ECLI:NL:GHAMS:2025:1657

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
23-001003-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 26 juni 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 1 april 2021 was gewezen. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in 2021 was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank had de betrokkene verplicht tot betaling van € 128.881,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In hoger beroep heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie herzien, waarbij het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelde op € 115.633,27. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 113.133,27 aan de Staat. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een korting van € 2.500,00 op het te betalen bedrag. De betrokkene heeft in de onderzoeksperiode meer uitgegeven dan zijn legale inkomsten konden verklaren, wat de basis vormde voor de ontnemingsvordering. Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een kasopstelling, waarbij contante inkomsten en uitgaven zijn geanalyseerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001003-21
datum uitspraak: 26 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 april 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummer 15-743219-13 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres 1] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft bij inleidende vordering gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 247.842,00. Ter terechtzitting in eerste aanleg is de vordering bijgesteld naar € 224.935,00.
De rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 1 april 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 128.881,00 ter ontneming van het op dat bedrag vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
De betrokkene is in de strafzaak bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 augustus 2024 veroordeeld ter zake van, onder meer:
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met
betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 mei 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2025 gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden geschat op € 115.381,00. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat op het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals door de rechtbank geschat in mindering moet worden gebracht een bedrag van € 5.000,00, zijnde winst in de Staatsloterij. Voorts dient het bedrag van € 8.500,00 dat als post voor de aanschaf van een Volkswagen Caddy bij het voordeel is betrokken, niet in de berekening te worden meegenomen.
Het standpunt van de verdediging
Bij conclusie en ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2025 heeft de verdediging het volgende aangevoerd. Door het lange tijdsverloop is de betrokkene in een onmogelijke bewijspositie komen te verkeren ten aanzien van de door hem genoten (veelal contante) inkomsten over de periode waarop de
ontnemingsvordering ziet. Hij had een growshop zonder pinapparaat waarbij de betalingen contant werden gedaan. Voorts is het onduidelijk waarom de rechtbank op sommige punten de verklaring van de betrokkene heeft gevolgd en op andere punten niet. De betrokkene heeft bovendien € 5.000,00 gewonnen met een staatslot en verdiende ook geld met de verkoop van tweedehands spullen. Dat betreft legaal contant geld dat hij kon aanwenden voor contante aankopen.
Primair dient de vordering te worden afgewezen omdat het onmogelijk is om tot een gemotiveerde schatting te komen. Subsidiair dient de verklaring van de betrokkene als uitgangspunt te worden genomen bij het bepalen van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Die verklaring houdt – kort gezegd – in dat hij weleens stekken door zijn handen heeft laten gaan, maar geenszins met de regelmaat die in het dossier gesuggereerd wordt. De jaren 2010 en 2011 dienen sowieso niet betrokken te worden bij de berekening, aangezien hij toen nog maar net begonnen was met de growshop, nog geen connecties had op het gebied van stekken en hij zich daar ook niet mee bezighield. De contante uitgaven gedaan in 2010 en 2011 (€ 4.757,47) dienen te worden afgetrokken van het geheel. Voorts dienen de uitgaven en stortingen die door [persoon 1] zijn gedaan in het voordeel van de betrokkene te worden betrokken bij de bepaling van het voordeel en dient de helft van de gezamenlijke contante uitgaven (€ 4.605,45) in mindering te worden gebracht op het totaal. Zijn ex-partner had ook inkomsten en deed ook boodschappen. De aanschafwaarde van de Volkswagen Caddy is ten onrechte op € 8.500,00 geschat.
Het oordeel van het hof
De grondslag
Ingevolge artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De betrokkene is door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld ter zake van, onder meer,
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met
betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
De berekening is gebaseerd op het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex art. 36e 3e lid SR” opgemaakt door [persoon 2] op 19 mei 2015 (hierna: de Ontnemingsrapportage).
Aangezien in het strafrechtelijk onderzoek geen zicht is verkregen op alle strafrechtelijke activiteiten en de daarmee samenhangende opbrengsten, is er bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor gekozen om een eenvoudige kasopstelling te vervaardigen. Door middel van deze berekeningsmethode wordt nagegaan of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene contante uitgaven heeft gedaan die via een legale bron kunnen worden verantwoord.
