In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 december 2020. De zaak betreft een strafvervolging tegen een verdachte die op 10 november 2024 is overleden. Het hof heeft vastgesteld dat, volgens artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht, het recht tot strafvordering vervalt door de dood van de verdachte. Hierdoor is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.
De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar gezien de omstandigheden van het overlijden, heeft het hof besloten het vonnis te vernietigen. De benadeelde partij, die een vordering tot schadevergoeding had ingediend, is eveneens niet-ontvankelijk verklaard in deze vordering. Het hof heeft bepaald dat de benadeelde partij haar eigen kosten dient te dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de raadsman aanwezig was. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. De zaak benadrukt de juridische consequenties van het overlijden van een verdachte in het strafrecht en de impact daarvan op de vervolging door het openbaar ministerie.