ECLI:NL:GHAMS:2025:1634

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
200.339.336/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid in verband met faillissement van geldtransportbedrijf en verwijten aan bestuurders

In deze zaak gaat het om bestuurdersaansprakelijkheid van de (voormalige) bestuurders van het failliete geldtransportbedrijf RCCS. Hanos c.s. heeft een overeenkomst gesloten met RCCS voor het vervoer van contant geld. Na het faillissement van RCCS blijkt dat een deel van de contante gelden die kort voor het faillissement door RCCS bij Hanos c.s. zijn opgehaald, niet meer op hun bankrekening is bijgeschreven. Hanos c.s. vordert schadevergoeding van de bestuurders van RCCS, waarbij zij hen verwijten dat RCCS handelde zonder de benodigde Wft-vergunning en dat de gelden niet gescheiden zijn gehouden van het vermogen van RCCS. De rechtbank heeft de vorderingen van Hanos c.s. afgewezen, en het hof bekrachtigt dit vonnis. Het hof oordeelt dat de bestuurders niet persoonlijk ernstig verwijtbaar hebben gehandeld, omdat de vergunningplicht niet zonder meer volgt uit de regelgeving en de betrokkenheid van DNB bij de dienstverlening van RCCS niet kan worden genegeerd. De bestuurders hebben geen persoonlijk ernstig verwijt gemaakt van het handelen van RCCS, en de vorderingen van Hanos c.s. worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.339.336/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/728787/HA ZA 23-95
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 juni 2025
in de zaak van
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid:
1. ADMIDEX B.V.,
2. HANOS GRONINGEN B.V.,
3. HANOS AMSTERDAM B.V.,
4. HANOS DEN HAAG-DELFT B.V.,
5. HANOS-ISPC BREDA B.V.,
6. HANOS EINDHOVEN B.V.,
7. HANOS NIJMEGEN B.V.,
8. HANOS DOETINCHEM B.V.,
9. HANOS VENLO B.V.,
10. HANOS HEERLEN B.V.,
11. HANOS VALKENBURG B.V.,
12. HANDELSMAATSCHAPPIJ GOOS B.V.,
13. GOOS APELDOORN B.V.,
14. GOOS AMSTERDAM B.V.,
15. GOOS VENLO B.V.,
16. GOOS BREDA B.V.,
17. GOOS UTRECHT B.V.,
18. GOOS ROTTERDAM B.V.,
alle gevestigd te Apeldoorn,
appellant 1 hierna: Admidex,
appellanten 1 tot en met 11 hierna gezamenlijk: Hanos,
appellanten 12 tot en met 18 hierna gezamenlijk: Goos,
alle appellanten hierna gezamenlijk ook: Hanos en Goos of Hanos c.s.,
advocaat: mr. M.P.A. Bos te Utrecht,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [plaats 1] , gemeente Gooise Meren,
hierna: [geïntimeerde 1] ,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [plaats 2] ,
hierna: [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. G.C. Berkhout te Amsterdam,
3.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde 3],
gevestigd te [plaats 3] ,
hierna: [geïntimeerde 3] ,
4. [geïntimeerde 4],
wonende te [plaats 3] ,
hierna: [geïntimeerde 4] ,
5. [geïntimeerde 5],
wonende te [plaats 4] ,
hierna: [geïntimeerde 5] ,
advocaat: mr. J.O. Bijloo te Rotterdam,
6. [geïntimeerde 6],
te [plaats 5] , gemeente Hoeksche Waard,
hierna: [geïntimeerde 6] ,
advocaat: mr. M.W.J. Ariëns te Haarlem,
geïntimeerden,
alle hierna gezamenlijk: de bestuurders .