De periode
In de Ontnemingsrapportage is een berekening gemaakt over de periode van 1 januari 2010 tot en met
30 juni 2013. [1] Volgens de informatie van de Belastingdienst drijft de betrokkene sinds 21 mei 2010 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, [bedrijf 1] (hierna: de growshop). [2] Het hof neemt deze datum aan als aanvangsdatum voor de berekening van het verkregen voordeel. Het verweer van de raadsvrouw dat de periode van 2010-2011 in het geheel niet betrokken moet worden bij de berekening omdat de betrokkene toen net begonnen was met de growshop en zich nog in het geheel niet bezighield met stekken, wordt verworpen. Dit is niet aannemelijk geworden en het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten.
Beschikbaar contant geld
Begin saldo
Het beginsaldo van de kasopstelling is vastgesteld op € 0. De betrokkene had in het jaar 2010 een verzamelinkomen van € 143 afkomstig van het UWV. [bedrijf 1] is pas opgericht op
21 mei 2010. Aldus kan er voor die tijd geen sprake zijn geweest van grote geldopnames. [3]
Inkomen uit de growshop
In de ontnemingsrapportage wordt ervan uitgegaan dat de betrokkene in de onderzoeksperiode uit zijn onderneming een negatief inkomen heeft gehad van - € 81.678,00. [4] Het hof acht het niet onaannemelijk dat de betrokkene zijn boekhouding/administratie niet op orde had en dat hij legale inkomsten uit de growshop genoot. Het hof acht het dan ook niet onaannemelijk dat de betrokkene een hoger inkomen (en dus minder negatief) heeft gehad dan in de rapportage staat. Net als de rechtbank gaat het hof, ten voordele van de betrokkene, ervan uit dat de betrokkene geen negatief inkomen uit zijn onderneming heeft gehad en stelt dit inkomen op nihil.
Contante opnames betrokkene
Er zijn bankafschriften opgevraagd van de bankrekeningen op naam van de betrokkene en zijn vriendin [persoon 1] en er is onderzoek verricht naar de bankmutaties door contante geldopnames. De contante ingaande geldstroom (contante geldopnames) van de bankrekeningen maakt namelijk onderdeel uit van de beschikbare (legale) contante gelden. De bedragen worden namelijk van de bankrekening(en) opgenomen en komen als contant geld direct ter beschikking van de betrokkene. [5]
De bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] betreft een privé rekening ten name van [persoon 1] en/of [verdachte] . Het beginsaldo was op 2 september 2010 € 1.022,89 (negatief). Het eindsaldo was op 27 juni 2013 € 992,90 (negatief). Gedurende deze periode (het hof begrijpt aan de hand van bijlage 3 bij de Ontnemingsrapportage dat het betreft de periode 13 januari 2010 tot en met 7 november 2012) werd in totaal € 10.260,00 contant opgenomen. [6] Uit het mutatieoverzicht bijgevoegd bij de Ontnemingsrapportage blijkt dat een deel van de opnames [7] (voor een totaal van € 470,00) gedaan is voorafgaande aan de datum 21 mei 2010 (de startdatum van de growshop) die het hof als aanvangsdatum van de berekening neemt. Het bedrag van € 470,00 zal dan ook in mindering worden gebracht op het in de rapportage genoemde totaalbedrag van € 10.260,00. Dit brengt het totaal aan opnames op € 9.790,00. De overige privé rekeningen worden nauwelijks gebruikt of bevatten geen gegevens die van invloed zijn op de contante inkomsten van de betrokkene en [persoon 1] . [8]
Contante opnames [persoon 1]
Volgens informatie afkomstig van de Belastingdienst drijft [persoon 1] sinds 24 november 2011 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, [bedrijf 2] . [9] Uit de bankafschriften van de bankrekening met het rekeningnummer 17.06.70.910 ten name van [bedrijf 2] blijkt dat gedurende de periode van 26 januari 2012 tot en met 20 september 2013 in totaal € 325,- contant is opgenomen. [10]
Gewonnen prijs Staatsloterij
De betrokkene heeft al bij zijn eerste verhoor op 19 september 2013 verklaard dat hij € 5.000,00 heeft gewonnen bij de Staatsloterij en dat dit, naar hij denkt, twee en een halfjaar daarvoor was. [11] Het hof acht dit, net als de advocaat-generaal, niet onaannemelijk en zal dit bedrag als inkomen betrekken bij de kasopstelling.
