ECLI:NL:GHAMS:2025:1969

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
23-000395-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake jeugdstrafrecht met betrekking tot opiumwetdelicten en verkeersovertredingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2007, was aangeklaagd voor meerdere delicten, waaronder het telen en verhandelen van harddrugs (cocaïne en MDMA) en verkeersovertredingen. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk vervoeren van ongeveer 9,16 gram cocaïne en 9,5 gram MDMA, alsook het rijden zonder geldig rijbewijs en het veroorzaken van gevaar in het verkeer. De kinderrechter had eerder een werkstraf van 40 uren opgelegd, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 60 uren, met een voorwaardelijke straf van 30 dagen jeugddetentie. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim bij de inbeslagname van de tas van de verdachte, ondanks de argumenten van de raadsman dat er geen redelijke verdenking was. Het hof heeft de bewijsvoering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte schuldig bevonden aan de hem ten laste gelegde feiten. De verdachte werd ook geconfronteerd met de gevolgen van zijn handelen, waaronder de impact op zijn toekomst en de noodzaak om zijn gedrag te verbeteren. Het hof heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen bevestigd, waaronder een scooter en een geldbedrag van € 1.185,-, en heeft de verdachte aangespoord om zijn positieve ontwikkeling voort te zetten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000395-25
datum uitspraak: 11 juni 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2025 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-279082-24 (zaak A) en 13-186093-23 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 mei 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 30 augustus 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 9,16 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 9,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
2.
hij op of omstreeks 30 augustus 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meerdere hoeveelheden van een of meerdere stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen de navolgende voorwerpen:
- 9,16 gram cocaine en/of 9,5 gram MDMA (telkens) middelen op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 en/of
- een scooter en/of
- een of meerdere (deal)telefoon(s) en/of
- een of meerdere geldbedrag(en)
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 30 augustus 2024, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (van) een geldbedrag van 1189,90 euro, althans een of meer voorwerpen
sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of - heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf
Zaak B
1.
hij op of omstreeks 1 maart 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (motorfiets), daarmee rijdende op de weg, de Insulindeweg en/of de Molukkenstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, door
- ter hoogte van de Insulindeweg, zonder verlichting en/of met hoge snelheid, in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, op het fietspad, welke bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer, te rijden en/of
- ( vervolgens) op de Molukkenstraat met een hoge snelheid, in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, één of meerdere ma(a)l(en), zonder daarbij richting aan te geven, één of meerdere voertuig(en) links in te halen, waarbij hij, verdachte, één of meerdere ma(a)l(en), in strijd met bepaalde in artikel 76 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, over een doorgetrokken streep is gereden en/of waarbij hij, verdachte, één of meerdere ma(a)l(en) op de rijbaan, welke bestemd was voor tegemoetkomende verkeer, heeft gereden en/of
- ( vervolgens) ter hoogte van de kruising Molukkenstraat met de Zeeburgerdijk geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, waarbij hij, verdachte, één of meerdere voertuig(en) moest ontwijken om een aanrijding te voorkomen en/of
- ( vervolgens) de controle te verliezen over zijn, verdachtes, voertuig (motorfiets), waarbij hij, verdachte, tegen de brugreling van de Veebrug is gereden en/of gebotst;
2.
hij op of omstreeks 1 maart 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de weg, de Insulindeweg en/of de Molukkenstraat, als eigenaar of houder van een motorrijtuig (motorfiets), dit motorrijtuig heeft laten rijden of heeft gereden, zonder dat aan hem door de Dienst Wegverkeer voor dit motorrijtuig een kenteken was opgegeven, er geen kentekenbewijs is afgegeven of terwijl het kentekenbewijs zijn geldigheid had verloren;
3.
hij op of omstreeks 1 maart 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de weg, de Insulindeweg en/of de Molukkenstraat, een motorrijtuig van de rijbewijscategorie A1 of B of E bij B of C1 of E bij C1, dan wel in het bezit van een getuigschrift van vakbekwaamheid een motorrijtuig van de rijbewijscategorie C of E bij C of D1 of E bij D1, te weten een motorfiets, heeft bestuurd, terwijl hij de minimumleeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde. Het hof neemt daarnaast andere beslissingen ten aanzien van de straf en het beslag.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft aangevoerd dat de inbeslagname van de tas van de verdachte onrechtmatig is geweest omdat geen sprake was van een redelijke verdenking als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De subjectieve waarnemingen van de verbalisant ten aanzien van de (zenuwachtige) gedragingen van de verdachte, eerdere registraties met andere personen en het feit dat hij weigerde vrijwillig zijn tas te tonen, volstaan niet voor het aannemen van een verdenking. Het vervolgens aangetroffen flesje met vloeistof is onvoldoende aanleiding geweest om de verdachte aan te houden. Hem werd hierover niets gevraagd. Deze handelingen zijn in strijd met artikel 12 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts meent de raadsman dat de toepassing van de opiumwetfouillering onrechtmatig moet worden geacht, nu deze werd uitgevoerd zonder dat voorafgaand sprake was van een toereikende verdenking. De verklaring dat de verdachte ‘opium in zijn broek’ had op de vraag van de politie of hij drugs bij zich had, is tot stand gekomen onder psychologische druk en in afwezigheid van een raadsman.
