ECLI:NL:GHAMS:2025:1695

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
200.351.171/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders met verschillende nationaliteiten

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De kinderrechter in Amsterdam heeft op 14 november 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met een jaar, van 15 december 2024 tot 15 december 2025. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De moeder en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] steunen de beslissing van de kinderrechter. De vader betoogt dat er geen gronden zijn voor de ondertoezichtstelling en dat de situatie bij hem veilig is. De GI en de moeder wijzen echter op de voortdurende conflicten tussen de ouders en de impact daarvan op [minderjarige]. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de vader, ondanks dat hij geen gezag meer heeft, nog steeds als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn en bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter. Het hof roept beide ouders op om samen te werken aan de noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.351.171/01
zaaknummer rechtbank: C/13/758308 / JE RK 24-665
beschikking van de meervoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. T. Hoekx-Audiffred te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft verder als belanghebbenden aangemerkt:
- [de moeder] , wonende te [plaats A] (hierna: de moeder),
bijgestaan door mr. M. Kemmers te Hoorn;
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) heeft bij mondelinge uitspraak van 14 november 2024, schriftelijk uitgewerkt op 2 december 2025 (hierna: de bestreden beschikking) de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met een jaar, van 15 december 2024 tot 15 december 2025. De vader is het daarmee niet eens en wil dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling (alsnog) wordt afgewezen. De GI en de moeder zijn het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 13 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 28 maart 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
De moeder heeft op [datum] 2025 een verweerschrift ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 13 mei 2025, met bijlagen.
2.5
Het hof heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vindt. Zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.6
De zitting heeft op 15 mei 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door E.I. Kisch, tolk Hebreeuws;
- de advocaat van de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door de huidige en de voormalige gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Touber.
De moeder is niet in persoon verschenen.
De advocaat van de vader heeft een pleitnotitie overgelegd

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn van [datum] 2009 tot 8 november 2017 gehuwd geweest. Uit het huwelijk is op [datum] 2012 [minderjarige] geboren te [plaats B] , Israël. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
De vader en [minderjarige] hebben de Poolse nationaliteit. De moeder heeft de Hongaarse nationaliteit.
3.3
[minderjarige] staat sinds 15 december 2023 onder toezicht van de GI. Daarvoor heeft zij van 1 november 2018 tot 1 februari 2021 onder toezicht van de GI gestaan.
3.4
De GI heeft de vader op 24 september 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende - kort samengevat - dat de vader dient mee te werken aan een afspraak met de GI over [minderjarige] , het verschaffen van informatie voor het maken van een plan van aanpak (gezinsplan) en het opstellen van afspraken om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Bij beschikking van 14 november 2024, schriftelijk uitgewerkt op 2 december 2024, heeft de kinderrechter deze schriftelijke aanwijzing bekrachtigd.
3.5
Bij beschikking van 15 januari 2025 heeft de kinderrechter een spoedbeslissing genomen, waarbij onder andere is bepaald dat [minderjarige] voor de duur van twee weken vanaf de datum van de beslissing niet bij de vader zal verblijven en geen contact met hem zal hebben, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek. Deze spoedbeslissing is bij beschikking van 27 januari 2025 gehandhaafd. De GI heeft het resterende deel van het verzoek ingetrokken, omdat beide ouders hebben toegezegd te zullen meewerken aan het voorstel van de GI, inhoudende dat de co-ouderschapsregeling wordt gehandhaafd, spoedhulp wordt ingezet en de ouders gaan samenwerken met de GI, met als doel beter zicht te verkrijgen op de gezinssituaties van beide ouders.
3.6
De kinderrechter heeft in een beschikking van 25 maart 2025, voor zover hier van belang, bepaald dat voortaan alleen de moeder met het gezag over [minderjarige] is belast. Ook heeft de kinderrechter bepaald dat de eerder bij beschikking van 19 mei 2021 vastgestelde zorgregeling (op grond waarvan [minderjarige] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verbleef) komt te vervallen en de ouders in het kader van de ondertoezichtstelling samen met de GI afspraken dienen te maken met betrekking tot de vraag welke aard en frequentie van de omgang in het belang van [minderjarige] wordt geacht.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met een jaar verlengd, tot 15 december 2025. De beslissing is gegeven op het daartoe strekkende verzoek van de GI.
