spelen.
(vii) De jaarcijfers over 2018 van [appellant 2] zijn op 29 oktober 2019 definitief gemaakt en gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.
(viii) [appellant 2] is per 31 december 2019 formeel gesplitst. Gekozen is voor een afsplitsing als bedoeld in artikel 2:334a lid 3 BW waarbij [geïntimeerde 1] [appellant 2] zou voortzetten en [appellant 1] het hem toekomende afgesplitste vermogen zou onderbrengen in een nieuw op te richten vennootschap.
De splitsingsakte houdt onder meer het volgende in:

Hoofdstuk V
Rechtsgevolgen van de Splitsing
Omtrent de rechtsgevolgen van de Splitsing stelt de Splitsende Vennootschap het volgende vast:
(…)
5. Alle vermogensbestanddelen die in de plaats zijn gekomen van de in Beschrijving I omschreven vermogensbestanddelen, al dan niet in de normale uitoefening van het bedrijf van de Splitsende Vennootschap, worden toegesplitst naar de Verkrijgende Vennootschap, indien de Verkrijgende Vennootschap die vermogensbestanddelen krachtens Bijlage I zou verkrijgen.
6. De vermogensbestanddelen die in Bijlage 1 niet zijn beschreven en niet nadrukkelijk buiten de Splitsing zijn gehouden, volgen voor zover mogelijk het gedeelte van de onderneming/activiteiten waarmee zij het nauwst verbonden zijn.
7. De Verkrijgende vennootschap zal met ingang van één januari tweeduizendnegentien de krachtens de Splitsing te verkrijgen vermogensbestanddelen in haar jaarrekening verantwoorden.”
(ix) Na de splitsing heeft [geïntimeerde 1] [appellant 2] voortgezet en de naam gewijzigd in [geïntimeerde 2] BV. Met ingang van 31 december 2019 heeft [appellant 1] [appellant 2] BV opgericht, waarin hij het aan hem toekomende vermogen uit [appellant 2] heeft ingebracht.
( x) Ten name van [appellant 2] stonden kwekersrechten met betrekking tot tulpen geregistreerd die niet zijn betrokken in de waardering van het vermogen van [appellant 2] noch in de splitsing van dat vermogen. Deze kwekersrechten zijn na de splitsing op naam gesteld van [geïntimeerde 2] BV., [bedrijf 3] ., [bedrijf 4] , [bedrijf 5] , die medegerechtigd zijn tot deze kwekersrechten en ermee hebben ingestemd dat [geïntimeerden] 50% van de kwekersrechten waarin [appellant 2] gerechtigd was, overdroegen aan [appellanten] , wat vervolgens ook is gebeurd. Mastenbroek Breeding Rights B.V. (hierna: Mastenbroek ) en World Flower B.V. (hierna World Flower ) hebben geen toestemming willen verlenen voor een overdracht van 50% van de kwekersrechten van [appellant 2] waarvan zij de medegerechtigden zijn.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd en voor zover in dit hoger beroep nog relevant, (i) dat [geïntimeerde 2] BV wordt veroordeeld om de helft van de kwekersrechten die op naam stonden van [appellant 2] , aan hen over te dragen althans ter zake van die helft betalingen aan hen te doen en het ertoe te leiden dat zij onbeperkte toegang tot en inzage in (de dossiers ter zake van) die kwekersrechten krijgen, (ii) dat [geïntimeerde 2] wordt veroordeeld tot areaalopgave ter zake van de door haar geteelde tulpen van het ras Negrita Double, en tot betalingen op basis van die areaalopgave, en (iii) dat [geïntimeerde 2] wordt veroordeeld tot betaling van € 84.884,58, met rente en kosten.
[geïntimeerden] hebben zich tegen de vorderingen verweerd.
4.2.
De rechtbank heeft bij het deelvonnis van 16 maart 2022, kort gezegd en voor zover in dit hoger beroep nog relevant, [geïntimeerde 1] veroordeeld, op straffe van verbeurte van een dwangsom, om te bewerkstelligen dat [geïntimeerde 2] BV 50% van de op een overzicht van [appellanten] genoemde kwekersrechten, met uitzondering van de rechten op het ras Negrita Double, overdraagt aan [appellant 1] , nadat deze bewijs van toestemming van de desbetreffende medegerechtigden heeft verstrekt.
Bij het eindvonnis van 29 juni 2022 heeft de rechtbank, kort gezegd, [geïntimeerden] veroordeeld om [appellanten] € 8.263,97, met rente, te betalen.
4.3.
