ECLI:NL:GHAMS:2025:1798

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
23-000860-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de strafzaak van diefstal met een lokportemonnee

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1982, was aangeklaagd voor diefstal van een lokportemonnee en een geldbedrag van ongeveer € 90,-. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 10 april 2024 te Amsterdam, waarbij de verdachte samen met een andere man werd gezien bij het Centraal Station. De politierechter had eerder een vonnis gewezen, maar het hof vernietigde dit vonnis omdat de wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg niet correct was verwerkt.

De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het Tallon-criterium zou zijn geschonden. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van een schending van dit criterium, aangezien de verdachte niet door de inzet van het lokmiddel tot andere handelingen was gebracht dan waarop zijn opzet al gericht was. Het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De straf die door de politierechter was opgelegd, was een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof bevestigde deze straf, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte werd als first offender beschouwd, en het hof volgde de Amsterdamse oriëntatiepunten voor straftoemeting bij zakkenrollen. De op te leggen straf was gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000860-24
datum uitspraak: 26 juni 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 april 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-123370-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres] ).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (lok)portemonnee en/of een (contant) geldbedrag van ongeveer € 90.- (in de vorm van nepgeld), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] (werkzaam als hoofdagent bij de Politie Landelijke Eenheid), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de politierechter gelet op de aantekening van het mondeling vonnis kennelijk vonnis heeft gewezen op grond van de oorspronkelijke tenlastelegging (zie p. 5 van dat vonnis), terwijl de wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg wel is toegewezen.

Bespreking van het door de raadsman gevoerde verweer

De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte voor het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het Tallon-criterium is geschonden. Er is niets wat er op wijst dat de verdachte de intentie had de portemonnee te stelen. Evenmin is sprake van een natuurlijk straatbeeld. De opzet van de verdachte op deze diefstal is gecreëerd door de politie met de inzet van het lokmiddel, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de bewijsoverweging van de politierechter moet worden gevolgd en dat het verweer dus moet worden verworpen.
Het hof gaat op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op de ten laste gelegde datum zagen de verbalisanten, twee mannen, waaronder de verdachte tegen de gevel van het Centraal Station zitten. Vervolgens meldde een onbekend gebleven getuige aan de verbalisanten dat de mannen daar al een uur zaten en meerdere keren interesse in voorbijgangers hadden getoond. Een van de verbalisanten observeerde de mannen enige tijd en zag eveneens dat zij onnatuurlijk gedrag vertoonden en omstanders nakeken. Gelet hierop kreeg de verbalisant het vermoeden dat de mannen mogelijk zakkenrollers waren en werd besloten een lokmiddel in te zetten.
Gelet op deze gang van zaken is naar het oordeel van het hof geen sprake van een schending van het zogenoemde Tallon-criterium. De verdachte is door de inzet van het lokmiddel, een koffer met daarop een schoudertasje met daarin een portemonnee, niet gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht. De inzet van de lokportemonnee heeft ook overigens niet op een onrechtmatige wijze plaatsgevonden. Er was sprake van een ‘natuurlijk straatbeeld’ en de inzet van het lokmiddel heeft plaatsgevonden op basis van een door de officier van justitie getekend bevel. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 april 2024 te Amsterdam, een lokportemonnee die aan [slachtoffer] (werkzaam als hoofdagent bij de Politie Landelijke Eenheid), toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een portemonnee op het Centraal Station van Amsterdam. Op basis van de Amsterdamse oriëntatiepunten voor straftoemeting bij zakkenrollen is het uitgangspunt bij een voltooide zakkenrollerij, voor een
first offenderzoals verdachte, twee maanden gevangenisstraf.
Het hof heeft tot slot kennis genomen van een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 mei 2025.
Al met al ziet het hof geen aanleiding af te wijken van voornoemde oriëntatiepunten.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. C.J. van der Wilt, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 juni 2025.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]