4.2
De vader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van ondertoezichtstelling van [minderjarige] (alsnog) af te wijzen.
4.3
De GI en de moeder zijn het eens met de beslissing van de kinderrechter en verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Aangezien de vader en [minderjarige] de Poolse nationaliteit hebben en de moeder de Hongaarse nationaliteit, heeft de zaak een internationaal karakter. Het hof stelt ambtshalve vast dat ten aanzien van het onderhavige geschil de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van artikel 7 van de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (Brussel II ter), nu [minderjarige] ten tijde van het indienen van het inleidend verzoek haar gewone verblijfplaats in Nederland had (en nog steeds heeft). Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) is Nederlands recht van toepassing.
Het wettelijk kader
5.2
Uit artikel 1:260 lid 1 in verband met artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter een ondertoezichtstelling van een minderjarige kan verlengen met ten hoogste een jaar, indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.3
De vader betoogt dat geen gronden voor ondertoezichtstelling van [minderjarige] bestaan en voert hiertoe het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] . De zorgmeldingen die zijn gedaan over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de vader zijn afkomstig van rancuneuze buren en hebben betrekking op geluidsoverlast. [minderjarige] is een puber van dertien jaar, die tijdens ruzies van zich kan laten horen. Er is dan ook geen sprake van een onveilige situatie bij de vader. [minderjarige] en de vader hebben juist een goede band met elkaar, en [minderjarige] leunt zwaar op hem. [minderjarige] en de moeder maken veel ruzie, waarbij de vader als vangnet dient voor [minderjarige] . [minderjarige] woont nu een aantal maanden bij hem en het gaat erg goed met haar. Er is geen stress meer en [minderjarige] ervaart rust. Het probleem ligt niet bij de ouders onderling of bij [minderjarige] , maar bij de moeder en haar relatie met [minderjarige] . Het is de moeder die hulp nodig heeft. Een ondertoezichtstelling zal niet voor verbetering zorgen, maar is juist schadelijk voor [minderjarige] .
Daarnaast klopt het niet dat de vader niet zou mee werken met de GI en geen toestemming zou geven voor hulp aan [minderjarige] . De voormalige gezinsmanager heeft de vader niet, althans onvoldoende betrokken bij de ondertoezichtstelling en ook niet met [minderjarige] gesproken. Het is juist de vader die contact heeft gezocht met de GI. Inmiddels is de vader bij de GI geweest voor een gesprek, waardoor veel onduidelijkheden zijn opgehelderd. De vader werkt wel degelijk mee aan hulpverlening voor [minderjarige] ; hij heeft zijn toestemming gegeven voor spoedhulp.
5.4
De GI voert verweer en stelt dat zij sinds januari 2024 tevergeefs heeft geprobeerd om in contact te komen met de vader en met [minderjarige] . Uiteindelijk is een schriftelijke aanwijzing aan de vader gegeven, die door de rechtbank is bekrachtigd. Doordat geen gesprek met de vader heeft kunnen plaatsvinden, heeft de GI niet kunnen beoordelen of sprake is van een veilige thuissituatie bij vader. De GI blijft daarnaast zorgmeldingen ontvangen van Veilig Thuis over de thuissituatie bij de vader en ook bij de moeder, waardoor de zorgen over [minderjarige] niet worden weggenomen. De GI ziet een continue strijd tussen de ouders, die schadelijk is voor [minderjarige] . Zij zit klem. Het is van belang dat beide ouders naar hun eigen handelen en de gevolgen hiervan voor [minderjarige] kijken. Hulpverlening voor de ouders is daarbij noodzakelijk en is ook geadviseerd door Spoedhulp. Anders dan hij stelt, heeft de vader volgens de GI niet meegewerkt aan hulpverlening voor [minderjarige] . De spoedhulp heeft pas onlangs kunnen starten, nadat de GI begin januari 2025 daartoe een spoedprocedure was gestart en een nieuwe gezinsmanager had aangesteld. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is terecht verlengd, aldus de GI.
