ECLI:NL:GHAMS:2025:196

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.331.754/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkheid voor schade door oeverinscharing bij zandwinningslocatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Zandexploitatie Drenthe B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Zandexploitatie Drenthe heeft in hoger beroep gesteld dat de geïntimeerde, een zandzuigend bedrijf, tekort is geschoten in de nakoming van hun overeenkomst, wat heeft geleid tot schade door oeverinscharing op de zandwinningslocatie. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Zandexploitatie Drenthe niet overeenkomstig artikel 21 jo 22 Rv had gehandeld, omdat zij niet alle relevante feiten had aangevoerd. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld en geconcludeerd dat Zandexploitatie Drenthe geen schending van deze artikelen heeft begaan. Het hof heeft ook de vraag behandeld of er een verplichting bestond voor de geïntimeerde om een CAR-verzekering af te sluiten, en heeft geoordeeld dat dit niet het geval was. Verder is het hof van mening dat de geïntimeerde niet heeft gehandeld conform de voorschriften van de vergunning, maar kan nog niet vaststellen of dit heeft geleid tot de oeverinscharing. Het hof heeft daarom besloten om een deskundige te benoemen om de oorzaak van de schade vast te stellen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.331.754/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/315154 / HA ZA 21-198
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2025
inzake
ZANDEXPLOITATIE DRENTHE B.V.,
gevestigd te Beilen,
appellante,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. F.W. Aartsen te Harderwijk,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
geïntimeerde,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellante,
advocaat: mr. P.C. Knijp te Rotterdam.

1.De procedure in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna Zandexploitatie Drenthe en [geïntimeerde] genoemd.
1.2.
Zandexploitatie Drenthe is bij dagvaarding van 20 juni 2023 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 19 januari 2022, 15 juni 2022, 30 november 2022 en 22 maart 2023, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Zandexploitatie Drenthe als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
1.3.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- de memorie van grieven, met productie;
- de memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel appel;
- de memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel.
1.4.
Op 30 oktober 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Mrs. Aartsen en Knijp hebben tijdens de mondelinge behandeling spreekaantekeningen overgelegd. De spreekaantekeningen maken deel uit van het procesdossier. Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
Zandexploitatie Drenthe exploiteert een zandwinningslocatie, plaatselijk bekend als De Mussels, in Beilen (hierna: de zandwinningslocatie). Zandexploitatie Drenthe heeft de zandwinningslocatie op 21 oktober 2015 gekocht van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). De zandwinningslocatie bestaat uit een oude put en een nieuwe put.
2.2.
Op grond van de ontgrondingsvergunning van 7 oktober 2011 (hierna: de vergunning), in 2018 op naam gesteld van Zandexploitatie Drenthe, mag zand worden gewonnen. In vergunning zijn onder meer de volgende bijzondere voorschriften opgenomen:
“(…) A.7. De ontgronding mag niet dieper worden uitgevoerd dan NAP – 11,0 m (ca. 20 m beneden het peil van de plas)A.8. De wijze van aanleg van de taluds dient te gebeuren met inachtneming van het bij de aanvraag overgelegde zuigplan. Er wordt gezogen in banen van hoogstens 25 meter breed en een laagdikte van 1,5 á 2 m dik. Het talud wordt aangelegd onder een helling van 1 : 5 of flauwer.A.9. Onverminderd het bepaalde in de voorwaarden A.6 tot en met A.8 dienen de taluds een zodanige stabiliteit te bezitten dat buiten de belopen, zoals vermeld in de voorschriften A.6 tot en met A.8, geen verzakking of erosie optreedt. Zo nodig moet door de vergunninghouder een boordvoorziening worden aangebracht zulks ter beoordeling (erosie, golfwerking en/of zwak ontwikkelde rietkraag) van de in voorschrift A.4 genoemde manager. De aard en de wijze van uitvoering behoeven de goedkeuring van deze manager. (…)”
2.3.
[geïntimeerde] heeft op 7 januari 2019 een e-mail aan Zandexploitatie Drenthe gestuurd, waarop Zandexploitatie Drenthe heeft gereageerd. De onderstreepte tekst is door Zandexploitatie Drenthe in reactie op de e-mail van [geïntimeerde] geschreven. De reactie van [geïntimeerde] van 8 januari 2019 staat daar weer achter.
“Ik heb het meegestuurde contract even nagelopen en heb de volgende opmerkingen:(…) – CAR verzekering op dit werk door [geïntimeerde] weglaten. Wij hebben een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering en verzekering op materieel. CAR verzekering is nvt.Klopt dit wel? Hoe gaan we dan om met eventuele schades die zouden kunnen ontstaan aan het terrein/omgeving vanwege het zuigwerk? Valt dit allemaal onder jullie bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering? Zo ja, dan heb ik er geen problemen mee om het weg te latenOnze bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering dekt schades zoals inkalven van oever tgv baggerwerk.- Bij vergunningen is aangegeven door [bedrijf 1] dat het ”het conformeren en werk conform de afgegeven vergunningen voor rekening en risico van [geïntimeerde] ”. Wij beschikken niet over de vergunning en kunnen hier mee niet akkoord gaan;De vergunning is wel degelijk gedeeld door [geïntimeerde] , er zal ook conform deze vergunning gewerkt moeten worden, voor de zekerheid laat ik deze nogmaals versturen door [geïntimeerde] .Graag zie ik die tegemoet. Eerder zijn profielen (plasberm) aangegeven door [geïntimeerde] waarin taluds staan aangegeven die niet maakbaar zijn met een winzuiger. Er is met [geïntimeerde] gecommuniceerd dat dit niet maakbaar is.(…) – De door [geïntimeerde] aangegeven voorwaarde ” [geïntimeerde] kan niet aansprakelijkheid worden gesteld aan eventuele schades tgv ontwerp en te maken dieptes welke [bedrijf 1] aangeeft” ontbreekt;Deze voorwaarde is niet akkoord, dit hebben we ook besproken tijdens ons gezamenlijk overleg in Beilen. Jullie dienen te werken conform de uitgangspunten zoals gesteld in de vergunning, mocht blijken dat dit toch niet het geval is en er ontstaan schade welke verwijtbaar zijn aan jullie, dan ligt de aansprakelijkheid hiervoor toch echt bij jullie.Uiteraard zijn wij verantwoordelijk dat er binnen profiel gezogen wordt behoudens de te maken plasbermen welke zoals hierboven aangegeven niet maakbaar zijn. Echter mocht er schade ontstaan en wij zijn binnen het profiel gebleven met zuigen kunnen wij niet voor eventuele schades daaruit voortvloeiend verantwoordelijk worden gehouden.”[onderstreping toevoeging hof]
2.4.