[geïntimeerden] hebben de rechtbank bij brief van 1 juli 2022 verzocht om een kennelijke rekenfout in het eindvonnis van 29 juni 2022 te verbeteren. De rechtbank zou een van de belastingdienst terug te ontvangen bedrag van € 5.516,60 ten onrechte niet hebben opgeteld bij maar hebben afgetrokken van een eveneens terug te ontvangen bedrag van € 16.954. Het door de rechtbank becijferde saldo aan door [geïntimeerden] te weinig ontvangen teruggaven omzetbelasting had daarom niet bepaald moeten worden op € 11.438,40 maar op € 22.470,60. Uitgaande van dat laatste bedrag hadden [geïntimeerden] in het dictum van het eindvonnis niet veroordeeld moeten worden tot betaling aan [appellanten] van € 8.263,97, maar hadden de vorderingen van [appellanten] afgewezen moeten worden.
Nadat [appellanten] zich tegen het verbeteringsverzoek hadden verzet, heeft de rechtbank overwogen dat [geïntimeerden] weliswaar terecht hebben opgemerkt dat de rechtbank in het eindvonnis een rekenfout heeft gemaakt, maar dat deze fout zich niet leent voor eenvoudig herstel. Het verzoek van [geïntimeerden] is bij vonnis van 20 juli 2022 afgewezen.

5.Beoordeling

Zaak 200.319.126/01
5.1.
Zaak 200.319.126/01 betreft het (eindvonnis-gedeelte van het) deelvonnis van 16 maart 2022. [appellanten] hebben in deze zaak twee grieven aangevoerd. De
eerste griefstaat in verband met het feit dat Mastenbroek en World Flower niet hebben willen instemmen met een overdracht aan [appellanten] van 50% van het aandeel van [appellant 2] in de kwekersrechten waartoe Mastenbroek en World Flower medegerechtigd zijn. De grief, waarbij [appellanten] ook hun eis hebben gewijzigd, strekt ertoe – kort gezegd – dat [geïntimeerden] niettemin worden veroordeeld om de helft van het aandeel in die kwekersrechten op naam van [appellanten] te doen stellen, althans om het ertoe te leiden dat aan [appellanten] de helft van de netto-opbrengsten van het aandeel in die kwekersrechten wordt betaald en dat wordt zeker gesteld dat [geïntimeerden] bij vervreemding van (een deel van) dat aandeel, de helft van de netto-opbrengst ervan aan [appellanten] (doen) betalen.
5.2.
De grief faalt voor zover daaraan de opvatting ten grondslag ligt dat [appellanten] medegerechtigd zijn tot die kwekersrechten. Niet betwist is dat het aandeel in de kwekersrechten waar het hier om gaat, bij de splitsing over het hoofd is gezien. Dan volgt uit artikel 2:334s BW dat de gesplitste rechtspersoon de rechthebbende is. Het aandeel van [appellant 2] in de desbetreffende kwekersrechten is bij de splitsing van 31 december 2019 dus (al daarom) tot het vermogen van [appellant 2] blijven behoren, zodat de kwekersrechten thans uitsluitend behoren tot het vermogen van [geïntimeerde 2] BV en Mastenbroek respectievelijk het vermogen van [geïntimeerde 2] BV en World Flower . Het beroep van [appellanten] op lid 6 van Hoofdstuk V van de splitsingsakte kan hen niet baten, reeds omdat uit de stellingen van [appellanten] onvoldoende kan worden afgeleid dat het aandeel in de kwekersrechten het nauwst verbonden is met specifiek het gedeelte van de onderneming/activiteiten van [appellant 2] dat uit hoofde van de splitsing door [appellanten] is verkregen. Daaraan doet niet af dat [appellant 1] in het verleden in het kader van de gezamenlijke onderneming nieuwe tulpenrassen heeft gekweekt, soorten heeft gekocht en kwekersrechten heeft verkregen, zoals [appellanten] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben aangevoerd. [appellanten] hebben toen ook gesteld dat zij tulpen telen van de rassen in geschil en groot belang hebben bij exploitatie daarvan. Maar ook deze stelling – waartegen [geïntimeerden] bezwaar hebben gemaakt op de grond dat dit een nieuwe stelling is – maakt, zo al juist, op zichzelf nog niet dat het aandeel ten tijde van de splitsing het nauwst verbonden was met de onderneming/activiteiten van [appellanten] Ook [appellanten] zelf gaan ervan uit dat het aandeel in de kwekersrechten tevens verbonden is met de onderneming van [geïntimeerden] (memorie van grieven 3.30). Gesteld noch gebleken is dat per kwekersrecht kan worden bepaald met welke onderneming het aandeel daarin het meest verbonden is.