De raadsman heeft op die gronden geconcludeerd dat sprake is van ernstige schendingen van procedurele waarborgen en dat dus sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, en dat de resultaten die uit het onrechtmatige optreden zijn voortgekomen moeten worden uitgesloten van het bewijs. De verdachte moet derhalve bij gebreke van voldoende wettig bewijs worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Op 30 augustus 2024 is de verdachte, die met zijn bromfiets reed over de trambaan van de Linnaeusstraat, door een verbalisant gevraagd om zijn rij- en kentekenbewijs te tonen als onderdeel van een dynamische verkeerscontrole.
De verdachte heeft vervolgens verklaard dat de bromfiets van een vriend genaamd [persoon 1] was, dat hij geen kentekenbewijs bij zich had en dat hij gewoon wat rondreed. Vervolgens heeft hij zijn rijbewijs overhandigd aan de verbalisant.
De verbalisant zag dat de verdachte een erg bol ogende tas bij zich had, meerdere registraties had waarin hij samen met een persoon was gecontroleerd die voorkomt ter zake van overtreding van de Opiumwet en dat deze persoon 3 maanden eerder nog was aangehouden voor overtreding van de Opiumwet in verband met een drugsoverdracht in het Oosterpark. Tevens zag hij een twee maanden eerder opgemaakte registratie waarbij de verdachte ‘s nachts een onlogische route reed in de binnenstad van Amsterdam. Bij bevraging van het kenteken van de motorfiets in de politiesystemen zag de verbalisant dat deze inderdaad op naam stond van [persoon 1] , die ook registraties had in verband met handel in verdovende middelen.
Het hof oordeelt dat, reeds gelet op deze feiten en omstandigheden, voldoende grond bestond om de tas van de verdachte in beslag te nemen en de inhoud ervan te onderzoeken. Er is daarom geen sprake van een vormverzuim. Een vormverzuim heeft zich ook daarna niet voorgedaan. Dat de verbalisant, toen de opgeroepen politie-eenheid kwam aanrijden, heeft gezien dat de verdachte met zijn handen handelingen verrichtte rondom zijn schoudertas en zijn broek ter hoogte van het kruisgedeelte, heeft de reeds bestaande verdenking alleen maar versterkt.
Voorts is in de tas een flesje met resten rode vloeistof aangetroffen, waarvan de verbalisant vermoedde dat het vloeibare MDMA of ‘lean’ (een mengsel van limonade of frisdrank gemixt met codeïne en promethazine) betrof. De bolling van de tas bleek te worden veroorzaakt door een aantal verfrommelde zakdoeken. Daarna is de verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet - MDMA en codeïne staan op lijst 1 van de Opiumwet - en is de verdachte onderworpen aan een insluitingsfouillering waarbij verbalisanten een contant geldbedrag van € 1.185,- hebben aangetroffen. Vervolgens is aan de verdachte aangekondigd dat hij aan zijn lichaam zou worden onderzocht in verband met het vermoeden dat hij verdovende middelen had verstopt bij zijn geslachtsdeel. Hierop heeft de verdachte verklaard dat hij opium bij zich had en twee zakjes met harddrugs overhandigd aan de politie.
De gewraakte bevoegdheden zijn op rechtmatige wijze ingezet en van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv is dan ook geen sprake. Dat niet is gebleken dat nader onderzoek is gedaan naar de rode vloeistof maakt een en ander niet anders. Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken in verband met het gevoerde verweer strekkende tot bewijsuitsluiting ten gevolge waarvan het bewijs omtrent het aantreffen van het geld buiten beschouwing dient te blijven.
Het hof verwijst met betrekking tot het door de raadsman gevoerde verweer naar de bovenstaande bespreking van het bewijsverweer. Het hof overweegt in aanvulling daarop als volgt.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van 30 augustus 2024 hebben verbalisanten de verdachte op 30 augustus 2024 aan een insluitingsfouillering onderworpen. Op dat moment bestond er nog geen witwasverdenking. Bij de fouillering bleek dat de verdachte in totaal € 1.189,90 aan contant geld bij zich droeg. Het hof oordeelt dat het voorhanden hebben van deze hoeveelheid contant geld, terwijl de verdachte tegelijkertijd diverse gripzakjes en wikkels met harddrugs (cocaïne en MDMA) en een (vermoedelijke) dealertelefoon in zijn bezit heeft, een sterk vermoeden van witwassen oplevert. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Het hof is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven, namelijk dat hij dit geld had gekregen als vergoeding ter compensatie van de toeslagenaffaire, niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft, bij gebreke van enig begin van een onderbouwing, onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 30 augustus 2024 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 9,16 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 9,5 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 30 augustus 2024 te Amsterdam, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een of meerdere hoeveelheden van een of meerdere stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen de navolgende voorwerpen:
- 9,16 gram cocaïne en 9,5 gram MDMA, telkens middelen op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 en
- een scooter en
- een dealtelefoon en
- een geldbedrag
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
3.
hij op 30 augustus 2024, te Amsterdam, (van) een geldbedrag van 1189,90 euro de herkomst heeft verborgen terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
Zaak B:
1.
hij op 1 maart 2023 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig (motorfiets), daarmee rijdende op de weg, de Insulindeweg en de Molukkenstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd door
- ter hoogte van de Insulindeweg, zonder verlichting en met hoge snelheid op het fietspad, welke bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer, te rijden en
- vervolgens op de Molukkenstraat met een hoge snelheid, meerdere malen, zonder daarbij richting aan te geven, meerdere voertuigen links in te halen, waarbij hij, verdachte, meerdere malen, in strijd met het bepaalde in artikel 76 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, over een doorgetrokken streep is gereden en waarbij hij, verdachte, meerdere malen op de rijbaan, welke bestemd was voor tegemoetkomende verkeer, heeft gereden en
- vervolgens ter hoogte van de kruising Molukkenstraat met de Zeeburgerdijk geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, waarbij hij, verdachte, meerdere voertuigen moest ontwijken om een aanrijding te voorkomen en
- vervolgens de controle te verliezen over zijn, verdachtes, voertuig (motorfiets), waarbij hij, verdachte, tegen de brugreling van de Veebrug is gereden en gebotst;
2.
hij op 1 maart 2023 te Amsterdam, op de weg, de Insulindeweg en de Molukkenstraat, als eigenaar van een motorrijtuig (motorfiets), heeft gereden, zonder dat aan hem door de Dienst Wegverkeer voor dit motorrijtuig een kenteken was opgegeven;
3.
hij op 1 maart 2023 te Amsterdam, op de weg, de Insulindeweg en de Molukkenstraat, een motorrijtuig van de rijbewijscategorie A1 te weten een motorfiets, heeft bestuurd, terwijl hij de minimumleeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt.
Hetgeen in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 36, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994
Het in zaak B onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 110 van de Wegenverkeerswet 1994

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie en ten aanzien van het in zaak B bewezenverklaarde tot een geldboete ter hoogte van € 300,00, subsidiair 6 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren in zaak A en tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 300,00 in zaak B. De advocaat-generaal heeft zich, anders dan de officier van justitie, op het standpunt gesteld dat geen sprake moet zijn van strafvermindering ten gevolge van een vormverzuim. De advocaat-generaal heeft gewezen op de positieve rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de verdachte.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het goed gaat met de verdachte en dat hij de indruk heeft dat de verdachte niet snel weer strafbare feiten zal plegen. De verdachte staat in goed contact met zijn IFA-coach en heeft zijn examens gehaald.
De verdachte heeft verzocht de geldboete te matigen omdat hij veel geld kwijt is aan tandheelkundige kosten ten gevolge van het verkeersongeluk dat heeft plaatsgevonden als gevolg van het in zaak B tenlastegelegde. Hij heeft daarnaast naar voren gebracht dat het goed gaat op school en dat hij werk heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in zaak A schuldig gemaakt aan het vervoeren van harddrugs door ruim 9 gram cocaïne en 9,5 gram MDMA bij zich te dragen terwijl hij met zijn scooter door de stad reed. De politie heeft bij de verdachte tevens een - naar het hof aanneemt - uit misdrijf afkomstig contant geldbedrag van € 1.185,00 aangetroffen en een dealertelefoon. Door de scooter, het geldbedrag en een dealertelefoon voorhanden te hebben heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor kort gezegd drugshandel. Harddrugs zijn sterk verslavend en vormen een gevaar voor de gezondheid. De handel in, het vervoer van en het gebruik van harddrugs brengen daarnaast vele vormen van (zware) criminaliteit en overlast met zich. De verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het drugscircuit. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van een bedrag van € 1.189,-. Het witwassen van geldbedragen is schadelijk, omdat dit de integriteit van het economische verkeer aantast en opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie onttrekt.