Verkoop tweedehands spullen
De raadsvrouw heeft gesteld dat de betrokkene geld heeft verdiend met de verkoop van tweedehands spullen. De betrokkene heeft verklaard dat het niet ging om ‘schokkende bedragen’ maar soms om
€ 200,00 á € 300,00 en soms een keer € 1.000,00. [12] Het hof gaat uit van een bedrag van € 1.500,00 en zal dit optellen bij de contante inkomsten van de betrokkene.
Contante uitgaven
Huur pand [bedrijf 1] (de growshop) aan de [adres 2] te Den Helder
Aangezien het hof ervan uitgaat dat de betrokkene geen negatief inkomen uit zijn onderneming heeft gehad, zal het hof de hiermee samenhangende post ‘huur [adres 2] Den Helder’ ook niet bij de berekening betrekken.
Contante stortingen betrokkene
Er is onderzoek verricht naar de bankmutaties door contante stortingen. De contante uitgaande geldstroom naar de bankrekeningen (contante geldstortingen) zijn contante uitgaven voor de betrokkene, aangezien de betrokkene zijn contante geld stort op bankrekening(en). [13] De bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] betreft een privé rekening ten name van [persoon 1] en/of [verdachte] . Het beginsaldo was op 2 september 2010 € 1.022,89 (negatief). Het eindsaldo was op 27 juni 2013 € 992,90 (negatief). Gedurende deze periode (het hof begrijpt aan de hand van bijlage 2 bij de Ontnemingsrapportage dat het betreft de periode 19 januari 2010 tot en met 24 juni 2013) werd in totaal € 73.045,00 contant gestort op deze bankrekening. [14] Uit het mutatieoverzicht opgenomen in bijlage bij de Ontnemingsrapportage blijkt dat een deel van de stortingen [15] (voor een totaal van € 4.850,00) gedaan is voorafgaande aan de (aanvang)datum 21 mei 2010. Het bedrag van € 4.850,00 zal dan ook in mindering worden gebracht op het in de rapportage genoemde totaalbedrag van € 73.045,00. Dit brengt het totaal aan stortingen op € 68.195,00. De overige privé rekeningen worden nauwelijks gebruikt of bevatten geen gegevens die van invloed zijn op de uitgaven van de betrokkene en [persoon 1] . [16]
Contant betaalde facturen
Bij de doorzoeking op 19 september 2013 in de woning aan de [adres 3] werden diverse aankoopbonnen aangetroffen. Deze zien op de periode 1 januari 2010 tot en met 25 juni 2013. Een totaal aan € 40.369,27 is contant gekocht. [17] Het verweer van de raadsvrouw dat een deel van de spullen door [persoon 1] met geld uit haar bedrijf is gekocht, wordt verworpen. [persoon 1] heeft verklaard dat zij de hele winst van haar zaak afstortte en dat zij daar geen andere dingen van betaalde. De hele winst bleef volgens haar verklaring in haar zaak zitten en daar werden geen privéopnames van gedaan. [18]
Aangetroffen contant geld betrokkene
Tijdens de doorzoeking werd een totaal geldbedrag van € 4.110,00 aangetroffen. [19] Dit bedrag zal worden opgenomen in de kasopstelling.
NIBUD
Uit de bankafschriften van bankrekeningen op naam van de betrokkene en [persoon 1] blijken in de onderzoeksperiode nagenoeg geen pinbetalingen voor dagelijkse boodschappen (voeding) te zijn verwerkt, zodat aannemelijk is dat de boodschappen in de onderzoeksperiode contant betaald zijn. Het totaal aan gemiddelde uitgaven voor voornoemde kostencategorieën bedraagt € 16.800,00. [20] Uit het proces-verbaal van bevindingen NIBUD [21] blijkt dat bij berekening van dit bedrag acht is geslagen op het hele jaar 2010. Aangezien het hof 21 mei 2010 neemt als aanvangsdatum voor de berekening zal het hof het bedrag dat ziet op 2010 (€ 4.116,00) halveren en in mindering brengen op het bedrag van
€ 16.800,00. Voorts blijkt uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen dat abusievelijk acht is geslagen op het volledige jaar 2013 terwijl de ontnemingsperiode tot 1 juli 2013 loopt. Het hof zal dan ook het bedrag dat op 2013 ziet (€ 4.236,00) halveren en dit in mindering brengen op het bedrag van
€ 16.800,00. Resteert een bedrag van in totaal € 12.624,00.