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over bestuurdersaansprakelijkheid. Hanos c.s. heeft met geldtransportbedrijf RCCS een overeenkomst gesloten tot het vervoer van contant geld. RCCS is failliet gegaan. Een deel van de contante gelden die RCCS kort voor het faillissement bij Hanos c.s. heeft opgehaald, is niet meer op de bankrekening van Hanos c.s. bijgeschreven. Hanos c.s. vordert schadevergoeding van de (voormalige) bestuurders van RCCS. Hanos c.s. verwijt hen onder meer dat RCCS handelde zonder Wft-vergunning, en dat de contante gelden van Hanos c.s. eerst op een bankrekening van RCCS werden gestort voordat deze werden doorbetaald aan Hanos c.s. Daardoor zijn deze gelden niet afgescheiden gebleven van het vermogen van RCCS en door het faillissement grotendeels verloren gegaan. Verder verwijten zij de bestuurders dat deze hebben bewerkstelligd dan wel toegelaten dat RCCS gelden van derden (waaronder van Hanos c.s.) gebruikte voor het dekken van operationele verliezen. De rechtbank heeft de vorderingen van Hanos c.s. afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

2.Het geding in hoger beroep

Hanos en Goos zijn bij dagvaardingen van 17, 18 en 19 januari 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 25 oktober 2023 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Hanos en Goos als eiseressen en de bestuurders als gedaagden.
De bestuurders hebben een anticipatie-exploot uitgebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ;
- memorie van antwoord van [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] ;
- memorie van antwoord van [geïntimeerde 6] .
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 9 april 2025 heeft Hanos c.s. aanvullende producties toegezonden die bij de mondelinge behandeling in het geding zijn gebracht. Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling laten toelichten. Hanos c.s. door mr. Bos, voornoemd. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] door mr. Berkhout, voornoemd, en door mr. M. Hijnen, advocaat te Amsterdam. [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] door mr. R. Le Grand en mr. W. Moustaslim, advocaten te Rotterdam en [geïntimeerde 6] door mr. Ariëns, voornoemd. De advocaten van Hanos c.s., [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 6] hebben spreekaantekeningen overgelegd. Door [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] is voorts aangesloten bij hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 6] . Door [geïntimeerde 6] is aangesloten bij wat ter zitting naar voren is gebracht van de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
Tijdens de mondelinge behandeling is door mr. Ariëns namens [geïntimeerde 6] naar aanleiding van het pleidooi van mr. Bos bezwaar gemaakt tegen de uitbreiding van de grondslag van de vorderingen van Hanos c.s. (met het hierna onder 5.6 verwoorde beroep op punt 6 van Bijlage I bij de Richtlijn Betaaldiensten). Dit zou in strijd zijn met de tweeconclusieregel. Mr Legrand heeft zich namens [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] bij dit bezwaar aangesloten.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.16 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten, die in hoger beroep niet zijn bestreden, luiden – waar nodig verbeterd en aangevuld – als volgt.
3.1.
De organisaties van Hanos en Goos, die aan elkaar zijn gelieerd, exploiteren diverse groothandels in horeca-producten in Nederland. Admidex staat aan het hoofd van de Hanos-organisatie.
3.2.
De bestuurders zijn (oud-)bestuurders van RCCS Holding B.V., de besturende vennootschap van RCCS Waardetransport B.V. (beide vennootschappen hierna gezamenlijk: RCCS). RCCS is failliet verklaard bij uitspraak van 7 maart 2022.
3.3.
De bestuurders zijn achtereenvolgens (direct of indirect) bestuurder van RCCS geweest in de navolgende periodes:
[geïntimeerde 6] : in de periode van [datum A] tot en met [datum B] ;
[geïntimeerde 5] : in de periode van [datum C] tot en met [datum D] ;
[geïntimeerde 4] (via [geïntimeerde 3] ): in de periode van [datum B] tot [datum D] ;
[geïntimeerde 1] : in de periode van [datum D] tot heden;
[geïntimeerde 2] : in de periode van [datum E] tot heden.
3.4.
RCCS houdt zich bezig met het transporteren van contant geld. Eind 2018 ging het daarbij hoofdzakelijk om contant geld in cassettes in het kader van zogenoemde Smartsafe-diensten. Ook had zij enige ervaring met contant geld in
sealbags(ook wel:
Cash in Transit(CiT)). RCCS werkte samen met de Duitse bank Net-m-Privatbank 1891 AG (hierna: Privatbank).
