ECLI:NL:GHAMS:2025:1644

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
24/141
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 29 december 2022 een naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende, die hiertegen bezwaar maakte. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk omdat belanghebbende niet binnen de gestelde termijn van veertien dagen bewijs had geleverd van betaling. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de heffingsambtenaar belanghebbende niet de gelegenheid had geboden om het verzuim te herstellen, zoals vereist door artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De heffingsambtenaar had in zijn e-mail niet gewezen op ontbrekende gronden van het bezwaar, maar enkel om bewijs van betaling gevraagd. Hierdoor was de niet-ontvankelijk verklaring onterecht. Het Hof heeft de heffingsambtenaar opgedragen om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, met de mogelijkheid om belanghebbende alsnog te horen.

Daarnaast heeft het Hof de heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten van het geding, vastgesteld op € 680,25. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 mei 2025, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/141
6 mei 2025
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: V. Quacken)
tegen de uitspraak van 15 november 2023 in de zaak met kenmerk AMS 23/3756 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heftingsambtenaar heeft op 29 december 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Desgevraagd heeft geen van beide partijen kenbaar gemaakt een zitting te wensen. Het onderzoek is op 9 april 2025 gesloten.

2.Feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft op 7 december 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende opgelegd op de grond dat de auto van belanghebbende, met kenteken [kenteken] , stond geparkeerd aan de De [A-straat] te [plaats 1] , terwijl op het desbetreffende tijdstip niet (voldoende) parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 5 februari 2023 zijn bezwaar tegen de naheffingsaanslag gemaild, inhoudende:
“Ik ben het niet eens niet de naheffingsaanslag en de manier waarop hij aan mij is gegeven. Hoor mij.”
2.3.
De heffingsambtenaar heeft het e-mailbericht van belanghebbende in een e-mailbericht van 4 april 2023 als volgt beantwoord:
“(…) Om een beslissing op uw bezwaar te kunnen nemen verzoeken wij u ons bewijs te sturen waaruit blijkt dat u op 07-12-2022 op de juiste wijze heeft betaald voor het parkeren op De [A-straat] in [plaats 2] . Uit de notities van de parkeercontroleur blijkt dat hij u gesproken heeft en dat het kenteken van uw voertuig was aangemeld via Parkmobile, alleen was geen sprake van een geldig parkeerrecht.
(...) Zodra we de gegevens van u hebben ontvangen, nemen wij uw bezwaarschrift verder in behandeling. Als u binnen veertien dagen na dagtekening van deze e-mail niet heeft gereageerd, kunt u niet-ontvankelijk worden verklaard in uw bezwaar.”
2.4.
Belanghebbende heeft niet binnen de in het laatstbedoelde e-mailbericht gestelde termijn gereageerd. Daarop heeft heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende nietontvankelijk verklaard ‘wegens het niet verstrekken van de gevraagde stukken binnen de termijn van veertien dagen’.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1.
Indien de heffingsambtenaar meende dat het bezwaar van belanghebbende geen gronden bevatte, had hij belanghebbende de gelegenheid moeten bieden om dat verzuim te herstellen alvorens het bezwaar op grond van artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk te verklaren. Met het emailbericht van 4 april 2023 (zie 2.4) is een dergelijke gelegenheid niet is geboden. In dat bericht is immers niet gewezen op ontbrekende gronden van het bezwaar, maar is om bewijs van betaling gevraagd. Het bezwaar is reeds daarom ten onrechte nietontvankelijk verklaard. In het midden kan blijven of het bezwaarschrift voldoende gemotiveerd is.
4.2.
Het Hof zal de heffingsambtenaar opdragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, zo nodig na belanghebbende alsnog te hebben gehoord, binnen zes weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.

5.Kosten

De heffingsambtenaar zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in beroep en in het hoger beroep, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 680,25 (3 punten à € 907, wegingsfactor 0,25).

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • draagt de heffingsambtenaar op om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen binnen zes weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende, vastgesteld op € 680,25, en
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van (€ 50 + € 136 =) € 186.
De uitspraak is gedaan door mr. W.J. Blokland, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 6 mei 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: