ECLI:NL:GHAMS:2025:1771

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
200.347.998
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis tussen een vennootschap en rechtspersonen naar vreemd recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de erkenning en het verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis. De appellant, een vennootschap in liquidatie gevestigd in Duitsland, had verzocht om erkenning van een arbitraal vonnis dat op 25 september 2024 was gewezen door een scheidsgerecht in het Verenigd Koninkrijk. Dit vonnis betrof een geschil tussen de appellant en de rechtspersonen RTI LTD. en UNITED COMPANY RUSAL, INTERNATIONAL P.J.S.C., die gevestigd zijn in respectievelijk Jersey en Rusland. De appellant had in het verleden een lening verstrekt aan de stichting op basis van crowdfunding, en na faillissement van de vennootschap werd de bestuurder als hoofdelijk medeschuldenaar aangesproken tot terugbetaling van de lening. Het hof oordeelde dat de stichting vorderingsgerechtigd was en dat de gevorderde rente toewijsbaar was vanaf de datum van faillissement. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2025 heeft de advocaat van de appellant het verzoek toegelicht en vragen van het hof beantwoord. Het hof heeft vastgesteld dat RTI c.s. deugdelijk waren opgeroepen voor de mondelinge behandeling en dat aan de formaliteiten van het Verdrag van New York was voldaan. Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging toegewezen en RTI c.s. in de kosten van het geding veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.347.998/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 juli 2025
inzake
de entiteit naar vreemd recht,
[appellant]in liquidatie,
gevestigd te [plaats] , Duitsland,
verzoekster,
advocaat: mr. T.L. Claassens te Rotterdam,
tegen
de rechtspersonen naar vreemd recht,
RTI LTD.,
gevestigd te St. Heiler, Jersey,
en
UNITED COMPANY RUSAL, INTERNATIONAL P.J.S.C.,
gevestigd te Kaliningrad, Rusland,
belanghebbenden,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Partijen worden hierna [appellant] respectievelijk RTI en Rusal of gezamenlijk RTI c.s. genoemd.
[appellant] heeft bij verzoekschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 12 november 2024, verzocht om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een in het Verenigd Koninkrijk tussen [appellant] en RTI c.s. gewezen arbitraal vonnis van 25 september 2024 met nummer 225567.
Het hof heeft vervolgens dag en tijdstip voor de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald en daarvan kennis gegeven aan [appellant] . Daarbij is [appellant] erop gewezen dat zij zorg moet dragen voor tijdige oproeping van RTI c.s. voor de mondelinge behandeling op de bij de wet voorgeschreven wijze en dat zij de bewijzen daarvan vóór of op de zitting aan het hof over moet leggen.
[appellant] heeft bij het hof op 21 mei 2025 ingekomen akte overleggen aanvullende producties stukken overgelegd tot bewijs van oproeping van RTI c.s. voor de mondelinge behandeling, waaronder een in artikel 55 lid 1 Rv voorgeschreven exploot van betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie van het arrondissementsparket bij dit hof op het adres IJdok 163 te Amsterdam van de brief van het hof waarin de datum van de mondelinge behandeling is vastgesteld, alsmede van het verzoekschrift, met de vermelding dat een tweede afschrift van het exploot met vertaling van genoemde stukken in de Engelse en Russische taal per aangetekende brief is verzonden naar het vestigingsadres van RTI in Jersey respectievelijk Rusal in Kaliningrad (Russische Federatie). Bij e-mail van 17 februari 2025 heeft de Duitse advocaat van [appellant] afschriften van genoemde stukken met vertaling gestuurd naar de advocaten van RTI c.s. in de arbitrageprocedure.
Op 23 mei 2025 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgehad, alwaar mr. Claassens voor [appellant] is verschenen die het verzoek nader heeft toegelicht en vragen van het hof heeft beantwoord.
Na afloop van de mondelinge behandeling is uitspraak bepaald op vandaag.