Voorafgaand aan de werkzaamheden heeft [geïntimeerde] onder meer de ontwerptekening genaamd ‘vergunde model’ van Zandexploitatie Drenthe ontvangen.
2.5.
Op of omstreeks 18 maart 2019 heeft Zandexploitatie Drenthe aan [geïntimeerde] de opdracht gegeven om zowel in de oude als de nieuwe put zand te winnen. In de overeenkomst staat onder meer het volgende:
“Werkzaamheden en uitgangspunten:- Hoeveelheden worden bepaald d.m.v. in- en uitmeting in het depot. Metingen te verrichten in bijzijn van onze uitvoerder; (…)- Maximale zuigdiepte ca. 23 m t.o.v. waterspiegel in de ”oude” put;- Maximale zuigdiepte van ca. 20 m t.o.v. waterspiegel in de ”nieuwe”put;- Gegevens zijn gebaseerd op uitgevoerde peiling dd. 18-5-2018; (…)- CAR verzekering op dit werk door [geïntimeerde] te verzorgen;- Vergunningen en toestemmingen in ruimste zin van het woord door en voor rekening van opdrachtgever, het conformeren en werken conform de afgegeven gunningen is voor rekening en risico van [geïntimeerde] ; (…).”
2.6.
Op de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden voor aanneming in het bouwbedrijf 1992 (hierna: AVA 1992) van toepassing verklaard.
2.7.
Op 14 juni 2019 is [geïntimeerde] begonnen met zandwinningswerkzaamheden in de oude put. Daarbij is een omgebouwde cutterzuiger tot profielzuiger gebruikt.
2.8.
Op 18 juni 2019 is een bres geconstateerd in de westelijke oever van de oude put. Een bres is een erosie of verzakkingsproces onderwater in een talud of helling. Als de bres ongecontroleerd is, kan er een oeverinscharing ontstaan. Op de zandwinningslocatie is tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden door [geïntimeerde] op 18 juni 2019 een oeverinscharing ontstaan.
2.9.
Bij de e-mail van 19 juni 2019 heeft Zandexploitatie Drenthe [geïntimeerde] het zuigplan 2019, een kaart met dieptelijnen, de acceptatie van het zuigplan alsmede de vergunning ontvangen.
2.10.
Op 24 juni 2019 zijn de werkzaamheden van [geïntimeerde] op last van de Provincie Drenthe stilgelegd.
2.11.
Raadgevend Ingenieursbureau [bedrijf 2] . (hierna: [bedrijf 2] ) heeft van Zandexploitatie Drenthe de opdracht gekregen een analyse van de oeverinscharing te maken en een hersteladvies op te stellen. Op 5 december 2019 heeft [bedrijf 2] haar rapport uitgebracht.
2.12.
Op 18 september 2020 heeft [bedrijf 2] een herstelplan uitgebracht. Dat herstelplan is door de Provincie Drenthe op 15 oktober 2020 goedgekeurd.
2.13.
Bij brieven van 14 augustus 2019 en 6 oktober 2020 heeft Zandexploitatie Drenthe [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade ten gevolge van het ontstaan van de oeverinscharing en haar de gelegenheid gegeven de schade zelf te herstellen. [geïntimeerde] heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.14.
Op 15 november 2020 heeft [bedrijf 2] op verzoek van Zandexploitatie Drenthe een notitie opgesteld.
2.15.
In de brief van 11 februari 2021 heeft [geïntimeerde] een brief aan Zandexploitatie Drenthe verzonden waarin [geïntimeerde] aangeeft dat zij via haar verzekering expertisebureau [bedrijf 3] ) een rapport heeft oplaten stellen waarin volgens [geïntimeerde] wordt geconcludeerd dat ruim voordat [geïntimeerde] überhaupt in beeld was als zandzuigendbedrijf, al eens een bres is ontstaan.
2.16.
Zandexploitatie Drenthe heeft zelf een aanvang gemaakt met de herstelwerkzaamheden in de zandwinningslocatie.
2.17.
Zandexploitatie Drenthe heeft ten laste van [geïntimeerde] conservatoire derdenbeslagen doen leggen. In het vonnis van 5 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland de door Zandexploitatie Drenthe gelegde beslagen opgeheven.

3.De procedure bij de rechtbank

3.1.
Zandexploitatie Drenthe is een procedure bij de rechtbank gestart. Zandexploitatie Drenthe heeft na wijziging van eis gevorderd om zowel ten aanzien van de oude put als ten aanzien van de nieuwe put voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Daarnaast heeft Zandexploitatie Drenthe gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de schade die Zandexploitatie Drenthe heeft geleden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming, welke schadevergoeding nader moet worden opgemaakt bij staat, alsmede [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[geïntimeerde] heeft de vordering van Zandexploitatie Drenthe bestreden. [geïntimeerde] heeft na wijziging van haar eis in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat Zandexploitatie Drenthe aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden, dan wel nog lijdt door de door Zandexploitatie Drenthe gelegde beslagen. Ook heeft [geïntimeerde] gevorderd voor recht te verklaren dat de opdragen werkzaamheden in onvoltooide staat zijn beëindigd. Daarnaast heeft [geïntimeerde] gevorderd Zandexploitatie Drenthe te veroordelen tot betaling van vergoeding vanwege de door haar geleden schade als gevolg van de gelegde beslagen en tot betaling van een vergoeding conform artikel 7:764 BW en/of artikel 11 AVA 1992, nader op te maken bij staat, alsmede Zandexploitatie Drenthe te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Bij de rechtbank heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. In het tussenvonnis van 19 januari 2022 heeft de rechtbank overwogen voornemens te zijn om een deskundige te benoemen. Partijen hebben bij akte gelegenheid gekregen om zich hierover uit te laten. Daarnaast hebben partijen zich bij akte uit kunnen laten over de situatie rond de nieuwe put. Partijen hebben die akten genomen, waarin [geïntimeerde] ook heeft gewezen op een eerder tussen Zandexploitatie Drenthe en [bedrijf 1] gevoerde procedure die heeft geresulteerd in een vonnis van 31 januari 2018. Volgens [geïntimeerde] volgt uit die uitspraak dat uit de oude put minder zand te winnen was (60.000 m3) dan waartoe Zandexploitatie Drenthe haar de opdracht toe zou hebben gegeven (100.000 m3).
3.4.