5.5
Ook de moeder is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Zij voert hiertoe het volgende aan. De moeder heeft over veel zaken een andere visie dan de vader. Zij probeert contact te zoeken met de vader om afspraken te maken over [minderjarige] , maar de vader weigert mee te werken. Hij gedraagt zich als een ouder met gezag, waardoor het probleem alleen maar groter wordt. Daarnaast schildert vader de moeder op een voor [minderjarige] zeer schadelijke manier af en laat hij haar kiezen tussen haar ouders. De vader heeft de afgelopen jaren alle hulp geweigerd. Ook ondersteunt hij [minderjarige] in het afwijzen van hulp van de gezinsmanager. Hij heeft tot januari 2025 al het contact met de GI afgehouden en is pas in gesprek gegaan met de GI nadat een spoedprocedure was gestart. De vader is nu weliswaar in gesprek met de GI, maar of hij ook echt bereid is om onvoorwaardelijk mee te werken aan de hulpverlening is de vraag. Hij zegt dat hij wil meewerken, maar blijft daarbij de nodige voorwaarden stellen.
Het advies van de raad
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad heeft naar voren gebracht de situatie van [minderjarige] erg zorgelijk te vinden. Zij zit al lange tijd klem tussen de ouders, die veel problemen met elkaar hebben. Volgens de raad is het van essentieel belang dat er een stevige vorm van hulpverlening (gezinstherapie) voor de ouders gaat komen, zoals de GI en Spoedhulp ook al hebben geadviseerd. Het is aan vader en moeder om met elkaar aan de slag te gaan om de situatie voor [minderjarige] te verbeteren, aldus de raad.
De beoordeling door het hof
5.7
Het hof dient (ambtshalve) de ontvankelijkheid van de vader in zijn hoger beroep te beoordelen. De vraag is of de vader in deze procedure als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan worden aangemerkt, nu hij sinds 25 maart 2025 niet meer met het gezag over [minderjarige] is belast. Een ondertoezichtstelling grijpt in op het gezag, en de vraag is daarom of de vader zonder gezag belanghebbend is ten aanzien van een verlenging van de ondertoezichtstelling.
Het hof beantwoordt deze vraag in dit specifieke geval bevestigend. De vader heeft weliswaar geen gezag meer over [minderjarige] , maar gebleken is dat [minderjarige] sinds eind maart 2025 bij de vader woont en door hem wordt verzorgd. Ook daarvóór droeg hij in het kader van de co-ouderschapsregeling een deel van de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat de (verlenging van de) ondertoezichtstelling het recht van de vader op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM rechtstreeks raakt, met als gevolg dat hij moet worden aangemerkt als belanghebbende in deze procedure (zie ook: ECLI:NL:HR:2018:488).
5.8
Verder stelt het hof voorop dat, waar de vader mogelijke fouten en omissies in de behandeling van de procedure bij de rechtbank aan de orde stelt, het hoger beroep mede ertoe dient deze te herstellen. De man is in hoger beroep in de gelegenheid geweest zijn standpunt naar voren te brengen en te reageren op het standpunt van de GI en de moeder. Zijn stelling dat hij ten onrechte niet is opgeroepen voor de zitting bij de rechtbank, waardoor hij hierbij niet aanwezig was en ook niet is bijgestaan door een advocaat, behoeft dan ook geen verdere bespreking.
5.9
Ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] overweegt het hof als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verhouding tussen de ouders sinds het einde van hun huwelijk in 2017 ernstig is verstoord en de communicatie tussen hen moeizaam verloopt. [minderjarige] wordt hier al jarenlang mee belast en zit klem tussen de ouders, wat - kort gezegd - heeft geleid tot een ondertoezichtstelling tussen november 2018 en februari 2021 en de huidige ondertoezichtstelling vanaf december 2023. [minderjarige] bevindt zich nog steeds in een zorgelijke opvoedsituatie die gedomineerd wordt door de spanningen tussen de ouders. De ouders hebben een andere visie op de gezinsdynamiek, de behoeftes van [minderjarige] en de manier waarop daarmee moet worden omgegaan. Zij wijzen naar elkaar als het gaat om de oorzaak van de problemen.
Ondanks de huidige ondertoezichtstelling blijven zorgmeldingen bij Veilig Thuis binnenkomen over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij zowel de moeder als de vader. De GI heeft hierover ter zitting in hoger beroep verklaard dat de meldingen allemaal min of meer dezelfde strekking hebben, namelijk dat er een conflict ontstaat waarbij [minderjarige] lijnrecht tegenover haar vader of moeder staat, boos wordt en tekeergaat. Het komt voor dat [minderjarige] daarbij zorgelijke uitspraken doet over het zichzelf iets aan willen doen.