De gevorderde verklaring voor recht met de strekking dat [appellanten] medegerechtigd tot die kwekersrechten zijn, is dan ook niet toewijsbaar.
5.3.
Omdat [appellanten] geen goederenrechtelijke positie hebben met betrekking tot de kwekersrechten waartoe Mastenbroek en World Flower medegerechtigd zijn, zijn [appellanten] ten opzichte van de medegerechtigden tot die kwekersrechten een derde in de zin van art. 66 lid 3 Zaaizaad- en Plantgoedwet (ZPW). Het enkele feit dat [appellant 1] tot de (af)splitsing bestuurder en 50%-aandeelhouder van [appellant 2] was, maakt [appellanten] niet tot medegerechtigden in de zin van voornoemd artikel.
Op grond van dit art. 66 lid 3 ZPW mag een gerechtigde tot een aan verschillende personen gezamenlijk toebehorend kwekersrecht, zijn aandeel niet aan een derde vervreemden zonder het eerst tegen een redelijke prijs aan zijn medegerechtigden te koop aan te bieden. Uit het bepaalde in dit artikel volgt dat de hoofdregel van art. 3:175 BW, waarop [appellanten] een beroep hebben gedaan, hier niet geldt. [appellanten] stellen dat Mastenbroek en World Flower niet te kennen hebben gegeven de helft van het aandeel van [geïntimeerde 2] BV in de kwekersrechten zelf te willen verwerven en dat hun wil daartoe ook nergens uit blijkt. Gesteld noch gebleken is echter dat [geïntimeerden] de helft van hun aandeel in de gemeenschappelijke kwekersrechten daadwerkelijk tegen een redelijke prijs aan Mastenbroek en World Flower te koop hebben aangeboden en de vorderingen van [appellanten] strekken er ook niet toe dat [geïntimeerden] daartoe worden veroordeeld. Een veroordeling van [geïntimeerden] om de helft van hun aandeel in die kwekersrechten over te dragen aan [appellanten] stuit op een en ander af.
Het hof ziet geen aanleiding om Mastenbroek en World Flower op de voet van art. 118 Rv in dit geding te (doen) betrekken; de bepaling is niet geschreven voor een situatie als hier aan de orde.
5.4.
Zowel in de stellingen van [appellanten] als in de stellingen van [geïntimeerden] ligt evenwel besloten dat de
waardevan het aandeel van (thans) [geïntimeerde 2] BV in de desbetreffende kwekersrechten, die niet uitsluitend bestaat uit de royalty’s, moet toevallen aan beide partijen. [geïntimeerden] zijn dan ook niet alleen gehouden om 50% van de royalty’s uit hoofde van deze kwekersrechten aan [appellanten] te (doen) betalen maar ook om bij vervreemding van het aandeel van [geïntimeerde 2] BV in die kwekersrechten de helft van de opbrengst daarvan aan [appellanten] uit te (doen) betalen. [geïntimeerden] heeft in dat verband kenbaar gemaakt dat hij instemt met de vestiging van een pandrecht op het aandeel van [geïntimeerde 2] BV in die kwekersrechten, opdat deze betaling aan [appellanten] na vervreemding van het aandeel van [geïntimeerde 2] B.V. wordt zeker gesteld. Het hof zal [geïntimeerde 2] BV veroordelen tot deze prestatie, ten gunste van [appellant 2] BV.
5.5.
Voor een veroordeling van [geïntimeerden] om 50% van de opbrengst uit het aandeel van [geïntimeerde 2] BV in deze kwekersrechten aan [appellanten] te doen betalen, ziet het hof geen aanleiding. [geïntimeerden] hebben onweersproken gesteld dat de afrekeningen al jaren verlopen en zullen blijven verlopen via bemiddelaar Hobaho BV . Deze bemiddelaar incasseert ten behoeve van de medegerechtigden de royalty’s die krachtens de kwekersrechten verschuldigd zijn en betaalt vervolgens de netto-ontvangsten uit. Daarbij wordt 50% van het aandeel van [geïntimeerde 2] BV voldaan aan [appellant 2] BV, die als economisch eigenaar van 50% van dit aandeel wordt aangemerkt. Nu niet gesteld of anderszins gebleken is dat Hobaho BV desgevraagd aan [appellanten] geen rekening en verantwoording ter zake van de royalty’s en uitbetalingen wil of zal verschaffen, en [geïntimeerde 1] zich bereid heeft verklaard om zo nodig een volmacht tot informatieverstrekking te verlenen, ziet het hof evenmin aanleiding om [geïntimeerden] te veroordelen om [appellanten] te machtigen tot onbeperkte inzage in en toegang tot de dossiers van Hobaho BV met betrekking tot (het aandeel in) deze kwekersrechten.