3.5.
De werkwijze van RCCS bij CiT-diensten was, voor zover relevant, als volgt. De
sealbagsmet contant geld werden opgehaald bij de klanten, getransporteerd en geteld in een telcentrum van RCCS. In het telcentrum werden de gelden uit alle
sealbagsvermengd (hierna: CiT-gelden). Vervolgens werd het geld afgestort bij De Nederlandsche Bank N.V. (DNB), waarna de tegenwaarde werd bijgeschreven op een CiT-bankrekening van RCCS bij Privatbank (hierna: de CiT-rekening). Tussen de dag van het ophalen en het storten zat gewoonlijk 5 dagen.
3.6.
RCCS had daarnaast een algemene bankrekening bij Rabobank.
3.7.
Op 8 januari 2019 is een branchegenoot van RCCS – SecurCash – failliet verklaard. Hierna heeft RCCS de dienstverlening aan een deel van de voormalige klanten van SecurCash overgenomen. Tot de overstappende klanten behoorden ook Hanos en Goos. Op 1 februari 2019 heeft Admidex daartoe ten behoeve van Hanos een dienstverleningsovereenkomst gesloten met RCCS (hierna: de overeenkomst). Goos heeft zich als gelieerde organisatie bij deze overeenkomst aangesloten.
3.8.
In deze periode bleek dat de girale uitbetaling van de CiT-gelden van de overgestapte klanten niet zonder meer vanaf de CiT-rekening bij Privatbank kon worden verricht, omdat deze klanten door Privatbank nog niet administratief waren geïdentificeerd. Dit zogenaamde proces van
onboardingmoest voltooid worden voordat Privatbank CiT-gelden naar deze klanten kon overmaken. In verband hiermee heeft RCCS van januari 2019 tot medio 2019 CiT-gelden laten bijschrijven op haar algemene bankrekening bij Rabobank. Hierdoor zijn twee geldstromen (enerzijds CiT-gelden en anderzijds gelden uit de eigen bedrijfsvoering van RCCS) door elkaar gaan lopen. Aangezien RCCS vanwege de overname en de daarmee gemoeide uitbreiding van haar CiT-activiteiten, veel moest investeren in het bedrijf, heeft RCCS in de eerste helft van 2019 aanzienlijk negatieve resultaten behaald. Door de vermengde geldstromen zijn deze tekorten de facto deels opgevangen met CiT-gelden. Het tekort in de uitbetaling van CiT-gelden is in die periode opgelopen tot € 12,8 miljoen.
3.9.
Vanaf medio 2019 werden de CiT-gelden weer afgestort op de CiT-rekening bij Privatbank. De nieuw gestorte CiT-gelden werden sindsdien steeds uitbetaald aan klanten met de oudste aanspraak.
3.10.
Op 20 december 2019 heeft Privatbank de samenwerking met RCCS opgezegd per 31 december 2020, later uitgesteld tot 24 maart 2022. In de tussengelegen periode heeft RCCS gezocht naar een andere bank als samenwerkingspartner om de diensten van Privatbank over te nemen. Begin mei 2021 bleek een gegadigde bank, Eurocity Bank AG, op dat moment niet de diensten te kunnen uitvoeren.
3.11.
In januari 2022 liet een volgende gegadigde, IC Cash, weten dat zij de vereiste toestemming van de Duitse financiële toezichthouder (BaFin) niet op tijd zou verkrijgen.
3.12.
Nadat DNB eind februari 2022 kenbaar had gemaakt dat RCCS eerst de volledige CiT-achterstand zou moeten inlossen, heeft RCCS surseance van betaling aangevraagd en is zij vervolgens op 7 maart 2022 failliet verklaard.
3.13.
Op dat moment was een deel van de
sealbagsmet contante gelden die RCCS bij Hanos en Goos had opgehaald nog niet afgestort op de bankrekeningen van Hanos en Goos. De desbetreffende
sealbagszijn opgehaald in de periode van 18 februari 2022 tot en met 23 februari 2022.