2.Achtergrond van het verzoek

2.1.
Tussen partijen is een in de Engelse taal gesteld arbitraal vonnis gewezen door een scheidsgerecht bestaande uit drie arbiters en gedateerd 25 september 2024. In dat vonnis zijn de vorderingen van RTI c.s. afgewezen en zijn zij op de tegenvordering van [appellant] veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 213.770.661,77, met aanhouding van een beslissing over de uit het vonnis nog voortvloeiende rente en kosten.
2.2.
Het vonnis heeft betrekking op een geschil over verschillende financiële transacties die [appellant] en RTI met elkaar zijn aangegaan onder een
ISDA Master Agreement(de MA) en
ISDA Schedule(de Schedule) tussen deze partijen van 11 september 2019 en een
Deed of Guarantee(de Garantie) van dezelfde datum, waarbij Rusal zich tegenover [appellant] garant heeft gesteld voor de nakoming door RTI van haar verplichtingen onder de MA. Artikel 13 (b) van de MA (gewijzigd door onderdeel 4(h) van de Schedule) bevat een arbitrageclausule. Artikel 13 van de Garantie bepaalt dat artikel 13 (b) van de MA
mutatis mutandisvan toepassing is op de Garantie. Het vonnis is overeenkomstig de arbitrageclausule gewezen in Engeland, met Londen als plaats van arbitrage en met toepassing van de London Court of International Arbitration Rules (LCIA).
2.3.
RTI c.s. hebben niet vrijwillig aan de veroordeling in het vonnis voldaan. [appellant] heeft ter verzekering van ten uitvoerlegging van het vonnis ten laste van RTI c.s. meerdere conservatoire beslagen doen leggen onder verschillende banken, waaronder banken die gevestigd zijn in Amsterdam.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] wil het vonnis tenuitvoerleggen op vorderingen die RTI c.s. op de beslagenen hebben of uit een ten tijde van de beslaglegging reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zullen verkrijgen. Zij verlangt dus tenuitvoerlegging mede in het ressort Amsterdam, zodat het hof op de voet van artikel 985 Rv bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
3.2.
Gelet op de door [appellant] overgelegde bewijzen van oproeping is vastgesteld dat RTI c.s. met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 55 lid 1 Rv en 987 lid 3 Rv deugdelijk voor de mondelinge behandeling van het verzoek is opgeroepen. Dat betekent dat RTI c.s. met datum en tijdstip van de mondelinge behandeling bekend kunnen worden verondersteld en dat hen voldoende gelegenheid is geboden om tegen het verzoek verweer te voeren. [appellant] kan dus in het verzoek worden ontvangen.
3.3.
Het verzoek steunt op het bepaalde in artikel 1075 Rv en op het Verdrag over de Erkenning en Tenuitvoerlegging van Buitenlandse Scheidsrechtelijke uitspraken van 10 juni 1958 (Trb. 1959, 58), hierna het Verdrag van New York. Het vonnis is gewezen op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk. Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn beide partij bij het Verdrag van New York. Het verzoek moet dus mede aan de bepalingen van het Verdrag van New York worden getoetst.
3.4.
Bij het verzoekschrift zijn behoorlijk gewaarmerkte afschriften overgelegd van het vonnis en van de overeenkomsten met het arbitraal beding op grond waarvan het arbitraal vonnis is gewezen. Daarmee is aan de formaliteiten van artikel IV, eerste lid, van het Verdrag van New York voldaan. Het vonnis en de overeenkomsten zijn gesteld in de Engelse taal, zodat ook zonder vertaling van die stukken in de Nederlandse taal aan (de strekking van) van artikel IV tweede lid is voldaan.
3.5.
Ook overigens is niet gebleken van een grond voor afwijzing van het verzoek. [appellant] heeft met een e-mail van 5 november 2024 van de Engelse advocaat van RTI c.s. onderbouwd dat binnen de daarvoor geldende termijn geen vernietigingsprocedure tegen het vonnis is ingesteld. Verder doet zich geen van de weigeringsgronden voor van artikel V lid 2 van het Verdrag van New York: er zijn geen aanwijzingen dat de zaak naar Nederlands recht niet vatbaar is voor beslissing door arbitrage of dat tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd is met de Nederlandse openbare orde.
3.6.
De slotsom is dat RTI c.s. deugdelijk zijn opgeroepen, aan de formaliteiten van het Verdrag van New York is voldaan en ook overigens een grond voor weigering ontbreekt, zodat het verzoek toewijsbaar is. Gelet op die uitkomst zullen RTI c.s. als gevorderd in de kosten worden veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
erkent en verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van het op 25 september 2024 in het Verenigd Koninkrijk tussen partijen gewezen arbitraal vonnis met nummer 225567;
veroordeelt RTI c.s. in de kosten van het geding aan de zijde van [appellant] en begroot deze kosten tot heden op € 798 aan verschotten en € 2.428 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen indien die niet binnen 14 dagen na dagtekening van deze beschikking zijn betaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de griffier een door deze gewaarmerkt afschrift van het arbitraal vonnis aan deze beschikking zal hechten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.S. Arnold, G.C. Boot en F.J. Bloem en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.