In het tussenvonnis van 15 juni 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat Zandexploitatie Drenthe niet overeenkomstig artikel 21 jo 22 Rv heeft gehandeld, omdat zij niet de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid heeft aangevoerd. Partijen hebben naar aanleiding van dit vonnis beiden een akte genomen. Vervolgens is in het tussenvonnis van 30 november 2022 de zaak naar een meervoudige kamer verwezen. Zandexploitatie Drenthe heeft verzocht om een mondelinge behandeling van de zaak, waarna op 10 februari 2023 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.
3.5.
In het eindvonnis van 22 maart 2023 heeft de rechtbank de vorderingen in conventie van Zandexploitatie Drenthe zowel wat betreft de oude als de nieuwe put afgewezen. De rechtbank heeft ten aanzien van de oude put overwogen dat Zandexploitatie Drenthe haar verplichtingen uit artikel 21 Rv heeft geschonden door de rechtbank niet volledig en naar waarheid te informeren over de voor de beslissing van belang zijnde feiten. De rechtbank acht die schending dusdanig ernstig dat zij de vorderingen om die reden heeft afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de door Zandexploitatie Drenthe opgedragen werkzaamheden in onvoltooide staat zijn beëindigd en dat Zandexploitatie Drenthe aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden en nog lijdt ten gevolge van de door Zandexploitatie Drenthe gelegde conservatoire beslagen. Ook is Zandexploitatie Drenthe veroordeeld tot betaling van die schade, nader op te maken bij staat, en tot betaling van de proceskosten.

4.De beoordeling

De procedure in hoger beroep4.1. Zandexploitatie Drenthe is onder aanvoering van 12 grieven van de vonnissen van de rechtbank in hoger beroep gekomen. Deze grieven komen er in de kern op neer dat [geïntimeerde] een CAR verzekering had dienen af te sluiten (grief 2), dat geen sprake is van schending van artikel 21 jo 22 Rv (grief 5 en grief 6) althans dat de gevolgtrekking die de rechtbank geraden acht disproportioneel is (grief 7), dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en daarom aansprakelijk is voor de door Zandexploitatie Drenthe geleden schade (grief 3 en grief 4). Daarnaast heeft Zandexploitatie Drenthe betoogd dat [geïntimeerde] geen vordering toekomt op grond van artikel 11 AVA 1992 (grief 8 en grief 9) en dat ook geen sprake is van een onrechtmatig gelegd beslag dan wel schade als gevolg van dat gelegde beslag (grief 10). Zandexploitatie Drenthe concludeert dat de rechtbank haar vorderingen ten onrechte heeft afgewezen en dat zij ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten van driemaal het liquidatietarief (grief 11 en grief 12). In grief 1 heeft Zandexploitatie Drenthe zich gericht op de vaststelling van de feiten. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld, zodat het afdoen van deze grief daarin besloten ligt. Die grief faalt daarom bij gebrek aan belang. Zandexploitatie Drenthe heeft haar vorderingen met betrekking tot de nieuwe put ingetrokken, zodat het in hoger beroep enkel om de oude put gaat.
4.2.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en heeft in hoger beroep zelf een grief geformuleerd en haar eis gewijzigd. [geïntimeerde] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat Zandexploitatie Drenthe jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade en kosten die [geïntimeerde] als gevolg van de schending van artikel 21 Rv lijdt, met daaronder begrepen de daadwerkelijke proceskosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Verder heeft [geïntimeerde] gevorderd Zandexploitatie Drenthe te veroordelen tot vergoeding van die schade en kosten nader op te maken bij staat en voor het overige het eindvonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
Geen schending artikel 21 jo 22 Rv4.3. Het hof ziet aanleiding de grieven 5 tot en met 7 als eerste te behandelen. Daarbij gaat om de vraag of Zandexploitatie Drenthe haar verplichtingen uit artikel 21 jo 22 Rv heeft geschonden. Het hof is van oordeel dat Zandexploitatie Drenthe artikel 21 jo 22 Rv niet heeft geschonden en zal uitleggen hoe het tot dat oordeel komt.
4.4.
Artikel 21 Rv bepaalt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Dit artikel brengt mee dat bewuste leugens worden uitgebannen, omdat deze in een modern procesrecht niet aanvaardbaar zijn. De rechter mag niet op het verkeerde been worden gezet door het aanvoeren van onjuiste feitelijke stellingen en ook niet door onvolledige stellingen. Daarnaast bepaalt artikel 22 Rv dat de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen kan bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen.
4.5.
De rechtbank heeft Zandexploitatie Drenthe verweten dat zij informatie over een eerder tussen haar en [bedrijf 1] gevoerde procedure niet in het geding heeft gebracht. Uit de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 11 januari 2017 en 31 januari 2018 volgt dat tussen Zandexploitatie Drenthe en [bedrijf 1] een geschil bestond over de vraag hoeveel zand kon worden gewonnen depot B. Depot B is gelegen in de oude put. Uit de vonnissen in die zaak gewezen leidt het hof af dat in artikel 8 lid 3 van de overeenkomst, die Zandexploitatie Drenthe met [bedrijf 1] had gesloten, stond dat indien minder dan 90.000 m3 uit depot B kon worden gewonnen, [bedrijf 1] voor het verschil tussen 90.000 m3 en het daadwerkelijk hoeveelheid m3 gewonnen zand een vergoeding aan Zandexploitatie Drenthe moest voldoen. Daarvoor moest vast komen te staan, zo oordeelde rechtbank, dat depot B in de oude put leeg was en er dus geen zand meer kon worden gewonnen. In de procedure is vast komen te staan dat Zandexploitatie Drenthe 40.000 m3 zand had laten winnen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [bedrijf 1] aan de hand van een tweetal rapporten heeft aangetoond dat er tenminste nog 60.000 m3 uit depot B kon worden gewonnen. Zandexploitatie Drenthe kwam om die reden geen beroep op artikel 8 lid 3 van de overeenkomst.
4.6.
