5.22Verder is gebleken is dat de man tijdens zijn werkende leven een aanzienlijk vermogen heeft opgebouwd. Hij woont in Zweden in een woning die circa € 2.000.000,- waard is, waarop een hypotheek rust van slechts € 270.000,- en waarin hij onlangs nog € 95.000,- heeft geïnvesteerd. Daarnaast is de man eigenaar van woningen in Brazilië, Thailand en Zweden en is hij mede-aandeelhouder van een Zweedse onderneming (“TPI”) dat een bedrijfspand ter waarde van circa € 2.000.000,- in eigendom heeft (met een hypotheek van ongeveer € 124.000,-), welk bedrijfspand commercieel wordt verhuurd. Ook is hij DGA van een Nederlandse B.V., heeft hij banktegoeden ter hoogte van circa € 200.000,- en een Maserati. Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat van de man kan worden verwacht dat hij, gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de kinderen en de vrouw, zijn vermogen zo inricht dat het voldoende rendeert. Niet, althans onvoldoende is gebleken dat dit nu het geval is. Hierbij neemt het hof onder andere het volgende in aanmerking:
- Appartement [plaats]
De man is eigenaar van een appartement (penthouse) van 350 m² in [plaats] , Brazilië, ter waarde van circa € 1.000.000,- of meer. Op het appartement rust geen hypotheekrecht. De man verhuurt de woning voor kort verblijf. De man stelt dat bij het vaststellen van zijn draagkracht geen rekening dient te worden gehouden met inkomsten uit verhuur van het appartement, omdat de inkomsten de kosten voor onderhoud van het appartement dekken en hij hiermee bovendien juridische kosten moet voldoen. Het hof gaat aan deze stelling voorbij. Uit het door de man overgelegde exploitatieoverzicht over de jaren 2017 tot en met 2023 (productie 9 in eerste aanleg) volgt dat de man over de jaren 2022 en 2023 in ieder geval respectievelijk circa € 16.000,- en € 13.000,- winst heeft gemaakt. Verder volgt uit het exploitatieoverzicht over de jaren 2018 tot en met 2021 weliswaar een lagere winst of een verlies, maar uit de overgelegde rekeningoverzichten volgt vervolgens dat grote tussentijdse betalingen aan de man zijn gedaan. Dit geldt ook voor 2024. De man stelt hij maar een kleine winst heeft gemaakt, maar de vrouw heeft onbetwist gesteld dat uit de overgelegde rekeningoverzichten (productie 27 in hoger beroep) volgt dat hij ook in 2024 aanzienlijke bedragen van de rekening aan zichzelf heeft uitgekeerd. Het hof gaat er aldus vanuit dat de winst beduidend hoger is dan de man doet voorkomen, te meer nu van de huurinkomsten in 2024 ook juridische kosten zijn voldaan. Het hof acht het niet redelijk om deze juridische kosten in mindering te brengen op de winst, nu deze kosten niet structureel zijn en bovendien niet, althans onvoldoende is gebleken waarvoor deze kosten zijn gemaakt. Het hof gaat voorts voorbij aan de stellingen van de man dat het lastiger wordt het appartement voor korte duur te verhuren vanwege nieuwe wetgeving in Brazilië, omdat niet duidelijk is geworden of de man het appartement daadwerkelijk niet meer voor korte duur kan verhuren en als dat zo zou zijn, niet gebleken is dat de man niet op een andere wijze inkomsten uit verhuur van het appartement kan genereren. Ook passeert het hof de stellingen van de man over de volatiliteit van de Braziliaanse Reaal en de complicaties bij het uitvoeren van deviezen, gelet op de betwisting hiervan door de vrouw. Niet alleen heeft de man deze stellingen niet onderbouwd, ook heeft hij niet weersproken dat in de jaren 2017, 2018 en 2021 uitkeringen aan hemzelf hebben plaatsgevonden, waardoor het resultaat is gedrukt. Tot slot is het hof, net als de vrouw, van oordeel dat zodra blijkt dat de man niet (meer) voldoende inkomen uit het appartement kan generen, het voor de hand ligt - mede gelet op de waarde van het appartement en de hoge onderhoudskosten - het appartement te verkopen en de opbrengst op andere wijze rendabel te maken, gelet op de onderhoudsverplichting die de man jegens zijn kinderen heeft.
- Appartement [plaats C]
De man is eveneens eigenaar van een appartement in of nabij [plaats C] dat hij verhuurt aan een vriend. De waarde van het appartement bedroeg volgens de man tijdens de rechtbankprocedure circa € 350.000,-. De man stelt in hoger beroep dat de waarde € 316.000,- bedraagt. Op het appartement rust een hypotheek van maximaal € 180.000,-. Volgens de man dekken de huurinkomsten de kosten van het appartement en dienen met deze inkomsten aldus geen rekening te worden gehouden bij het vaststellen van zijn draagkracht. Het hof volgt deze stelling van de man niet. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij geen geld wil verdienen aan een vriend. Hieruit maakt het hof op dat een hogere huur mogelijk is, maar dat de man hier bewust niet voor kiest. Gelet op de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn kinderen is het hof van oordeel dat het op de weg van de man ligt om inkomen uit het appartement te genereren, bijvoorbeeld door het voor een hoger bedrag te verhuren of het te verkopen en de opbrengst op andere wijze rendabel te maken. Dat hij het appartement voor een vriendenprijs verhuurt, dient voor zijn rekening en risico te komen.
- Woning Thailand
Ook heeft de man een woning in Thailand in zijn eigendom. De woning vertegenwoordigt volgens de man een waarde van circa € 100.000,- en is vrij van hypotheek. De man gaat zelf maar een keer per jaar naar de woning toe en verder staat de woning leeg. De woning wordt dus niet verhuurd. Ook ten aanzien van dit vermogensbestanddeel is het hof van oordeel dat het op de weg van de man ligt om meer rendement te behalen gelet op zijn onderhoudsverplichting.