ECLI:NL:GHAMS:2025:177

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
K24/230256
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag inzake groepsbelediging en sepot door het Openbaar Ministerie

Op 23 januari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een beklag werd ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen voor groepsbelediging, zoals bedoeld in artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht. De klager had aangifte gedaan van groepsbelediging naar aanleiding van twee afbeeldingen die door de beklaagde, een advocaat in militair recht, waren geplaatst. De klager stelde dat deze afbeeldingen beledigend waren voor Joden en verwees naar de toenemende zorgen over antisemitisme in Nederland.

Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van het driestappenkader van de Hoge Raad, dat vereist dat eerst wordt vastgesteld of de uitingen op zichzelf beledigend zijn. In het geval van de eerste afbeelding, die een vergelijking maakte tussen de staat Israël en nazi-Duitsland, oordeelde het hof dat deze afbeelding niet beledigend was voor Joden als groep, maar eerder kritiek uitte op het beleid van de staat Israël. De tweede afbeelding, die het woord 'Volkerenmoord' op de Israëlische vlag afbeeldde, werd eveneens niet als beledigend voor Joden gekwalificeerd, maar als politieke kritiek op de staat Israël.

Het hof concludeerde dat er geen grond was voor strafvervolging en wees het beklag af. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee raadsheren, en er werd opgemerkt dat tegen deze beschikking geen rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K24/230256
Beschikking op het beklag van:
[klager],
wonende te [woonplaats] ,
klager.

1.Het beklag

Het hof heeft op 8 augustus 2024 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van groepsbelediging (artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)).