5.6.
Het hof begrijpt de eerste grief van [appellanten] zo dat zij op zichzelf niets willen afdoen aan het dictum van het deelvonnis onder 5.1-5.4 (behoudens voor zover het de uitzondering voor het ras Negrita Double betreft, waarop hun tweede grief ziet), maar dat zij uit zijn op een aanvullende veroordeling. Omdat [geïntimeerden] geen grieven tegen hun veroordeling hebben aangevoerd, zal het hof het deelvonnis in stand laten en aanvullen met een veroordeling van [geïntimeerde 2] BV naast [geïntimeerde 1] B.V. (waartegen [geïntimeerden] geen verweer hebben gevoerd), en met de in rov. 5.4 bedoelde veroordelingen. Gelet op wat in rov. 5.3 is overwogen, hebben [appellanten] geen belang bij bespreking van de subsidiaire grondslag (art. 6:212 BW) voor een veroordeling tot overdracht. Het hof ziet geen grond voor een verhoging van de dwangsom die de rechtbank heeft opgelegd, nu vaststaat dat [geïntimeerden] gevolg hebben gegeven aan de veroordeling in het deelvonnis.
5.7.
De
tweede griefvan [appellanten] is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden] de kwekersrechten op het ras Negrita Double niet voor de helft op naam van [appellanten] hoeven te doen stellen en dat [geïntimeerden] , als gerechtigden tot die kwekersrechten, niet gehouden kunnen zijn om in verband met de teelt van dat ras aan [appellanten] een licentievergoeding te betalen. Ook met betrekking tot dit ras stellen [appellanten] – kort gezegd – dat zij bij gelegenheid van de afsplitsing van [appellant 2] medegerechtigde zijn geworden, althans dat de helft van deze rechten aan [appellanten] dient te worden overgedragen dan wel de netto-opbrengsten uit de exploitatie van de kwekersrechten met betrekking tot dit ras bij helfte verdeeld moeten (blijven) worden, en dat [geïntimeerden] voor de eigen teelt van het ras aan [appellanten] een vergoeding moeten betalen als waren [appellanten] voor de helft medegerechtigden tot dit ras.
5.8.
Ook met betrekking tot de kwekersrechten ter zake van het ras Negrita Double kan niet worden aanvaard dat [appellanten] bij de splitsing medegerechtigde zijn geworden. De redelijkheid en billijkheid of (subsidiair) ongerechtvaardigde verrijking bieden geen grondslag voor overdracht. Als uitgangspunt moet gelden dat, gelet op de conflictueuze verhouding tussen partijen, zo veel mogelijk vermeden moet worden dat zij weer gemeenschappelijke rechtsposities krijgen. Van ongerechtvaardigde verrijking is geen sprake, reeds omdat zowel de opbrengst als de waarde volledig moet worden verrekend, zoals volgt uit wat hierna wordt overwogen. Ten aanzien van het ras Negrita Double (waarbij geen anderen als medegerechtigden zijn betrokken) kan van dezelfde obligatoire aanspraken van [appellanten] worden uitgegaan als die welke het hof heeft aanvaard ten aanzien van de rassen waarvan Mastenbroek en World Flower medegerechtigden zijn. [geïntimeerden] hebben bovendien onvoldoende betwist dat het bestendig gebruik is dat kwekersgerechtigden die zelf het ras telen waarvan zij medegerechtigde zijn, hun medegerechtigde(n) een bedrag betalen dat overeenkomt met hun aandeel in het kwekersrecht als ware aan de kwekersgerechtigde teler in zoverre een licentie verstrekt. Nu niet is gesteld noch anderszins is gebleken dat partijen bij gelegenheid van de splitsing zijn overeengekomen dat dit gebruik tussen hen wordt beëindigd en [appellant 2] BV in dit opzicht met een medegerechtigde gelijk kan worden gesteld, moet worden aangenomen dat [appellant 2] BV jegens [geïntimeerde 2] BV niet alleen aanspraak kan maken op 50% van de royalty-inkomsten van derden maar tevens op 50% van een dergelijke “pseudolicentievergoeding”, die het hof – overeenkomstig de onvoldoende weersproken stelling van [geïntimeerden] dienaangaande – zal bepalen op € 1,80 per Reinlandse Roede over de jaren 2019 en 2020. [geïntimeerde 2] BV zal worden veroordeeld tot areaalopgave over de jaren vanaf 2019 en tot betaling van € 1,80 per Reinlandse Roede respectievelijk (vanaf 2021) de gebruikelijke licentievergoeding over de helft van het door haarzelf geëxploiteerde areaal aan [appellant 2] . Nu dit bedrag niet is verschuldigd krachtens een overeenkomst in de zin van art. 6:119a BW, is [geïntimeerde 2] BV de gewone wettelijke rente verschuldigd, die overeenkomstig de vordering van [appellanten] zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de inleidende dagvaarding van 8 oktober 2020.
