ECLI:NL:GHAMS:2025:168

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
23-001198-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging met oplegging van gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was in eerste aanleg veroordeeld voor belaging van zijn ex-vriendin. De politierechter had een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd, met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 januari 2025 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De verdachte had herhaaldelijk contact gezocht met de aangeefster, ondanks haar duidelijke verzoeken om geen contact meer te hebben. Het hof heeft de eerdere straf bevestigd, maar de gevangenisstraf verlaagd naar 2 weken en de taakstraf vastgesteld op 100 uren. Het hof heeft ook een contactverbod opgelegd voor de duur van de proeftijd van 2 jaren. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de belaging en de impact daarvan op het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001198-24
datum uitspraak: 21 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-077934-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres],

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit bevestigen, behalve ten aanzien van de straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met toevoeging van een bewijsoverweging.

Bespreking van bewijsverweren

De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de contactmomenten, bezien tegen de achtergrond van een abrupt verbroken relatie, niet van een aard, intensiteit en indringendheid zijn dat kan worden geconcludeerd dat de verdachte wederrechtelijk een stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken, de tenlastegelegde periode kan slechts beperkt bewezen worden verklaard, namelijk de periode van 13 februari tot en met 5 maart 2024.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat belaging gedurende de gehele ten laste gelegde periode wettig en overtuigend kan worden bewezen. De aangeefster heeft aan de verdachte duidelijk gemaakt dat zij geen contact meer wilde en de vervolgens, blijkens het dossier, door verdachte afgedwongen contactmomenten waren wederrechtelijk en stelselmatig.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte en de aangeefster hebben een relatie gehad, welke relatie door de aangeefster in december 2023 werd beëindigd. Aangeefster heeft vervolgens in januari 2024 aangegeven dat zij geen contact meer wenste met de verdachte en met rust gelaten wilde worden door hem. De verdachte bleef vervolgens aandringen op een gesprek met de aangeefster, teneinde de beëindiging van de relatie met haar te kunnen bespreken.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep over de tenlastegelegde periode verklaard dat hij de aangeefster inderdaad een aantal keer bij haar woning heeft opgezocht, haar meerdere keren e-mails heeft gestuurd en haar via Whatsapp heeft geprobeerd te bereiken, namelijk door haar te bellen en haar berichten te sturen. Ook na een zogenoemd stopgesprek met de politie is de verdachte contact blijven zoeken met de aangeefster. Naar zijn eigen zeggen is hij koppig geweest in zijn wens de aangeefster nog eenmaal te kunnen spreken over haar redenen om de relatie te beëindiging. De inhoud van deze verklaring komt overeen met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. De aangeefster heeft verklaard dat dit alles impact heeft gehad op haar leven, dat het haar bang maakte en zij daardoor niet graag meer thuis was.
Vooropgesteld moet worden dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (vgl. HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626).
Door op meerdere tijdstippen in de tenlastegelegde periode, via meerdere kanalen, op indringende wijze te proberen een gesprek af te dringen, waarbij de verdachte de aangeefster tevens meermalen thuis opgezocht heeft en haar heeft achtervolgt - een en ander tegen de uitdrukkelijke wens van de aangeefster in, hetgeen stress en gevoelens van onveiligheid veroorzaakte bij haar - zijn naar het oordeel van het hof de in de bewezenverklaring genoemde handelingen van de verdachte, alles bij elkaar genomen, aan te merken als belaging.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen. Uit deze bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster op meerdere tijdstippen in de ten laste gelegde pleegperiode. De verweren worden verworpen.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en door de politierechter opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie dagen met aftrek en een taakstraf van maximaal 80 uren op te leggen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte een jonge
first offenderis, die te kennen heeft gegeven dat hij niet wenst mee te werken aan ambulante behandeling en weinig heil ziet in reclasseringscontact. Bovendien is geen sprake van de meest zware vorm van belaging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de belaging van zijn ex-vriendin. Hij heeft haar gedurende 2 maanden lastiggevallen door haar, tegen haar uitdrukkelijke wens in, e-mails en Whatsapp-berichten te sturen, te bellen en haar thuis op te zoeken. Zelfs nadat de politie een stopgesprek met de verdachte heeft gevoerd, heeft de verdachte nog contact gezocht met het slachtoffer. Belaging is een ernstig feit dat diep ingrijpt in het leven van het slachtoffer en dat het dagelijks leven van het slachtoffer volledig kan gaan beheersen en kan ontwrichten. De verdachte heeft bij dit alles duidelijk niet stilgestaan en heeft zijn eigen drang naar contact met het slachtoffer vooropgesteld. Hij heeft zodoende ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, hetgeen voor het slachtoffer beangstigend is geweest.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De reclassering heeft geadviseerd bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk verklaard dat hij niet aan de meldplicht, noch aan de ambulante behandeling wenst mee te werken. Gelet daarop acht het hof het weinig zinvol deze voorwaarden aan de verdachte op te leggen. Daarbij weegt het hof mee dat de verdachte thans in een schorsing loopt terzake een nieuwe verdenking tegen hem en dat hem als schorsingsvoorwaarde in dat kader ook geen reclasseringstoezicht is opgelegd, terwijl dit wel in de rede zou hebben gelegen als de persoonlijke omstandigheden van de verdachte daartoe aanleiding zouden hebben gegeven. Het hof zal wel, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, een contactverbod opleggen met het slachtoffer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straffen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer]. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. R.A.E. van Noort en mr. A.R.O. Mooy, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 januari 2025.
=========================================================================
[...]