Het hof overweegt als volgt. De kern van het geschil tussen Zandexploitatie Drenthe en [geïntimeerde] gaat over een andere kwestie dan de vraag die in de zaak tegen [bedrijf 1] aan de orde was, als hiervoor omschreven. In onderhavige zaak gaat het om de vraag of [geïntimeerde] bij de uitvoering van de werkzaamheden in de zandwinlocatie tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en of zij voor de schade die als gevolg van die tekortkomingen is ontstaan aansprakelijk is. Volgens Zandexploitatie Drenthe heeft [geïntimeerde] een oncontroleerbare bres, met een oeverinscharing als gevolg, laten ontstaan. Dit heeft kunnen gebeuren doordat [geïntimeerde] niet heeft gehandeld conform de voorschriften die voor haar als professionele ontgronder in deze put golden, aldus Zandexploitatie Drenthe. Om de vraag te kunnen beantwoorden of [geïntimeerde] inderdaad tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en daarom tegenover Zandexploitatie Drenthe schadeplichtig is, zal vastgesteld moeten worden welke voorschriften golden en welke verplichtingen op [geïntimeerde] rustten. De hoeveelheid zand die nog te winnen viel, is niet relevant in het kader van de vraag welke voorschriften golden en of [geïntimeerde] al dan niet conform deze voorschriften heeft gehandeld. Uit de onder 4.5 genoemde vonnissen in de zaak tegen [bedrijf 1] volgt dat Zandexploitatie Drenthe in die procedure heeft betoogd dat de oude put depot B nagenoeg leeg was en dat er op een (ander) punt eerder bresvorming is ontstaan. Ook indien [geïntimeerde] van deze informatie kennis had genomen, ontslaat dit [geïntimeerde] niet van zijn verplichting om de werkzaamheden deugdelijk en overeenkomstig de daarvoor geleden voorschriften te verrichten. De vraag of de wijze van uitvoering van de zandwinwerkzaamheden door [geïntimeerde] naar behoren is geweest, staat dus los van de vraag naar de hoeveel zand die er te winnen viel. Het hof acht om die reden de feiten zoals die volgen uit de genoemde vonnissen in de zaak tegen [bedrijf 1] niet relevant voor de beslissing in deze zaak. Van een schending van artikel 21 Rv is daarom geen sprake.
4.7.
Artikel 22 Rv is evenmin geschonden. De rechtbank heeft Zandexploitatie Drenthe bevolen een berekening over te leggen. Zandexploitatie Drenthe heeft in hoger beroep gemotiveerd gesteld dat de peilgegevens door [geïntimeerde] zijn overgelegd als productie 2 bij de conclusie van antwoord. Deze informatie had [geïntimeerde] dus al bij aanvang van de werkzaamheden en zijn ook in de procedure ingebracht.
4.8.
Het hof concludeert dat van schending van artikel 21 jo 22 Rv geen sprake is, zodat het oordeel van rechtbank om de vorderingen van Zandexploitatie Drenthe op grond van artikel 21 Rv af te wijzen niet in stand kan blijven. Dat geldt ook voor de veroordeling van Zandexploitatie Drenthe in de proceskosten van driemaal het liquidatietarief. De grieven 5 tot en met 7 slagen.
CAR verzekering niet overeengekomen
4.9.
Grief 2 stelt de vraag aan de orde of tussen partijen is overeengekomen dat [geïntimeerde] een Construction All Risk verzekering (hierna: CAR verzekering) zou afsluiten. Zandexploitatie Drenthe heeft betoogd dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] een CAR verzekering op het werk zou afsluiten en dat de oude put als werk onder de CAR verzekering had kunnen worden verzekerd. [geïntimeerde] heeft dit weersproken.
4.10.
Bij de uitleg van de inhoud van een overeenkomst komt het niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst, maar ook op hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden (artikelen 3:33 - 3:35 BW en de Haviltex-norm). Hierbij zijn alle omstandigheden van het geval van betekenis.
4.11.
Voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst heeft [geïntimeerde] aan Zandexploitatie Drenthe twee offertes gestuurd, te weten een offerte van 6 september 2018 en een offerte van 20 november 2018. In die beide offertes van [geïntimeerde] staat:
‘Wij zijn meeverzekerd op de CAR verzekering op dit werk’. Vervolgens hebben partijen onderhandeld over de totstandkoming van de overeenkomst. Zandexploitatie Drenthe heeft een conceptovereenkomst opgesteld. Met de e-mail van 21 december 2018 heeft Zandexploitatie Drenthe de conceptovereenkomst aan [geïntimeerde] toegezonden. In die overeenkomst heeft Zandexploitatie Drenthe onder meer de tekst opgenomen:
‘CAR verzekering op dit werk te door [geïntimeerde] te verzorgen’.In de hiervoor onder 2.3 genoemde e-mail van 7 januari 2019 heeft [geïntimeerde] om 10:46 uur aan Zandexploitatie Drenthe onder meer het volgende geschreven:
‘Ik heb het meegestuurde contract even nagelopen en heb de volgende opmerkingen: (…) - CAR verzekering op dit werk door [geïntimeerde] weglaten. Wij hebben een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering op materieel. CAR verzekering is nvt’.Vervolgens heeft Zandexploitatie Drenthe achter deze opmerking met de e-mail van 7 januari 2019 om 13:41 uur de volgende opmerking geplaatst:
‘Klopt dit wel? Hoe gaan we dan om met eventuele schades die zouden kunnen ontstaan aan het terrein/omgeving vanwege het zuigwerk? Valt dit allemaal onder jullie bedrijfsverzekering? Zo ja, dan heb ik er geen problemen mee om het weg te laten.’Daarop reageert [geïntimeerde] met de e-mail van 8 januari 2019 om 07:35 met een reactie daarachter:
‘Onze bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering dekt schades zoals inkalven van oevers tgv baggerwerk’. Op 15 januari 2019 heeft Zandexploitatie Drenthe naar aanleiding van een overleg die middag onder meer aan [geïntimeerde] gemaild:
‘(…) Graag ontvangen we een kopie van de verzekeringspolis retour bij de opdrachtbevestiging.(…)’Vervolgens heeft [geïntimeerde] aan Zandexploitatie Drenthe op 8 februari 2019 het verzekeringscertificaat van haar aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven bij AON overgelegd. In de door Zandexploitatie Drenthe op 18 maart 2019 aan [geïntimeerde] verzonden – en door beide partijen getekende – ‘opdrachtbevestiging zandzuigen zandwinning Beilen’ staat:
‘CAR verzekering op dit werk door [geïntimeerde] te verzorgen’.De vermelding in de opdrachtbevestiging dat [geïntimeerde] op het werk een CAR verzekering dient te verzorgen berust naar het oordeel van het hof, gelet op de daaraan voorafgaande onderhandelingen tussen partijen, op een vergissing. Uit die enkele vermelding kan derhalve niet worden afgeleid dat op [geïntimeerde] de verplichting rustte een CAR verzekering voor het werk af te sluiten.
4.12.