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 19 november 2024 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift,
- de sepotbrief van 8 mei 2024,
- het verslag van de advocaat-generaal,
- het dossier van de politie (bestaande uit de aangifte en twee afbeeldingen) en
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam van 24 september 2024.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 19 december 2024 het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door mr. [advocaat 1] , advocaat te Amsterdam, die waarnam voor zijn kantoorgenoot mr. [advocaat 2] , gemachtigde, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Klager heeft op 15 april 2024 aangifte gedaan van groepsbelediging. In zijn aangifte beschrijft klager twee [website] (in de vorm van afbeeldingen/cartoons) die zijn geplaatst door beklaagde. Volgens klager zijn de afbeeldingen geplaatst twee maanden vóór 9 april 2024. Klager stelt dat de openbaar gemaakte afbeeldingen/cartoons uitingen van groepsbelediging van Joden opleveren. Klager maakt zich zorgen over de huidige ontwikkelingen in de maatschappij in Nederland voor wat betreft het antisemitisme en stelt dat beklaagde, een advocaat in militair recht, door het plaatsen van dit soort afbeeldingen te ver gaat.
Voor de verdere weergave van de feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de beoordeling verwijst het hof naar de inhoud van het sepotbericht van 8 mei 2024, het ambtsbericht van 24 september 2024 en het verslag van de advocaat-generaal van 19 november 2024.
Beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling ter zake van artikel 137c (groepsbelediging) dan wel voor enig ander strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
De overwegingen van het hof
Juridisch kader: artikel 137c Sr
“1. Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft […]”
Artikel 137c Sr maakt deel uit van een reeks delicten (art. 137c-137g) waarin een specifieke vorm van belediging, te weten discriminatie, strafbaar is gesteld. Daarbij gaat het vooral om het aantasten van de eigenwaarde van een mens of het openlijk in diskrediet brengen van een groep mensen, dat in de kern neerkomt op aantasting van de eer en goede naam van een mens of die groep. Strafbare (groeps)belediging en discriminatie zijn wettelijke uitzonderingen op het grondwettelijke en verdragsrechtelijke recht op de vrijheid van meningsuiting. De grens daartussen is erg casuïstisch en leidt dan ook vaak tot een (maatschappelijke) discussie over het strafwaardig karakter van bepaalde uitlatingen, omdat het kwetsende karakter ervan niet altijd (direct) impliceert dat ook in strijd met de strafwet is gehandeld.
Het driestappenkader van de Hoge Raad
Om te kunnen oordelen over de vraag of uitingen kwalificeren als ‘beledigend’ – het kernbestanddeel van artikel 137c – is door de Hoge Raad een zogenaamd driestappenkader geformuleerd.
In stap 1 moet worden beoordeeld of een uiting op zichzelf beledigend is voor een groep mensen. Indien dit het geval is, dan moet in stap 2 worden beoordeeld of de uiting functioneel is voor een context, waardoor het strafbare karakter in beginsel aan de uiting wordt ontnomen. Wanneer er sprake is van zo een context, moet in stap 3 worden beoordeeld of de uiting desondanks onnodig grievend is. Is dit het geval, dan is voldaan aan het bestanddeel ‘beledigend’.
Toegepast op de onderhavige casus
Afbeelding 1
Op deze afbeelding is een stalen/ijzeren omheining te zien, waaronder vandaan bloed vloeit. Dit omheinde gebied moet – gelet op de Palestijnse vlag die eruit steekt en nog net geen vlam vat – het Palestijnse Gaza voorstellen, wat door Israël – gelet op de Davidsster op de omheining – wordt beheerst en wordt beschoten door militairen. In de Davidsster op de omheining is een hakenkruis afgebeeld. Verder zijn de Europese Unie en Amerika afgebeeld op strandstoelen als toeschouwers van de situatie.
Conclusie afbeelding 1
Naar oordeel van het hof wordt met de afbeelding aandacht gevraagd voor de situatie van de Palestijnen in Gaza ten tijde van het plaatsen van deze afbeelding, begin 2024. Met het tekenen van een hakenkruis in de afgebeelde Davidsster wordt een vergelijking getrokken tussen het optreden van de staat Israël begin 2024 en nazi-Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarnaast wordt een verwijt gemaakt naar het Westen; de Europese Unie en de Verenigde Staten grijpen niet in, maar kijken slechts toe.
Het afbeelden van een hakenkruis binnen een Davidsster moet in dit geval – in samenhang met de rest van de afbeelding – worden gezien als kritiek op het regime van de staat Israël en zijn handelswijze binnen het Palestijns-Israëlisch conflict. Elementen zoals de Palestijnse vlag, de omheining (die de staat Israël bouwde om Gaza) waaronder vandaan bloed vloeit en het militair optreden, benadrukken dat de afbeelding gaat over het optreden van de Israëlische regering in dit conflict. Bovendien is de afbeelding evident een nog bredere uiting van politieke kritiek, door het verbeelden van Europa en de Verenigde Staten als passieve toeschouwers van dit optreden.
De afbeelding houdt naar het oordeel van het hof, gelet op het voorgaande, geen negatieve conclusie in over Joden als groep wegens ras en/of godsdienst, maar kritiek op het beleid van de staat Israël en de houding van Europa en de Verenigde Staten. De vergelijking tussen Israël en nazi-Duitsland richt zich hier op de politieke daden van de staat Israël en suggereert dat deze gelijk moeten worden gesteld aan de daden van de nazi’s tijdens de Holocaust. Hoewel deze vergelijking kwetsend kan zijn, is duidelijk dat ze niet gericht is op Joden als etnische of religieuze groep. De Davidster verwijst in deze afbeelding onmiskenbaar naar de staat Israël en haar beleid. Dit alles maakt deze uiting wezenlijk anders dan die van het tonen van een afbeelding van de Israëlische vlag waarin de Davidster is vervangen door een kakkerlak waarover het hof oordeelde in een arrest waarnaar klager heeft verwezen (Hof Amsterdam 23 september 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2744).
Dit betekent dat de eerste stap van het driestappenkader van de Hoge Raad leidt tot de conclusie dat de betekenis van deze uiting op zichzelf niet beledigend is over een groep en de afbeelding niet te kwalificeren valt als een groepsbelediging in de zin van artikel 137c Sr.
Afbeelding 2
De tweede afbeelding betreft een afbeelding van de Israëlische vlag waarop het woord ‘Volkerenmoord’ staat te lezen. De letters ‘o’ in dit woord zijn vervangen door Davidssterren.
Conclusie afbeelding 2
Het woord ‘Volkerenmoord’ is afgebeeld op een Israëlische vlag, een nationale vlag die symbool staat voor het land en de staat. Op de vlag is een woord geschreven dat verwijst naar schendingen van het internationale recht of misdaden tegen de menselijkheid.
Ook deze afbeelding is naar het oordeel van het hof op te vatten als kritiek gericht tegen de staat Israël, die zich op het moment van het plaatsen van de afbeelding, schuldig zou maken aan volkerenmoord. De nationale vlag in combinatie met het woord ‘volkerenmoord’ verwijst niet naar Joden als groep. Het uiten van kritiek op een staat als politieke entiteit houdt geen negatieve conclusie in over Joden als groep wegens ras en/of godsdienst.
Dit betekent dat ook ten aanzien van deze afbeelding de eerste stap van het driestappenkader van de Hoge Raad leidt tot de conclusie dat de betekenis van deze uiting op zichzelf niet beledigend is over een groep en daarom geen groepsbelediging oplevert in de zin van artikel 137c Sr.
Algemene conclusie
Het hof is alles overziend dan ook van oordeel dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen niet zou kunnen komen tot een veroordeling en er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
23 januari 2025 door mrs. A.R.O. Mooy, voorzitter, E. de Greeve en A.W.T. Klappe, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.