Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
en Opdrachtuitvoerder[ [geïntimeerde 1] , hof]
zowel gedurende de looptijd van deze overeenkomst als gedurende een periode van 1 jaar na het einde daarvan verboden om met de Derde[ [bedrijf 2] , hof]
op enigerlei wijze, direct of indirect, een zakelijke relatie aan te gaan en/of voor die Derde werkzaamheden te (doen) verrichten en/of diensten te (doen) verlenen (al dan niet om niet), behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van Opdrachtgever[ [bedrijf 1] , hof]
.”
3.Beoordeling
grieven I tot en met IIIkomt [appellant] op tegen de uitleg door de kantonrechter van het begrip relatie.
contractuele[onderstreping hof] relatie tussen [appellant] en de feitelijke inlener ( [bedrijf 2] ) is vereist. Dat past ook bij de kennelijke strekking van het beding dat wordt voorkomen dat [geïntimeerde 1] in zee gaat met een derde op kosten van wat [appellant] in hem heeft geïnvesteerd. Dit betekent dat [geïntimeerde 1] het relatiebeding heeft overtreden door na zijn dienstverband bij [appellant] bij [bedrijf 2] (als ZZP’er) werkzaamheden te gaan verrichten. De grieven I tot en met III slagen derhalve.
grieven IV en Vbetwist [appellant] dat het onderhavige geschil geschikt is voor kort geding en dat [geïntimeerde 1] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Het hof volgt [appellant] hierin niet. Niet is gebleken dat een nader onderzoek naar de feiten en/of nadere bewijsvoering nodig is om vast te kunnen stellen of (aannemelijk is dat) [geïntimeerde 1] het relatiebeding heeft overtreden en of sprake is van strijd met artikel 9a Waadi. Het hof ziet derhalve niet in dat deze geschilpunten niet in kort geding kunnen worden beoordeeld. Ook is het hof van oordeel dat sprake is van een voldoende spoedeisend belang. Dat spoedeisend belang volgt uit de aard van de gevorderde voorziening om het relatiebeding te schorsen, die ertoe strekt [geïntimeerde 1] te beschermen tegen een dreigende inbreuk door [appellant] op zijn grondrecht op vrije arbeidskeuze. Daarbij komt dat [geïntimeerde 1] inkomsten misloopt als een lange(re) bodemprocedure moet worden afgewacht. Dit rechtvaardigt een beoordeling van de vorderingen van [geïntimeerde 1] in kort geding. De grieven IV en V falen derhalve.