Ten aanzien van de in zaak B bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte meerdere verkeersovertredingen gemaakt door als minderjarige, terwijl de minimumleeftijd 18 jaar is, met een motorfiets, waarvoor geen kenteken was afgegeven, gevaarlijk te rijden en het verkeer te hinderen terwijl hij door de politie werd achtervolgd. De verdachte heeft daarbij onder meer veel te hard en op de verkeerde weghelft gereden en rode verkeerslichten genegeerd, waarna hij tegen een brugreling is gebotst en hard ten val is gekomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven zich niets aan te trekken van de verkeersregels en onverantwoorde risico’s genomen voor zichzelf en anderen.
Het hof heeft acht geslagen op het advies van de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 10 februari 2025, waaruit volgt dat de Raad van mening is dat de verdachte een positieve weg is ingeslagen, waarbij hij zich goed heeft gehouden aan de voorwaarden, opgelegd bij de schorsing van de inbewaringstelling in zaak A, en goed heeft samenwerkt met zijn IFA-coach. Deze coach kan hem ook blijven begeleiden na afsluiting van het toezicht en de begeleiding door de jeugdreclassering. Het risico op recidive wordt als heel laag inschat en de Raad adviseert een onvoorwaardelijke werkstraf.
Het hof is er, gelet op het advies van de Raad en hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, van overtuigd dat de verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, sinds hij onder begeleiding staat van een IFA-coach. Hij werkt aan zijn toekomstplannen en heeft aan de Raad te kennen gegeven te blijven meewerken aan dat coachingstraject. Ook heeft het hof kennisgenomen van de brief van [persoon 2] , studiebegeleidster van de verdachte, van 11 februari 2025, waaruit blijkt dat het op school goed gaat met de verdachte. Vanuit de school zijn er, zo acht het hof aannemelijk, geen zorgen over de verdachte: zijn afwezigheid valt binnen de normen en hij functioneert goed binnen de groep zonder bijzonderheden of signalen van ongewenst gedrag.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op de beslissingen ten aanzien van het beslag, een werkstraf van na te melden duur met aftrek van voorarrest passend en geboden voor alle feiten in beide zaken gezamenlijk.

Beslag

Ten aanzien van het beslag heeft de kinderrechter beslist dat de op de beslaglijst genoemde scooter, het geldbedrag en het telefoontoestel verbeurd dienen te worden verklaard. De kinderrechter heeft ten aanzien van de verdovende middelen beslist dat deze dienen te worden onttrokken aan het verkeer en ten aanzien van de tas en het telefoontoestel dat deze worden teruggegeven aan de verdachte.
De advocaat-generaal heeft te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de beslagbeslissingen van de kinderrechter.
De raadsman heeft verzocht de in zaak A in beslag genomen goederen terug te geven aan de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde in zaak B (13-186093-23) is begaan met de in beslag genomen en nog niet teruggegeven scooter en het in zaak A (13-279082-24) in beslag genomen geldbedrag is uit baten van een strafbaar feit verkregen. Deze voorwerpen behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
De volgende onder de verdachte in beslag genomen goederen zijn bij gelegenheid van het onderzoek in zaak A aangetroffen. Zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Het hof zal deze voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer:
  • 2 STK Verdovende Middelen;
  • 4 STK Verdovende Middelen;
  • 9 STK Verdovende Middelen;
  • 10 STK Verdovende Middelen;
  • 5 STK Verdovende Middelen;
  • 3 STK Verdovende Middelen;
  • 5 STK Verdovende Middelen;
  • 1 STK Verdovende Middelen;
  • 3 STK Verdovende Middelen;
  • 1 STK Verdovende Middelen;
  • 3 STK Verdovende Middelen;
  • 1 STK Verdovende Middelen;
  • 5 STK Verdovende Middelen.
Met betrekking tot de op de beslaglijst genoemde telefoon en tas overweegt het hof dat deze dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 36, 110 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-279082-24 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 13-186093-23 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-279082-24 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 13-186093-23 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Geldbedrag 1185 EUR (G6547557);
1. STK Scooter (G6325508).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2 STK Verdovende Middelen;
4 STK Verdovende Middelen;
9 STK Verdovende Middelen;
10 STK Verdovende Middelen;
5 STK Verdovende Middelen;
3 STK Verdovende Middelen;
5 STK Verdovende Middelen;
1. STK Verdovende Middelen;
3 STK Verdovende Middelen;
1. STK Verdovende Middelen;
3 STK Verdovende Middelen;
1. STK Verdovende Middelen;
5 STK Verdovende Middelen.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Telefoontoestel (G6547561);
1. STK Tas (G6547572).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juni 2025.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]