3.4.Partijen zijn gehuwd na het opmaken van huwelijkse voorwaarden. Deze huwelijkse voorwaarden luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
UITSLUITING GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN
Artikel 1.
Tussen de echtgenoten zal geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen bestaan.
(…)
KOSTEN VAN DE HUISHOUDING EN DERGELIJKE
Artikel 5.
1. De kosten der huishouding (…) komen ten laste van ieders inkomsten uit arbeid naar evenredigheid daarvan.
2. Voorzover de inkomsten uit arbeid niet toereikend zijn, komen de kosten ten laste van ieders inkomsten uit vermogen, naar evenredigheid daarvan. Indien ook deze inkomsten uit vermogen ontoereikend zijn, komen de kosten ten laste van ieders vermogen nar evenredigheid daarvan.
(…)
4. Indien in de kosten der huishouding niet overeenkomstig het vorenstaande werd bijgedragen, kan telkens na afloop van het kalenderjaar verrekening worden gevorderd; dit recht vervalt twee jaar na afloop van dat jaar.
1. In alle gevallen waarin tussen de echtgenoten een vermogensverschuiving plaatsvindt die leidt tot vermogensachteruitgang van één van beiden, ontstaat voor laatstbedoelde echtgenoot een recht op vergoeding ten bedrage van de verrijking van de ander, tenzij uitdrukkelijk anders werd overeengekomen. (…)
3. De echtgenoten zijn verplicht elkaar te vergoeden wat de één wegens inkomstenbelasting, vermogensbelasting, premieheffing volksverzekeringen of soortgelijke belastingen en heffingen heeft betaald terzake van bestanddelen die op de ander betrekking hebben. Hetzelfde geldt ten aanzien van voordelen genoten als gevolg van fiscale aftrekbaarheid die ten goede dienden te komen aan de andere echtgenoot. Het recht om deze vergoeding te vorderen vervalt twee jaar nadat de aanslag definitief is geworden. Voorzover niet anders wordt overeengekomen zal bij de berekening van het te vergoeden bedrag, wat de inkomstenbelasting betreft, het gemiddelde tarief worden gehanteerd. Het bepaalde in artikel 4 lid 4 is van overeenkomstige toepassing.
(…)
AFREKENING BIJ HET EINDE VAN HET HUWELIJK
Artikel 10.
(…)
2. Bij het einde van het huwelijk door echtscheiding (…) zullen de echtgenoten met elkaar afrekenen alsof zij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd waren, met inachtneming van hetgeen hierna is bepaald ten aanzien van de pensioenrechten. Buiten de afrekening blijven echter alle aanbrengsten ten huwelijk, bedrijfsvermogen, aandelen op naam, effecten op naam, al wat krachtens erfrecht of door schenking is verkregen alsmede de opbrengst van wat voor een en ander in de plaats is gekomen.
3. (…) De afrekening als in lid 2 bedoeld geschiedt naar de toestand en waarde op de dag waarop de procedure tot echtscheiding (…) aanhangig werd gemaakt.
PENSIOENRECHTEN
Artikel 11.
1. De waarde van aanspraken op al of niet ingegane pensioenrechten wordt verevend conform het bepaalde in de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding, met dien verstande, dat tussen echtgenoten zal worden verevend bij helfte hetgeen tijdens de huwelijksperiode aan aanspraken op pensioen is opgebouwd.
(…)”