Alhoewel de schriftelijke opdrachtbevestiging van 18 maart 2019 vermeldt dat [geïntimeerde] een CAR verzekering op het werk zou verzorgen, is dat moeilijk te verenigen met de daaraan voorafgaande correspondentie tussen partijen. Uit die correspondentie leidt het hof juist af dat Zandexploitatie Drenthe
‘er geen problemen mee te hebben om het [de CAR verzekering, hof] weg te laten’als [geïntimeerde] zou zorgen voor de door haar genoemde bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering en zij
‘een kopie van de verzekeringspolis’bij de opdrachtbevestiging aan Zandexploitatie Drenthe zou doen toekomen. Dat laatste heeft [geïntimeerde] op 8 februari 2019 ook gedaan. Niet gesteld en niet gebleken is dat Zandexploitatie Drenthe daarop aan [geïntimeerde] heeft laten weten dat het aan haar door [geïntimeerde] toegezonden verzekeringscertificaat niet volstond. Uit deze gang van zaken volgt naar het oordeel van het hof dat bij [geïntimeerde] de redelijke verwachting is ontstaan, dat haar bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering zou volstaan en geen verplichting op haar rustte om een CAR verzekering af te sluiten.
4.13.
Bovendien heeft Zandexploitatie Drenthe voor haar stelling dat het werk onder een CAR verzekering verzekerd kon worden onvoldoende onderbouwd. Een CAR verzekering is een verzekering voor een bouwwerk. De overeengekomen werkzaamheden met [geïntimeerde] zien echter niet op een bouwwerk. [geïntimeerde] zou zand zuigen, maar daarbij geen bouwwerk tot stand brengen. Zandexploitatie Drenthe heeft ter onderbouwing van haar stelling verwezen naar een e-mailbericht van de assurantietussenpersoon AON van 24 november 2021. Hieruit volgt echter nog niet dat het uitgevoerde werk onder de CAR verzekering verzekerd zou kunnen worden. Er wordt enkel gesproken over
‘een mogelijkheid van dekking’en ook staat hierin expliciet beschreven dat er mogelijk geen dekking wordt gegeven onder sectie I ‘het werk’, omdat er namelijk geen bouwwerk is gemaakt. Zandexploitatie Drenthe heeft onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat het om een te verzekeren werk in de zin van de CAR verzekering zou gaan, zodat ook om die reden het betoog van Zandexploitatie Drenthe niet opgaat. Grief 2 faalt.
Verplichting uitvoeren werkzaamheden conform voorschriften vergunning
4.14.
De grieven 3 en 4 zien in de kern op de vraag of [geïntimeerde] bij de uitvoering van de zandwinwerkzaamheden toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. Zandexploitatie Drenthe heeft betoogd dat [geïntimeerde] in strijd met de voorschriften van de vergunning heeft gehandeld en dat als gevolg daarvan de oeverinscharing en de schade is ontstaan. [geïntimeerde] heeft dit gemotiveerd weersproken.
4.15.
Bij de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst is van belang om vast te stellen welke verplichtingen partijen over en weer hadden. Zandexploitatie Drenthe heeft aan [geïntimeerde] de opdracht gegeven om zand te winnen in haar zandwinningslocatie. Het hof kwalificeert de tussen partijen gesloten overeenkomst als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW . Partijen hebben het oog op een overeenkomst van aanneming van werk, maar het hof kan niet zonder meer inzien welk werk van stoffelijke aard als bedoeld in artikel 7:750 BW [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst tot stand diende te brengen. Zandexploitatie Drenthe heeft althans niet voldoende overtuigend uitgelegd dat en waarom de aan [geïntimeerde] opgedragen zandwinningswerkzaamheden ook onder de definitie van artikel 7:750 BW zouden vallen. Uit artikel 7:401 BW volgt dat op de opdrachtnemer een zorgplicht rust. De opdrachtnemer moet bij de werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in achtnemen. Om te bepalen waartoe de opdrachtnemer als goed opdrachtnemer verplicht is, zal moeten worden vastgesteld waartoe de overeenkomst van opdracht verplicht. Daarbij speelt een rol wat van een redelijk en bekwaam handelend vakgenoot (ontgronder) mag worden verwacht.
4.16.
Het hof stelt bij de uitleg van de overeengekomen verplichtingen voorop dat het een overeenkomst betreft tussen twee professionele partijen. Zandexploitatie Drenthe exploiteert sinds 2015 het zandwinningsbedrijf. [geïntimeerde] is een bedrijf dat gespecialiseerd is in het uitvoeren van bagger-, hei- en grondwerkzaamheden, waaronder het winnen van zand. Om op een zandwinlocatie zand te mogen winnen, ook wel het ontgronden van het gebied genoemd, is een vergunning van de provincie vereist. Bij een dergelijke vergunningsaanvraag dient een zuigplan door de aanvrager te worden overgelegd. De vergunning is in 2011 afgegeven en is een aantal keren verlengd en zou voor de oude plas op 1 juli 2019 aflopen.
4.17.
In de voorschriften van de vergunning is onder meer bepaald dat de ontgronding mag plaatsvinden tot 11 meter – NAP, hetgeen neerkomt op 20 meter ten opzichte van de waterspiegel in de oude put (voorschrift A.7). Daarnaast is bepaald dat de wijze van de aanleg van taluds dient te gebeuren met inachtneming van het bij de aanvraag overgelegde zuigplan. Er wordt gezogen in banen van hoogstens 25 meter breed en een laagdikte van 1,5 à 2 meter dik. Het talud wordt aangelegd onder een helling van 1 : 5 of flauwer (voorschrift A.8). Verder staat in de vergunning dat onverminderd het bepaalde in de voorwaarden A.6 tot en met A.8 de taluds een zodanige stabiliteit dienen te bezitten dat buiten de belopen, zoals vermeld in de voorschriften van A.6 tot en met A.8, geen verzakking of erosie optreedt (voorschrift A.9).
4.18.
Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst uitvoerig met elkaar gecorrespondeerd, waaronder in de e-mails van 7 en 8 januari 2019. [geïntimeerde] schrijft naar aanleiding van de ontvangst van de conceptovereenkomst onder meer: ‘
Bij vergunningen is aangegeven door [bedrijf 1] dat het “het conformeren en werk conform de afgegeven vergunningen voor rekening en risico van [geïntimeerde] ”. Wij beschikken niet over de vergunning en kunnen hier mee niet akkoord gaan’.Daarop reageert Zandexploitatie Drenthe met de volgende tekst:
‘De vergunning is wel degelijk gedeeld door [geïntimeerde] , er zal ook conform deze vergunning gewerkt moeten worden, voor de zekerheid laat ik deze nogmaals versturen door [geïntimeerde] .’Waarop [geïntimeerde] heeft gereageerd:
‘Graag zie ik die tegemoet. (…)’Vervolgens hebben Zandexploitatie Drenthe en [geïntimeerde] een overeenkomst gesloten, waarin is vastgelegd dat [geïntimeerde] in opdracht van Zandexploitatie Drenthe zand gaat winnen. In de overeenkomst staat onder meer:
‘Vergunningen en toestemmingen in ruimste zin van het woord door en voor rekening van opdrachtgever, het conformeren en werken conform de afgegeven gunningen is voor rekening en risico van [geïntimeerde] ’.Daarnaast staat in de overeenkomst:
‘Maximale zuigdiepte ca 23 m t.o.v. waterspiegel in de “oude” put’. Ook heeft [geïntimeerde] een ontwerptekening ontvangen waarop staat geschreven
‘vergunde model’.
4.19.
Uit de hiervoor overgelegde e-mailcorrespondentie en uit de overeenkomst volgt dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] de werkzaamheden diende uit te voeren overeenkomstig de voorschriften uit de vergunning. Als professionele ontgronder en gelet op deze e-mailcorrespondentie en de verwijzing in de overeenkomst naar ‘vergunningen’, had het redelijkerwijs voor [geïntimeerde] duidelijk moeten zijn dat gewerkt diende te worden overeenkomstig de voorschriften uit de vergunning. Dat betekent tevens dat wanneer zij daarover niet beschikte, van haar verwacht had mogen worden dat zij zou bewerkstelligen dat zij over een exemplaar van de vergunning zou beschikken alvorens het werk aan te vangen. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in haar stelling dat onder
‘de afgegeven gunning’de overeenkomst moet worden verstaan. Mede in het licht van de eerdere e-mailcorrespondentie moet deze afspraak zo worden uitgelegd dat de tekst
‘de afgegeven gunningen’verwijst naar de vergunning. Zandexploitatie Drenthe is helder in de eerdere e-mailcorrespondentie: er zal conform deze vergunning gewerkt moeten worden. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat partijen later zijn overeengekomen dat niet conform de vergunning gewerkt hoefde worden. In het licht van die eerdere correspondentie mocht [geïntimeerde] er dan ook niet zonder meer van uit gaan dat in de oude put niet dieper dan 23 meter ten opzichte van de waterspiegel mocht worden gezogen. Uit de ontwerptekening
‘vergunde model’die [geïntimeerde] van Zandexploitatie Drenthe heeft ontvangen, volgt immers dat de ontgronding niet dieper mag worden uitgevoerd dan 11 meter – NAP (zie ook voorschrift A.7 van de vergunning). Grief 3 faalt daarmee.
Schade als gevolg van tekortkoming van [geïntimeerde] ?4.20. De vervolgvraag (grief 4) is of [geïntimeerde] bij de uitvoering van de werkzaamheden de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst is nagekomen. Vast dient te komen staan dat [geïntimeerde] de verplichtingen niet is nagekomen en dat de oeverinscharing met de schade als gevolg daarvan is ontstaan.
4.21.
De omstandigheid dat [geïntimeerde] , zoals zij betoogt, de vergunning en het bijbehorende zuigplan (mogelijk) niet heeft ontvangen voordat zij met de werkzaamheden aanving kan niet aan Zandexploitatie Drenthe worden tegengeworpen. Hiervoor is er al op gewezen dat [geïntimeerde] professioneel ontgronder is, en dat het op haar weg lag om voorafgaand aan de werkzaamheden zich ervan te vergewissen dat zij over de benodigde informatie zou beschikken voordat zij aan de werkzaamheden begon. [geïntimeerde] is met Zandexploitatie Drenthe overeengekomen dat zij conform de voorschriften uit de vergunning de werkzaamheden zou uitvoeren. Daarbij acht het hof van belang dat [geïntimeerde] , specialist op het gebied van zandwinnen, wist dat er voor het mogen winnen van zand in de oude put een vergunning met bijbehorend zuigplan vereist was. Nog daargelaten dat enkel op grond van een vergunning en zuigplan ontgrondingswerkzaamheden mogen worden verricht, is tussen partijen over het bestaan van de vergunning gecorrespondeerd. Ook heeft [geïntimeerde] voor het zuigplan voor de oude put per e-mail van 18 februari 2019 informatie en foto’s aangeleverd. Bovendien heeft Zandexploitatie Drenthe gesteld, hetgeen evenmin door [geïntimeerde] is weersproken, dat de vergunning bovendien gepubliceerd was. Dat [geïntimeerde] ervoor heeft gekozen om aan te vangen met de werkzaamheden zonder over de vergunning en het bijbehorende zuigplan te beschikken komt voor haar rekening en risico. Dit ontslaat [geïntimeerde] niet van haar contractuele verplichting om conform de voorschriften uit de vergunning de werkzaamheden uit te voeren.
4.22.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] conform de voorschriften uit de vergunning de werkzaamheden had moeten verrichten. Dat betroffen de volgende voorschriften, die ook in het bijbehorende zuigplan stonden vermeld:
1) niet dieper dan 11 meter – NAP zand te zuigen (voorschrift A.7);
2) zand te zuigen in banen van maximaal 25 meter breed (voorschrift A.8);
3) zand te winnen in een laagdikte van 1,5 à 2 meter dik (voorschrift A.8).
4.23.
Zandexploitatie Drenthe verwijt [geïntimeerde] dat zij (i) niet in lagen heeft gewerkt, (ii) te lang op één locatie zand heeft gezogen (iii) te diep zand heeft gezogen en (iv) niet in raaien heeft gewerkt. Als gevolg hiervan is volgens Zandexploitatie Drenthe de oeverinscharing ontstaan. Zandexploitatie Drenthe heeft ter onderbouwing verwezen naar het hersteladvies en twee notities van [bedrijf 2] . Het hersteladvies heeft [bedrijf 2] in opdracht van Zandexploitatie Drenthe opgesteld, omdat de Provincie Zandexploitatie Drenthe had bevolen onderzoek te laten doen naar de oorzaak, omvang en mogelijke gevolgen van de oeverinscharing alsmede een herstelplan op te stellen. In dit hersteladvies concludeert [bedrijf 2] :
Methode zandwinning (zuigplan versus gebruikte zuiqmethode)
In paragraaf 5.3 is de gebruikte zandwinmethode vergeleken met de in het zuigplan aangegeven winmethode. Conclusie is dat er in de laatste week niet gewerkt is volgens het zuigplan (niet laagsgewijs in banen zand winnen, langdurig op één locatie zand winnen).