Het verweer van de raadsvrouw dat een deel van de huishoudingskosten voor rekening van [persoon 1] moet zijn gekomen, wordt verworpen. [persoon 1] heeft verklaard dat zij de hele winst van haar zaak afstortte en dat zij daar geen andere dingen van betaalde. De hele winst bleef, volgens haar verklaring, in haar zaak zitten en daar werden geen privéopnames van gedaan. [22]
Contante uitgave aankoop Quicksilver boot
De betrokkene heeft verklaard dat hij een Quicksilver boot heeft gekocht voor € 1.750,00, een bedrag van € 5.250,00 voor de motor heeft betaald en € 200,00 heeft uitgegeven aan het spuiten van de boot. Het bedrag van € 5.250,00 is al – bij de contant betaalde facturen – meegenomen in de kasopstelling. De betrokkene heeft verklaard dat de overige bedragen door hem contant zijn betaald. [23]
Contante uitgave aankoop Ford Fiësta
Net als de rechtbank acht het hof onvoldoende aannemelijk dat de kosten voor de aanschaf van de Ford Fiësta met kenteken [kenteken 1] die op naam staat van [persoon 3] , daadwerkelijk ten laste van de betrokkene zijn gekomen. Deze post á € 13.295,00 wordt dan ook bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing gelaten.
Contant betaalde Volkswagen Caddy
Tijdens de doorzoeking is een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 2] in beslag genomen. [24]
De betrokkene heeft verklaard dat hij begonnen is met een lening van € 4.000,00 en dat hij daarmee een witte Caddy heeft gekocht die hij vervolgens weer met winst heeft verkocht. Daarvan heeft hij een BMW gekocht die hij vervolgens heeft ingeruild voor een grijze Caddy. De grijze Caddy heeft hij verkocht voor ongeveer € 8.000,00 – € 9.000,00. Dit bedrag heeft hij gebruikt voor de aanschaf van de ‘huidige’ Caddy en daar heeft hij nog geld aan overgehouden. [25] In de ontnemingsrapportage is een bedrag van
€ 8.500,00 (het gemiddelde van € 8.000,00 en € 9.000,00) meegenomen in de kasopstelling. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het op de weg van de politie had gelegen om de verklaring van de betrokkene te verifiëren door de overschrijvingen van de auto’s te raadplegen aangezien het bedrag van € 8.500,00 – gelet op de verklaring van de betrokkene dat hij na de aanschaf van de huidige Caddy nog geld overhield – niet hetzelfde is als het aankoopbedrag van de huidige Caddy. Aangezien de politie daar geen onderzoek naar heeft gedaan, zal het hof dit bedrag niet meenemen in de kasopstelling.