Zaak 200.319.127/01
5.9.
Zaak 200.319.127/01 heeft betrekking op het eindvonnis van 29 juni 2022 en de tot dat eindvonnis leidende overwegingen in het deelvonnis van 16 maart 2020. [appellanten] hebben acht grieven aangevoerd en hun eis gewijzigd. In het incidentele appel hebben [geïntimeerden] één grief aangevoerd.
5.10.
De
eerste griefvan [appellanten] is gericht tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 4.23-4.25 van het deelvonnis) dat de door de vennootschap ontvangen omzetbelastingteruggaven over heel 2019 afgerekend moeten worden en (rov. 2.13-2.15 van het eindvonnis) dat [appellanten] in dat verband € 1.895,40 moeten betalen.
5.11.
[appellant 1] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de teruggaven omzetbelasting niet over heel 2019 afgerekend moeten worden omdat partijen op 9 oktober 2019 definitieve afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de (debet)stand van hun bankrekening op dat moment. In die debetstand zijn de teruggaven omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal 2019 begrepen en daarop kan dus niet worden teruggekomen. De teruggaven over het derde en vierde kwartaal moeten daarom (naar rato) worden verdeeld conform de invoerverslagen van de accountant, aldus [appellant 1] .
5.12.
Het hof verwerpt dit betoog, dat niet inhoudt dat op 9 oktober 2019 is besproken dat op de kwartaalaangiften omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal 2019 niet zou kunnen worden teruggekomen als facturen materieel onjuist bleken te zijn geboekt. Evenmin blijkt anderszins dat de afspraken tussen partijen zo ver strekken dat aantoonbaar aan een andere partij toekomende bedragen ter zake van teruggave omzetbelasting als het ware aan de ontvangende partij werden geschonken. Niet betwist is voorts dat [appellant 1] ook zelf heeft meegewerkt aan suppletieaangiften ter correctie. [appellant 1] heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat partijen aan de afspraak over de verdeling van het debetsaldo op de rekening in redelijkheid tevens de betekenis hebben moeten toekennen dat aangiften omzetbelasting die onjuist waren geboekt, niet zouden worden geredresseerd, in die zin dat de over het eerste en tweede kwartaal uitgekeerde bedragen omzetbelasting niet meer bij de correcte afwikkeling over heel 2019 zouden worden betrokken. De over heel 2019 ontvangen teruggave omzetbelasting dient derhalve verdeeld te worden op basis van de facturen waar de teruggave betrekking op heeft. De invoerverslagen van [bedrijf 2] over heel 2019 moeten hierover duidelijkheid geven. Die verslagen zijn ook van belang voor de incidentele grief van [geïntimeerden] , waarmee zij zich op zichzelf terecht keren tegen een door de rechtbank gemaakte rekenfout.
5.13.
In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] een overzicht overgelegd dat volgens hen is gebaseerd op de invoerverslagen van [bedrijf 2] over heel 2019. [appellanten] hebben dat overzicht in het kader van hun grief 1 betwist. Zij hebben van hun kant invoerverslagen in het geding gebracht, die bij gelegenheid van de mondelinge behandeling weer door [geïntimeerden] zijn betwist.
Het hof zal [appellanten] in de gelegenheid stellen om bij akte een opstelling van [bedrijf 2] over te leggen, gebaseerd op de definitieve invoerverslagen van [bedrijf 2] over heel 2019, waaruit blijkt voor welk bedrag de over 2019 ontvangen teruggaven omzetbelasting betrekking hebben op facturen die van [appellanten] afkomstig zijn en welk bedrag op facturen die van [geïntimeerden] afkomstig zijn. [geïntimeerden] kunnen hierop reageren. Voor zover dit overzicht nog tot discussie leidt, verzoekt het hof partijen echter hierover op voorhand met elkaar en [bedrijf 2] in overleg te treden, zodat zo mogelijk een overzicht kan worden verstrekt dat door beide partijen is geaccordeerd.