Oorzaak inscharinq
Bekeken is wat de mogelijke oorzaak kan zijn van de inscharing. Op basis van de aangeleverde informatie is niet aan te geven dat er één mogelijke oorzaak is van het ontstaan van de inscharing. De inscharing is waarschijnlijk ontstaan als gevolg van langdurige winning in de teen van het talud op één locatie, in combinatie met de aanwezigheid van een plaatselijke los gepakte zandlaag en een ontstane steile helling. Daardoor is er een bres ontstaan. Omdat er ruimte was voor het gebreste zand, kon de bres zich uitbreiden.”
4.24.
Nadat [geïntimeerde] de aansprakelijkheid van de hand had gewezen en had betoogd dat zij niet onzorgvuldig had gehandeld, heeft Zandexploitatie Drenthe aan [bedrijf 2] verzocht een nadere notitie op te stellen. In de notitie van 15 november 2020 heeft [bedrijf 2] het volgende geconcludeerd:
‘Uit de loggegevens van de zuigbuis en de uitgevoerde peilingen blijkt overduidelijk dat:
• er niet in raaien, zoals voorgeschreven in de vergunning, is gewerkt.
• er ook niet in lagen is gewerkt, blijkens de lokaal aangetoonde verdiepingen van 4 meter;
• er is waarschijnlijk te lang op één locatie zand gezogen, zichtbaar als plaatselijke forse
verdiepingen en een wirwar aan vaarbewegingen op/nabij enkele plekken.
• er is te diep zand gezogen(1 tot 2,5 meter beneden de vergunde maximale diepte).
• De bres is ontstaan op 18-6-2019.
Er is dus op meerdere punten afgeweken van het zuigplan en van het vergunningvoorschrift met betrekking tot de maximale diepte van de winning.Door de werkwijze van [geïntimeerde] , die afwijkt van de voorschriften, is een onbeheersbare bres ontstaan met als gevolg de zichtbare bres aan de zuidwestzijde van de zandwinplas.’
4.25.
[geïntimeerde] heeft zich ter onderbouwing van haar verweer beroepen op een rapportage van VWJ, die concludeert over de diepte van de door [geïntimeerde] uitgevoerde werkzaamheden:

Op basis van de thans overgelegde logregistraties maken wij op dat [geïntimeerde] op circa 100 meter uit de oever binnen de grenzen van de vergunning 10,60 meter minus NAP, dus tot circa 20,60 meter3 onder het waterpeil zand heeft gezogen.[geïntimeerde] blijkt volgens deze logregistratie niet onder vergunde diepte van 11 meter minus NAP te hebben gewerkt. Uitgaande van het voorgeschreven talud 1:5 en de maximale vergunningsdiepte van 11 meter minus NAP zou dit voor de westoever geen probleem moeten zijn. (…)Blijkens de gepeilde diepten fluctueren de diepten sterk en had de bodem geulen met steile taluds. [geïntimeerde] diende daardoor om voldoende zand te kunnen zuigen de in de bodem aanwezige zandruggen weg te zuigen, hetgeen de vele vaarbewegingen zou kunnen verklaren.’4.26. Over de uitvoering van de door haar verrichte werkzaamheden rapporteert VWJ het volgende:
‘Uít de overgelegde informatie maken wij op dat op 18 juni 2019 tijdens het zandzuigen bresvorming is opgetreden welke op 19 juni 2019 bresvorming in de westelijke oever tot gevolg had (zie foto 3).
De afstand tussen de oever en de put bedraagt círca 100 meter zodat bij een diepte van 20 meter (= 10,00 meter minus NAP) een onderwatertalud van 1:5 aanwezig ís.De maximale diepte waarop [geïntimeerde] volgens haar logregistratie zand heeft gezogen was op 17 juní 2019 om 11:52 uur tot een diepte van 10,94 meter mínus NAP (bijlage 4h) op de locatíe van de put (zie figuur 4). Deze diepte waarop zand ís gezogen lígt boven de maxímaal toelaatbare diepte van 11 meter.
Uit de peíling van de oude put d.d. 18 mei 2016 kan worden opgemaakt dat op 50 meter vanaf de oever een diepte is gepeild van 10,29 mínus NAP en dat bij de oever de diepte 0,48 meter minus NAP bedraagt (zie figuur 9) in gele cirkel). Het onderwatertalud was híer 1:2,3. Dít talud was al aanmerkelijk steiler dan het in de vergunníng vereiste talud van 1:5.
Op 17 juní 2019 heeft [geïntimeerde] vanaf 07:33 tot 14:00 uur, op 110 meter afstand van deze oever over een gebied van círca 25 x 15 meter met totaal oppervlak van 375 m2 gedurende 7 uur zand gezogen (zíe figuur 6 (zuiglocaties)). De zuiglocatíes bevonden zich aan de oostzijde van de in de bodem aanwezig put (verdieping) en niet aan de zíjde van de oever. Hoeveel
zand exact in deze 7 uren ís gezogen blijkt niet uit de overgelegde regístraties. Uit de peílingen (2016 en 2020) en logregistratíe kan worden opgemaakt dat níet dieper don 11 meter minus NÁP Ís gezogen (zie figuur 10, 11 en 12).
(...)
Vooralsnog achten wij níet aangetoond dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] onzorgvuldig zijn geweest en tot bresvormíng hebben kunnen leiden.’
4.27.
Het hof komt tot het oordeel dat [geïntimeerde] bij de uitvoering van de werkzaamheden niet heeft gehandeld conform de op haar rustende overeengekomen verplichting zand te winnen in banen van hoogstens 25 meter breed en met een laagdikte van 1,5 à 2 meter. [bedrijf 2] heeft geconcludeerd dat door [geïntimeerde] niet in maximale laagdiktes van 2 meter en niet in banen is gewerkt, hetgeen in het rapport van VWJ ook niet is bestreden. [geïntimeerde] heeft op de zitting van 14 december 2021 bij de rechtbank verklaard dat zij nooit in banen zand heeft gewonnen. Dit was haar immers niet bekend. Bovendien heeft [geïntimeerde] in dit kader nog wel betoogd dat indien zij had geweten dat er in banen zand gezogen moest worden, dat zij dan voor een cutterzuiger en niet voor een profielzuiger had gekozen. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in haar betoog dat haar niet kan worden verweten dat zij niet conform de vergunning heeft gehandeld. [geïntimeerde] heeft gesteld dat Zandexploitatie Drenthe aan haar de vergunning met de daarin opgenomen voorschriften ter hand had moeten stellen, maar uit het falen van grief 3 (zie rov. 4.19) volgt dat dit argument niet opgaat en dat van [geïntimeerde] als redelijk handelend en bekwaam ontgronder mag worden verwacht dat zij zich ervan gewist dat zij conform de vergunning handelt nu partijen dit zijn overeengekomen. In zoverre is dus sprake van een toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de overeenkomst.