3.14.
Bij e-mail van 5 december 2022 hebben de curatoren van RCCS aan Hanos en Goos bevestigd dat de crediteuren met CiT-aanspraken 3,4273% op hun vordering uitgekeerd kregen. Het daarmee corresponderende bedrag van de vorderingen van Hanos en Goos is aan hen betaald.
3.15.
Per saldo resteert voor Hanos daarmee een bedrag aan door RCCS met
sealbagsopgehaalde maar niet uitbetaalde contante gelden van € 299.404,34 en voor Goos een bedrag van € 42.443,70.
3.16.
Voor de resterende vorderingen van Hanos en Goos hebben de curatoren van RCCS aansprakelijkheid erkend. Deze vorderingen zijn toegelaten tot de lijst van voorlopig erkende concurrente vorderingen in het faillissement van RCCS.

4.Eerste aanleg

4.1.
Hanos c.s. heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd: hoofdelijke veroordeling van de bestuurders :
1.
primairtot betaling van een schadevergoeding aan Hanos van € 299.404,34 met rente,
subsidiair, tot betaling van een schadevergoeding van per Hanos-vennootschap gespecificeerde bedragen;
2.
primairtot betaling van een schadevergoeding aan Goos van € 42.443,70 met rente,
subsidiair, tot betaling van een schadevergoeding van per Goos-vennootschap gespecificeerde bedragen;
3. tot betaling van schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW aan Admidex van € 6.000,-, met rente;
4. in de kosten van de gelegde conservatoire beslagen;
5. in de proces- en nakosten, met rente.
4.2.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen, met veroordeling van Hanos c.s. in de proces- en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.

5.Beoordeling

5.1.
Hanos c.s. heeft in hoger beroep twaalf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen – uitvoerbaar bij voorraad – van haar vorderingen, met veroordeling van de bestuurders tot terugbetaling van wat Hanos c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald, en met veroordeling van de bestuurders in de proceskosten, met nakosten en wettelijke rente. Bij de bespreking van de grieven van Hanos c.s. zal het hof betrekken wat zij in de inleidende hoofdstukken van de memorie van grieven heeft aangevoerd.
De bestuurders hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Hanos c.s. – uitvoerbaar bij voorraad – in de proces- en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
Vergunning
5.2.
Hanos c.s. voert aan, met name met grief 1, dat de bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt treft omdat zij hebben bewerkstelligd dan wel hebben toegelaten dat RCCS in de periode januari 2019 tot maart 2022 doorlopend een onrechtmatige daad pleegde door CiT-gelden van Hanos c.s. om te zetten in giraal geld (de tegenwaarden), welke zij op haar eigen bankrekening liet storten en gebruikte om haar eigen schulden aan derden te betalen. Hanos c.s. stelt in dit verband het volgende. Op grond van artikel 2:3a Wet op het financieel toezicht (Wft) is een vergunning vereist voor het omzetten van chartaal geld in giraal geld en voor het beheer en gebruik daarvan. RCCS beschikte niet over deze vergunning en voldeed ook niet aan de eisen die wet- en regelgeving aan zo’n vergunning stellen. De onrechtmatige daad door RCCS levert een persoonlijk ernstig verwijt aan de bestuurders op, nu zij hebben erkend dat zij RCCS de tegenwaarden van de CiT-gelden lieten gebruiken om operationele verliezen van RCCS te financieren en een piramidespel op te tuigen waarbij tegenwaarden per definitie niet werden uitgekeerd aan de rechthebbenden maar aan relaties die daar al langer op moesten wachten. De bestuurders wisten of behoorden te weten dat RCCS een zonder vergunning verboden activiteit verrichtte en dat het daarmee gepaard gaande risico ten onrechte op onder meer Hanos c.s. werd afgewenteld, aldus nog steeds Hanos c.s.
5.3.
De bestuurders hebben weersproken dat voor de relevante diensten die RCCS aan Hanos c.s. leverde een vergunning op grond van de Wft was vereist, althans dat hen ter zake persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.4.