Sinds begin dit jaar is de situatie nog meer op scherp komen te staan. Nadat de GI een spoedprocedure was gestart, is de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] korte tijd geschorst geweest. Vervolgens is de bestaande co-ouderschapsregeling weer voortgezet en is Spoedhulp ingezet.
Uit het eindverslag van Spoedhulp van 3 april 2025 blijkt dat [minderjarige] er veel last van heeft dat haar ouders niet met elkaar communiceren. Als zij gevraagd wordt naar één ding dat zij zou willen veranderen om haar situatie te verbeteren, dan benoemt zij het contact tussen haar ouders. Haar grootste wens is dat haar ouders op een normale manier met elkaar kunnen communiceren en contact kunnen hebben. Zij houdt van beide ouders en wil bij beide ouders zijn, zo blijkt verder uit het eindverslag van Spoedhulp. Ook volgt uit het verslag dat mogelijk sprake is van hechtingsproblematiek bij [minderjarige] ten aanzien van de moeder en dat de moeder moeite heeft met het (zelfbepalende) gedrag van [minderjarige] en het begrenzen hiervan. De ouders kijken hier allebei anders tegenaan. Volgens de moeder geeft de vader [minderjarige] te veel vrijheid hetgeen het haar veel moelijker maakt om [minderjarige] te begrenzen en volgens de vader is de moeder onvoldoende flexibel en emotioneel instabiel. Deze uiteenlopende opvattingen maken dat hulpverlening voor de ouders noodzakelijk is, aldus de GI ter zitting. In het eindverslag van Spoedhulp wordt systematische/relationele hulp voor de ouders geadviseerd, waarbinnen zij zouden kunnen gaan werken aan het “normaliseren” van hun omgang en communicatie met elkaar. Daaruit zou verder gekeken kunnen worden naar de hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en de moeder en de eventuele individuele/persoonlijke factoren en of traumatische ervaringen uit het verleden die mogelijk een rol kunnen spelen. Daarnaast adviseert Spoedhulp opvoedondersteuning voor ouders om hun aanpak meer op elkaar af te stemmen, meer op een lijn in de opvoeding te komen en sterker in hun opvoedrol te staan.
De noodzakelijk geachte hulpverlening was ten tijde van de zitting in hoger beroep (nog) niet tot stand gekomen, mede doordat er lange wachtlijsten zijn. Daarnaast heeft de vader verklaard dat hij de geadviseerde hulpverlening niet nodig acht, omdat het probleem volgens hem uitsluitend bij de moeder ligt en aan haar relatie met [minderjarige] . Sinds de moeder eind maart 2025 het eenhoofdig gezag over [minderjarige] heeft gekregen, verblijft [minderjarige] bij de vader en houdt zij het contact met de moeder af. Volgens de vader gaat het sindsdien erg goed met [minderjarige] en kan hieruit worden afgeleid dat de moeder (en haar relatie met [minderjarige] ) de oorzaak van het probleem is. De raad, de GI en Spoedhulp delen deze visie niet en benadrukken dat de diskwalificatie van de moeder door de vader schadelijk is voor [minderjarige] .
Het hof vindt het zorgelijk dat [minderjarige] het contact met haar moeder afhoudt en dat de vader, ondanks de adviezen van voornoemde instanties, blijft volhouden dat geen hulpverlening nodig is gericht op de communicatie tussen de ouders en de opvoeding van [minderjarige] . De vader toont hiermee naar het oordeel van het hof een gebrek aan inzicht in wat nodig is en gaat voorbij aan de mening en het belang van [minderjarige] . Zij heeft zelf immers recent nog aangegeven dat zij niets liever zou willen dan dat haar ouders normaal met elkaar kunnen communiceren en dat zij het liefst bij haar beide ouders wil zijn. Gelet op de houding van de vader is het de vraag of hij zal meewerken aan de noodzakelijk geachte hulpverlening wanneer deze voor de ouders beschikbaar komt.
Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren voor verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en dat deze gronden ook nu nog aanwezig zijn. Verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen. Het hof spreekt de hoop uit dat, zodra hulpverlening voor de ouders beschikbaar is, de vader en de moeder daaraan in het belang van [minderjarige] allebei zullen meewerken.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.N. van de Beek en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 1 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.