4.28.
Het hof kan echter vooralsnog niet vaststellen dat door het niet naleven van dit voorschrift de oeverinscharing is ontstaan. Zandexploitatie Drenthe heeft namelijk een aantal omstandigheden genoemd. Zo zou er naast het niet werken in banen en in de lagen van 1,5 à 2 meter dikte, ook te lang en te diep op een aantal locaties zand zijn gezogen door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft gemotiveerd weersproken dat zij dieper dan 11 meter – NAP zand heeft gewonnen. Zij heeft hierbij verwezen naar de rapportage van VWJ en naar de loggegevens. Daarnaast heeft zij betoogd, dat de jet stream een bereik van 50 cm heeft. Indien wordt uitgegaan van de diepte die uit de loggegevens volgt van 10,94 meter – NAP, komt dit neer op een diepte van maximaal 11,44 – NAP. Verder heeft VWJ in haar rapport opgemerkt dat uit de oude peiling van mei 2016 kan worden opgemaakt dat vanaf de oever waar de inscharing heeft plaatsgevonden een diepte is gepeild van 10,29 – NAP en dat bij de oever de diepte 0,48 meter – NAP bedroeg. Hieruit volgt volgens VWJ dat het talud op dit punt 1 : 2,3 was. Dit is aanmerkelijk steiler dan de in de vergunning voorgeschreven talud van 1 : 5. VWJ sluiten daarom niet uit dat voor de aanvang van de werkzaamheden door [geïntimeerde] instabiele onderwatertaluds aanwezig waren waardoor het risico op bresvorming al aanwezig was.
4.29.
Vast staat dus intussen dat [geïntimeerde] niet heeft gewerkt conform de voorschriften uit de vergunning (zie rov. 4.27). Maar daarnaast moet ook vast komen te staan dat door de werkwijze van [geïntimeerde] , waaronder het niet naleven van die voorschriften uit de vergunning, de oeverinscharing en de schade is ontstaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] van een aantal bevindingen van [bedrijf 2] onder verwijzing naar het rapport van VWJ kan de conclusie van [bedrijf 2] , dat door de werkwijze van [geïntimeerde] , die afwijkt van de voorschriften, een onbeheersbare bres is ontstaan met als gevolg de zichtbare bres aan de zuidwestzijde van de zandwinplas, niet zonder meer gevolgd worden. Om vast te kunnen stellen dat de schade is ontstaan doordat [geïntimeerde] de werkzaamheden ondeugdelijk heeft uitgevoerd en/of niet overeenkomstig de voorschriften van de vergunning heeft gewerkt, heeft het hof behoefte aan deskundige voorlichting.
4.30. Het hof is voornemens de volgende vragen te stellen.
1. Kunt u vaststellen welke oorzaak of oorzaken hebben geleid tot het ontstaan van de oeverinscharing (bres) in de oude put op 18 juni 2019 en zo ja, wat is die oorzaak/zijn die oorzaken?
2. Kunt u op basis van de beschikbare gegevens, waaronder de dieptekaarten en loggegevens (producties 2 en 3 bij de conclusie van antwoord van [geïntimeerde] ) toelichten wat de conditie van de oevers en bodem van de oude put was voor aanvang van de door [geïntimeerde] uitgevoerde werkzaamheden was? Kunt u in uw antwoord meenemen of u iets kan zeggen over de stabiliteit van de oevers?
3. In welke mate is waarschijnlijk dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] , zoals die blijken uit de dieptekaarten en loggegevens (waaronder de producties 2 en 3 bij de conclusie van antwoord van [geïntimeerde] ) hebben bij gedragen aan het ontstaan van de oeverinscharing en zo ja in welke mate? Kunt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk toelichten?
4. Voor zover de onder (iii) bedoelde werkzaamheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van de oeverinscharing, welke invloed heeft het niet in banen werken van maximaal 25 meter breed en een laagdikte van 1,5 à 2 meter op het ontstaan van de oeverinscharing? Wilt u uw antwoord toelichten?
5.
Voor zover de onder (iii) bedoelde werkzaamheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van de oeverinscharing, betreft het dan werkzaamheden van [geïntimeerde] waarbij zij is afgeweken van de wijze waarop zij volgens de vergunning en/of het Zuigplan Drenthe moest werken? Kunt u uitleggen in welke zin [geïntimeerde] is afgeweken van de vergunning en/of het zuigplan? Bestond daartoe naar uw professionele opvatting aanleiding?
6. Indien u vraag (ii) of (iv) bevestigend beantwoordt, op welk bedrag begroot u de herstelkosten van de schade die is ontstaan?
7. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan het hof volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.31.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich gelijktijdig bij akte uit te laten over het aantal, de deskundigheid en – bij voorkeur eensluidend – de persoon van de te benoemen deskundige(n). Het hof dringt er bij partijen op aan om gezamenlijk een deskundige aan het hof voor te dragen. Ook kunnen partijen zich uitlaten over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen en indien nodig aanvullende vragen formuleren. Het hof zal de deskundige(n) de instructie geven de door partijen overgelegde rapportages en notities bij zijn onderzoek te betrekken en verzoeken gemotiveerd aan te geven wanneer hij het uitdrukkelijk wel of juist niet eens is met de bevindingen in de rapportages en notities.
4.32.
Volgens de hoofdregel van artikel 195 Rv dient de eisende partij het voorschot ter zake van de kosten van de deskundige(n) te dragen. Het hof is voornemens van die hoofregel af te wijken nu vast is komen te staan dat [geïntimeerde] niet heeft gewerkt conform de voorschriften van de vergunning. Het hof is om die reden voornemens het voorschot voor 50% ten laste van Zandexploitatie Drenthe en 50% ten laste van [geïntimeerde] te brengen. Ook hierover kunnen partijen zich uitlaten. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 25 februari 2025 voor akte aan de zijde van beide partijen tot het in rechtsoverweging 4.31 en 4.32 aangegeven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, R.A. van der Pol en O.L. Nunes en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.