Het hof stelt voorop dat ter zake van de benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zal zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. Eenzelfde maatstaf is op zijn plaats bij beantwoording van de vraag of een bestuurder aansprakelijk is voor onrechtmatig handelen van de vennootschap. Ook daarvoor kan de bestuurder slechts (naast de vennootschap) persoonlijk aansprakelijk gehouden worden, indien hem ter zake van het onrechtmatig handelen van de vennootschap persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt op de grond dat hij dat handelen in verband met de kenbare belangen van de benadeelde had behoren te voorkomen.
De bewijslast ter zake van feiten die Hanos c.s. ten grondslag legt aan haar stelling dat de bestuurders persoonlijk ernstig verwijtbaar hebben gehandeld, rust op Hanos c.s. Voor omkering van de bewijslast of toepassing van de omkeringsregel dan wel het aannemen van een verzwaarde motiveringsplicht voor de bestuurders , zoals door Hanos c.s. met grief 11 bepleit, bestaat in dit geval geen grond.
5.5.
Artikel 2:3a lid 1 Wft bepaalt dat het een ieder met zetel in Nederland is verboden zonder een daartoe door DNB verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van betaaldienstverlener. In artikel 1:1 Wft is een betaaldienstverlener gedefinieerd als degene die zijn bedrijf maakt van het verlenen van betaaldiensten, en is een betaaldienst gedefinieerd als een bedrijfswerkzaamheid als bedoeld in Bijlage I bij Richtlijn (EU) 2015/2366 van 25 november 2015 (de Richtlijn Betaaldiensten). In deze bijlage wordt onder betalingsdiensten onder meer verstaan: diensten waarbij de mogelijkheid wordt geboden contanten op een betaalrekening te storten, alsmede alle verrichtingen die voor het beheren van een betaalrekening vereist zijn (Bijlage I, punt 1). De voorschriften die ingevolge artikel 2:3b lid 1 Wft aan een dergelijke vergunning zijn verbonden, strekken tot bevordering van de integriteit van het giraal betalingsverkeer en het vertrouwen van het publiek daarin. Dat duidt er niet op dat bedoeld is de activiteit van een geldtransporteur als RCCS, waarbij door haar contant geld in fysieke vorm wordt afgestort bij DNB en de tegenwaarde daarvan wordt bijgeschreven op een rekening ten name van de geldtransporteur bij een derde bank (Privatbank), eveneens onder de vergunningsplicht te doen vallen. Het is bij deze activiteit immers niet RCCS maar DNB die een hoeveelheid contant geld omzet in giraal geld en daarmee toegang geeft tot het girale betalingsverkeer, waarbij het aanbieden en beheren van de betaalrekening geschiedt door Privatbank en niet RCCS. Met deze uitleg is in lijn de door DNB gegeven toelichting op haar website over de betaaldienst genoemd bij punt 1 van Bijlage I bij de Richtlijn Betaaldiensten, namelijk dat het bij deze dienst gaat om de mogelijkheid om contanten (munten of bankbiljetten) te plaatsen op een betaalrekening bij de aanbieder van deze dienst. Een dergelijke mogelijkheid heeft RCCS nooit aan klanten als Hanos c.s. aangeboden.
5.6.
Anders dan Hanos c.s. betoogt, kan de door RCCS aangeboden dienst ook niet worden aangemerkt als een geldtransfer in de zin van punt 6 van Bijlage I bij de Richtlijn Betaaldiensten. Volgens de considerans van deze richtlijn (overweging 9) is een geldtransfer een eenvoudige betalingsdienst, doorgaans op basis van contanten welke door een betaler worden verstrekt aan een betalingsdienstaanbieder, die het overeenkomstige bedrag, bijvoorbeeld via een communicatienetwerk, overmaakt aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder. De contanten werden door RCCS echter niet overgemaakt aan een begunstigde maar de tegenwaarde van de contanten werd door DNB (en dus niet door RCCS) overgemaakt en door Privatbank bijgeschreven op een bankrekening van RCCS bij Privatbank. Dat van een geldtransfer in de zin van de Richtlijn Betaaldiensten sprake is, kan dus niet worden aangenomen. Bij deze stand van zaken behoeft het door [geïntimeerde 6] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] gemaakte bezwaar wegens de gestelde schending van de tweeconclusieregel geen bespreking meer.