Contant betaalde Zhenhua
Er is een Zhenhua met kenteken [kenteken 3] , type ZTR, model Trike in beslag genomen. De betrokkene heeft verklaard dat hij die driewieler ongeveer een jaar daarvoor bij een particulier had gekocht voor, naar hij dacht, € 5.000,00. Hij heeft verklaard dat het voertuig op naam van [persoon 1] staat en dat dit van hen beiden is. Hij heeft € 5.000,00 contant betaald aan de vorige eigenaar. De politie heeft deze verklaring geverifieerd. Op internet is een soortgelijke Zhenhua ZTR van hetzelfde type als de Zhenhua van de betrokkene aangetroffen. De nieuwaarde van deze Zhenhua is € 5.999,00. Na verder onderzoek naar soortgelijke types en modellen Zhenhua ZTR bleek de verkoopprijs rond € 6.000,00 te zijn. De verklaring van de betrokkene dat hij de Zhenhua van een particulier heeft gekocht voor € 5.000,00 is, gelet op deze bevindingen, dan ook aannemelijk. Derhalve zal het bedrag van € 5.000,00 meegenomen worden in de kasopstelling. [26]
Berekening
Beginsaldo kas € 0
Inkomen uit onderneming betrokkene 2010-2013 € 0
Winst Staatsloterij € 5.000,00
Verkoop tweedehands spullen € 1.500,00
Contante opnames bank [verdachte] € 9.790,00
Contante opnames bank [persoon 1] € 325,00
Totaal contant beschikbaar 2010-2013 € 16.615,00
Contant geld aangetroffen per 20 januari 2014 € 4.110,00
Contante stortingen € 68.195,00
Contante uitgaven
Aangetroffen contante facturen € 40.369,27
NIBUD € 12.624,00
Aankoop Zhenhua € 5.000,00
Aanschaf en renovatie Quicksilver € 1.950,00
Totaal contante uitgaven 2010-2013 € 132.248,27
Beschikbaar kassaldo - € 115.633,27
Gelet op het voorafgaande heeft de betrokkene in de onderzoeksperiode € 115.633,27 meer uitgegeven dan uit de gebleken inkomsten valt te verklaren. Het hof stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 115.633,27.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat in verband met de overschrijding van de redelijke termijn een korting zal worden toegepast van € 2.500,00 en aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van € 112.881,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het hof verzocht in grotere mate (het hof begrijpt: dan door de advocaat-generaal is gevorderd) rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Voorts heeft de raadsvrouw het hof verzocht rekening te houden met het feit dat de betrokkene in een schuldentraject zit.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft geconstateerd dat bij de behandeling van deze zaak in eerste aanleg en in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. Deze overschrijdingen zijn weliswaar in de strafzaak verdisconteerd maar de ontnemingszaak had in hoger beroep gelijktijdig met de strafzaak afgedaan kunnen worden. Dat dit niet gebeurd is, is niet een aan de betrokkene te wijten omstandigheid. Dit heeft een extra overschrijding van ongeveer 10,5 maanden opgeleverd. Het hof zal laatstgenoemde overschrijding compenseren door een korting van € 2.500,00 toe te passen.
In beginsel dient de draagkracht aan de orde te worden gesteld in de executiefase. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld indien aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Op dit moment is niet aanstonds duidelijk dat de betrokkene thans en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, maakt dat niet anders.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 113.133,27.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 115.633,27 (honderdvijftienduizend zeshonderddrieëndertig euro en zevenentwintig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 113.133,27 (honderddertienduizend honderddrieëndertig euro en zevenentwintig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1.080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. H.A. Stalenhoef en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 juni 2025.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Ontnemingsrapportage, pag. 2.
2.Ontnemingsrapportage, pag. 5.
3.Ontnemingsrapportage, pag. 11.
4.Ontnemingsrapportage, pag. 12.
5.Ontnemingsrapportage, pag. 7.
6.Ontnemingsrapportage, pag. 8.
7.Mutatieoverzicht, bijlage 3 bij de Ontnemingsrapportage, pag. 107.
8.Ontnemingsrapportage, pag. 8.
9.Ontnemingsrapportage, pag. 6.
10.Proces-verbaal van bevinding en uitlevering van bescheiden gegevens, bijlage 13 bij de Ontnemingsrapportage, pag. 150.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, bijlage 1 bij de ontnemingsrapportage, pag. 22.
12.Proces-verbaal van 2de verhoor verdachte, bijlage 2 bij de ontnemingsrapportage, pag. 31.
13.Ontnemingsrapportage, pag. 7-8.
14.Ontnemingsrapportage, pag. 8.
15.Mutatieoverzicht, bijlage 2 bij de Ontnemingsrapportage, pag. 105.
16.Ontnemingsrapportage, pag. 8.
17.Ontnemingsrapportage, pag. 8.
18.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [persoon 1] , pag. 265-266.
19.Ontnemingsrapportage, pag. 11.
20.Ontnemingsrapportage, pag. 11.
21.Bijlage 21 bij de ontnemingsrapportage, pag. 276.
22.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [persoon 1] , pag. 265-266.
23.Ontnemingsrapportage, pag. 9.
24.Ontnemingsrapportage, pag.10.
25.Proces-verbaal van 2de verhoor verdachte, bijlage 2 bij de ontnemingsrapportage, pag. 30.
26.Ontnemingsrapportage, pag. 10.