5.14.
Door middel van hun
tweede griefklagen [appellanten] over het oordeel van de rechtbank (rov. 4.34-4.36 van het deelvonnis en rov. 2.21 van het eindvonnis) dat een betaling, op 8 april 2020, à € 9.847,82 door Agrarisch Natuurbeheer bij helfte tussen partijen gedeeld moet worden. Volgens [appellanten] staan de vaststellingsovereenkomsten aan dit oordeel van de rechtbank in de weg.
De grief berust op een misverstand. De rechtbank heeft overwogen dat [appellanten] niet hebben betwist – zoals zij ook in hoger beroep niet betwisten – dat zij in maart 2019 een subsidiebedrag van dezelfde hoogte hebben ontvangen dat betrekking had op 2018, over welk jaar partijen nog gezamenlijk recht hadden op deze subsidie, en dat zij dat bedrag hadden moeten delen met [geïntimeerden] maar het voor [geïntimeerden] verborgen hebben gehouden. Dit moet worden rechtgetrokken, aldus de rechtbank, door verrekening in de eindafrekening. Het gaat met andere woorden niet om een correctie van een bedrag dat betrekking heeft op een onderwerp waarop de vaststellingsovereenkomsten tussen partijen zien, te weten het regelen van de gevolgen van de afsplitsing. De grief faalt dan ook.
5.15.
Met hun
derde griefkomen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 4.30-4.33 van het deelvonnis en rov. 2.17-2.20 van het eindvonnis) dat het vertrek van personeelslid [naam 1] [naam 5] per 1 december 2019 reden is om de draagplicht ter zake van de personeelslasten met ingang van die datum te veranderen van 71,39% voor [geïntimeerden] en 28,61% voor [appellanten] in 64,1% voor [geïntimeerden] en 35,9% voor [appellanten] Volgens [appellanten] berusten de percentages van 71,39 en 28,61 op (art. 11 van) de vaststellingsovereenkomst van 4 maart 2019. Ook deze grief faalt, omdat het hof in art. 11 van de vaststellingsovereenkomst niet leest – net zomin als de rechtbank en [geïntimeerden] – dat de personeelslasten in de vaste verhouding 71,39/28,61 tussen partijen zullen worden verdeeld, maar dat die verdeling wordt gerelateerd aan het personeel dat op enig moment bij partijen in dienst is. In de eerste plaats biedt de tekst van art. 11 geen aanknopingspunt voor de stelling van [appellanten] dat de percentages ongewijzigd zouden blijven. In de tweede plaats hebben [geïntimeerden] betwist dat de door [appellant 1] betaalde afkoopsom van € 20,000 voor risico’s ook betrekking had op een geval van vrijwillig ontslag als hier aan de orde, en is de andersluidende stelling van [appellanten] in het licht van die betwisting onvoldoende onderbouwd. Andere argumenten die de uitleg van [appellanten] van de afspraken over de verdeling van de personeelslasten ondersteunen, hebben [appellanten] niet aangevoerd. Vanwege het vertrek van [naam 5] is die verdeling dus terecht per 1 december 2019 aangepast.
5.16.
De
vierde griefvan [appellanten] is gericht tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 4.49-4.51) dat de kosten van Ateco in verband met herstelwerkzaamheden ter zake van elektra in de schuur die is toegedeeld aan [appellanten] , volledig voor rekening van [appellanten] zijn. De grief faalt, omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuur aan [appellanten] is toegedeeld in de staat en tegen de waarde van de schuur in 2018, zodat de kosten van het herstel van de elektra van de schuur die [appellanten] nadien hebben gemaakt, geheel voor rekening van [appellanten] zijn. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat geen (bouwkundige) keuring van de installaties heeft plaatsgevonden. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat het herstel en de eventuele waardevermeerdering die daarvan het gevolg is, geheel ten bate van [appellanten] komt. Het beroep van [appellanten] op de redelijkheid en billijkheid – wat daarvan ook zij – kan niet tot de conclusie leiden dat [geïntimeerden] alsnog de helft van de kosten van de herstelwerkzaamheden voor hun rekening moeten nemen.
5.17.
Met hun
vijfde griefklagen [appellanten] over het oordeel van de rechtbank (rov. 4.64-4.66 van het deelvonnis) dat [geïntimeerden] geen huur van € 12 per kist per kwartaal hoeven te betalen voor het gebruik van aan [appellanten] toegedeelde kuubkisten. Deze grief faalt, omdat de gestelde vordering onvoldoende is onderbouwd. Het staat vast – zoals de rechtbank ook heeft overwogen – dat partijen ter zake van de kuubkisten geen huurovereenkomst hebben gesloten. [appellanten] baseren hun vordering op art. 8 van de vaststellingsovereenkomst van 4 maart 2022, maar die bepaling ziet op de eventuele huur van kuubkisten ná verdeling. De vergoeding die [appellanten] vorderen, houdt verband met de omstandigheid dat, naar zij stellen, [geïntimeerden] de kuubkisten die aan [appellanten] waren of zouden worden toegedeeld, te laat hebben afgegeven. Die omstandigheid – waarvoor [geïntimeerden] een gemotiveerde verklaring hebben gegeven – rechtvaardigt als zodanig niet dat [geïntimeerden] worden veroordeeld om een vergoeding te betalen alsof zij de desbetreffende kuubkisten van [appellanten] zouden hebben gehuurd. De gestelde vordering is dus niet toewijsbaar.
5.18.
De
zesde griefvan [appellanten] is gericht tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 4.67-4.68 van het deelvonnis) dat [appellanten] geen recht hebben op een vergoeding à € 2.090 omdat [geïntimeerden] 19 kuubkisten te weinig aan [appellanten] hebben afgegeven.
[geïntimeerden] hebben het verwijt van [appellanten] gemotiveerd weersproken. Ze hebben uiteengezet dat partijen in hun vaststellingsovereenkomst van 9 oktober 2019 bij wijze van schatting zijn uitgegaan van 600 nieuwe kuubkisten en toen hebben aangenomen dat iedere partij 300 kuubkisten in haar macht had. Maar [geïntimeerden] bleken slechts 265 kuubkisten onder zich te hebben, [appellanten] hadden naar hun eigen (maar voor [geïntimeerden] niet verifieerbare) stelling 316 (dus in elk geval meer dan 300) kuubkisten onder zich. [geïntimeerden] hebben alle nieuwe kuubkisten die zij onder zich hadden, aan [appellanten] afgestaan. Zij betwisten de stelling van [appellanten] dat zij negentien kuubkisten hebben kwijtgemaakt en daarvoor een vergoeding aan [appellanten] verschuldigd zijn.
Uit de stellingen van [appellanten] wordt naar het oordeel van het hof onvoldoende duidelijk waarop zij baseren dat er in oktober 2019 nog daadwerkelijk 600 ‘nieuwe’ kisten waren. [appellanten] spreken van een door werknemers verrichte telling, maar vermelden daarbij niet wanneer die telling heeft plaatsgevonden. [geïntimeerden] betwisten dat in 2019 nog 600 ‘nieuwe’ kisten zijn geteld. Zij hebben er in eerste aanleg al op gewezen dat de aanwezigheid van [geïntimeerde 1] of zijn zoon bij een in juni 2019 door [appellant 1] verrichte telling is geweigerd, en dat hun nadien evenmin een gedateerde en gespecificeerde lijst is verstrekt. Gelet ook op wat [geïntimeerden] hebben aangevoerd over de mogelijkheid dat er tussen 2016 (het jaar van aankoop) en 2019 kisten in het ongerede zijn geraakt, is de stelling van [appellanten] dat er in oktober 2019 nog daadwerkelijk nog 600 ‘nieuwe’ kisten bij [appellant 2] waren onvoldoende gemotiveerd.
Uitgaande van het vorenstaande kan niet worden geoordeeld dat [geïntimeerden] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de desbetreffende verplichting uit de vaststellingsovereenkomst van 9 oktober 2019. De grief faalt derhalve.
5.19.
De
zevende griefvan [appellanten] betreft hun vordering tot betaling van (per saldo) € 3.211 in verband met de grond die bij de vaststellingsovereenkomst van 9 oktober 2019 en feitelijk per 30 december 2019 aan [appellanten] is toegedeeld, maar in 2019 door [geïntimeerden] is geëxploiteerd. [appellanten] voeren aan dat de grond blijkens de splitsingsakte al (met terugwerkende kracht) per 1 januari 2019 aan [appellanten] toebehoort, zodat [geïntimeerden] voor de ter zake van die grond ontvangen opbrengsten een vergoeding moeten betalen.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank (in rov. 4.72 van het deelvonnis) terecht het standpunt van [geïntimeerden] gevolgd dat ( [geïntimeerden] er gerechtvaardigd op hebben vertrouwd dat) partijen bij hun vaststellingsovereenkomst van 9 oktober 2019 ook de financiële consequenties van de grondruil die zij toen nader overeenkwamen, definitief hebben afgedaan. De bepaling in de splitsingsakte op grond waarvan de uitgeruilde gronden per 1 januari 2019 in de respectieve jaarrekeningen worden verantwoord, kan dan zonder nadere (maar ontbrekende) motivering niet rechtvaardigen dat partijen met betrekking tot die gronden alsnog van elkaar vergoedingen vorderen die in de vaststellingsovereenkomst niet zijn voorzien.
5.20.
De
achtste griefstrekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld (rov. 4.73-4.75 van het deelvonnis) dat [geïntimeerden] geen vergoeding hoeven te betalen voor hun eigen gebruik in 2019 van aan [appellanten] toegedeelde grond. Zoals [appellanten] ook zelf stellen, heeft de grief dezelfde feitelijke grondslag als hun zevende grief. De achtste grief faalt om dezelfde reden, waaraan het hof toevoegt dat het beroep van [appellanten] op ongerechtvaardigde verrijking respectievelijk de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid eveneens afstuit op de regeling in de vaststellingsovereenkomst.
5.21.
[appellanten] vorderen door middel van hun
eiswijzigingdat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerden] op eerste verzoek van [appellanten] aan Delta Tulips en [naam 3] Veer moeten bevestigen dat de vorderingen op deze debiteuren – door [appellanten] begroot op € 20.945,52 en € 1.737,85 – moeten worden voldaan aan [appellanten] [geïntimeerden] erkennen dat deze vorderingen zijn toegedeeld aan [appellant 2] BV, maar stellen tegelijkertijd dat die vorderingen niet de door [appellanten] gestelde omvang hebben.
Het hof legt de gewijzigde eis van [appellanten] uit als een beroep op art. 3:300 lid 1 BW, en ziet aanleiding om te zijner tijd in het dictum van het eindarrest te bepalen dat deze uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte, houdende de verklaring van [geïntimeerden] dat [appellant 2] BV de gerechtigde is tot de vorderingen op Delta Tulips en [naam 3] Veer die tot 1 januari 2019 toebehoorden aan [appellant 2] . Als [appellanten] de desbetreffende debiteuren aanspreken en deze – zoals [appellanten] zeggen te vrezen – zich beroepen op art. 6:37 BW, kunnen [appellanten] onder verwijzing naar het dictum van dit arrest verlangen dat de desbetreffende vordering wordt voldaan aan [appellant 2] BV.
5.22.
In het
incidentele appelvoeren [geïntimeerden] een grief aan tegen de rekenfout in het eindvonnis, die de rechtbank heeft erkend maar – op de grond dat de fout zich daarvoor niet leent – niet op de voet van art. 31 Rv heeft willen herstellen. [geïntimeerden] voeren opnieuw aan dat de rechtbank het aan [geïntimeerden] verschuldigde bedrag wegens BTW-teruggaven had moeten becijferen op € 22.470,60, in plaats van op € 11.438,40, en de vordering van [appellanten] dus had moeten afwijzen.
De stelling van [geïntimeerden] dat de rechtbank zich heeft misrekend is – zoals [appellanten] ook erkennen – op zichzelf juist, zoals het hof ook al in rov. 5.12 heeft overwogen. Waar deze grief toe moet leiden, hangt af van de gevolgtrekkingen die moeten worden verbonden aan het door [bedrijf 2] te verstrekken overzicht.
Slotsom in de zaken 200.319.126/01 en 200.319.127/01
5.23.
De slotsom luidt dat in zaak 200.319.126/01 de aangevoerde grieven ten dele slagen en ten dele falen. Het deelvonnis van 16 maart 2022 kan in stand blijven, nu de veroordelingen die het hof zal uitspreken, strekken tot aanvulling daarop. Het hof zal de beslissing in zaak 200.319.126/01 in het dictum echter aanhouden totdat ook in zaak 200.319.127/01 kan worden beslist.
In zaak 200.319.127/01 is voor de beoordeling van grief 1 in het principale beroep en van het incidentele beroep nog een aktewisseling nodig. De overige grieven in het principale beroep falen. De eiswijziging in zaak 200.319.127/01 zal te zijner tijd leiden tot een aanvulling in het dictum (zie rov. 5.21).
De zaak zal thans naar de rol worden verwezen voor aktewisseling als bedoeld in rov. 5.13. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.319.126:
houdt de beslissing aan;
in de zaak met zaaknummer 200.319.127:
verwijst de zaak naar de rol van 11 maart 2025 voor akte aan de kant van [appellanten] als bedoeld in rechtsoverweging 5.13;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, J.L.M. Groenewegen en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.