5.7.
In elk geval, ook als er veronderstellenderwijs van wordt uitgaan dat de door RCCS aan Hanos c.s. geleverde diensten wel moeten worden aangemerkt als betaaldienst en daarvoor een vergunning op grond van de Wft was vereist, kan de bestuurders in de gegeven omstandigheden van het eventueel handelen door RCCS zonder vergunning geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. Bij het verlenen van de diensten door RCCS was DNB betrokken, in de zin dat RCCS de contante gelden van haar klanten bij DNB afstortte en DNB de tegenwaarde overmaakte op de rekening van RCCS bij Privatbank. Daarnaast, zo heeft Hanos c.s. niet althans onvoldoende gemotiveerd bestreden, was DNB nauw betrokken bij het overnemen door RCCS van de dienstverlening aan klanten van het failliete SecurCash. DNB kan dus bekend worden verondersteld met de aard, inhoud en omvang van de door RCCS aangeboden diensten voor zover relevant voor de desbetreffende vergunningsplicht. Niettemin zijn van de zijde van DNB nimmer signalen ontvangen door de bestuurders dat voor de dienstverlening van RCCS een vergunning op grond van de Wft vereist zou zijn. Aangezien een dergelijke vergunningplicht, gelet op wat is overwogen in 5.5 en 5.6, niet zonder meer volgt uit de toepasselijke regelgeving en de desbetreffende bepalingen op zijn minst voor meerdere uitleg vatbaar zijn, is het handelen en/of nalaten van de bestuurders in de gegeven omstandigheden niet zodanig onzorgvuldig dat hen daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Grief 1 faalt.
Overeenkomst
5.8.
Hanos c.s. voert verder aan, met name met de grieven 2 en 3, dat de bestuurders persoonlijk een ernstig verwijt treft omdat zij het ertoe hebben geleid dat RCCS is tekortgeschoten in haar contractuele verplichtingen jegens Hanos c.s. Volgens Hanos c.s. hebben zij bewerkstelligd dan wel toegelaten dat RCCS zich de tegenwaarden van de gestorte contanten heeft toegeëigend in plaats van te hebben afgescheiden van haar eigen vermogen en dat RCCS de tegenwaarden heeft uitgekeerd aan derden, terwijl uit de overeenkomst, dan wel op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, volgt dat dit was verboden.
De bestuurders hebben de door Hanos c.s. gegeven uitleg van de overeenkomst betwist.
5.9.
Voor de vraag hoe in een overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.10.
In de considerans van de overeenkomst is bepaald dat de opdrachtgever Eurobiljetten dan wel Euromuntgeld wil afstorten om de tegenwaarde te laten bijschrijven op zijn bankrekening. Uit de considerans en de artikelen 1 en 3 van de overeenkomst volgt dat RCCS zorgdraagt voor het vervoer van de waarden, waaronder geld verpakt in een
sealbag. Artikel 3.1 van de overeenkomst bepaalt dat RCCS zorgdraagt voor het vervoeren van waarden binnen Nederland ter verwerking van de waarden in haar geldtelcentrale(s). Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van RCCS van toepassing. In artikel 1 sub i) van de algemene voorwaarden is ‘bijschrijving’ gedefinieerd als “
de betaling op de rekening van Opdrachtgever van de tegenwaarde van de Afgestorte eurobiljetten en van de vervoerde Waarden”. In artikel 1 sub d) is ‘Afgestorte eurobiljetten’ gedefinieerd als “
de door medewerkers van Opdrachtgever in de SmartSafe of Sealbag gedeponeerde eurobiljetten”, waarbij verder onder meer het volgende is bepaald:
“Bankbiljetten die door middel van Sealbag door de Opdrachtgever aan RCCS ter transport worden aangeboden blijven eigendom van de Opdrachtgever zolang die Bankbiljetten zich in de Sealbag bevinden en identificeerbaar zijn. Die Bankbiljetten worden door RCCS van de Opdrachtgever in ontvangst genomen, door RCCS geteld en door RCCS gestort op een bankrekening die wordt aangehouden bij de door haar Aangewezen Bank, waarna die ten laste van die bankrekening wordt doorbetaald op de bankrekening van de Opdrachtgever”.
In artikel 1 sub b) is ‘Aangewezen Bank’ gedefinieerd als “
de financiële instelling met wie RCCS een overeenkomst heeft gesloten om de betalingstransacties te verrichten”.
5.11.
Deze bepalingen, in onderlinge samenhang gelezen, schrijven voor dat RCCS de door haar in
sealbagsbij Hanos c.s. opgehaalde bankbiljetten en munten na telling stort op een door RCCS aangehouden bankrekening bij een door RCCS aangewezen bank, waarna RCCS deze bank opdracht moet geven tot overboeking van het bijgeschreven bedrag naar een bankrekening van Hanos c.s. Anders dan Hanos c.s. betoogt, is de wijze waarop RCCS uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomst, namelijk door de bij DNB afgestorte gelden te laten overmaken naar de door RCCS bij Privatbank aangehouden bankrekening – waarna RCCS Privatbank opdracht gaf de aan Hanos c.s. verschuldigde bedragen over te boeken op een bankrekening van Hanos c.s. – daarom niet in strijd met de overeenkomst. Hieraan doet niet af dat Privatbank van Hanos c.s. (en andere klanten van RCCS) verlangde dat zij een zogenoemd
onboardingproces doorliep. Nog daargelaten dat RCCS op deze eis van Privatbank geen invloed kon uitoefenen, heeft Hanos c.s. bovendien haar stelling dat een dergelijk proces alleen geldt voor klanten met een directe aanspraak op de bank, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door RCCS, onvoldoende onderbouwd.
5.12.
Kortom, gelet op wat in genoemde bepalingen van de overeenkomst en de algemene voorwaarden is bepaald, was RCCS niet verplicht om de van Hanos c.s. ontvangen gelden, na storting op een bankrekening, gescheiden te houden van het (overige) vermogen van RCCS. Gesteld noch gebleken is dat de genoemde bepalingen bij het sluiten van de overeenkomst specifiek tussen partijen aan de orde zijn geweest. De argumenten die Hanos c.s. aanvoert voor een andere uitleg, leiden niet tot de slotsom dat Hanos c.s. de overeenkomst in redelijkheid anders heeft kunnen uitleggen dan hiervoor is aangenomen. Dat in de algemene voorwaarden is bepaald dat RCCS nooit rechthebbende zal worden op het chartale geld (artikel 19 sub 7) zegt niets over de situatie na afstorting bij DNB, en dat de Smart Safe diensten zo zijn geregeld dat een rechtstreekse aanspraak op de aangewezen bank ontstond, ziet op een dienst die hier niet aan de orde is. Een en ander brengt niet mee dat Hanos c.s. in het kader van de CiT-diensten anders had dienen te handelen dan zoals beschreven in de overeenkomst en algemene voorwaarden. Het argument dat het statutaire doel van RCCS niet omvat het giraal maken van chartaal geld of het zelf bankieren met girale tegenwaarden van klanten, gaat al niet op omdat dit niet is wat RCCS heeft gedaan.
Van het op dit punt bewerkstelligen van een niet-nakoming van een contractuele verplichting van RCCS door de bestuurders – waarvan hen persoonlijk een ernstig verwijt zou kunnen worden gemaakt – is gelet op het vorenstaande geen sprake. Grieven 2 en 3 falen.
Beleid
5.13.
Met de grieven 4 tot en met 10 voert Hanos c.s. aan dat de bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt treft omdat zij een onzorgvuldig beleid hebben ingevoerd en in stand gelaten. In dit verband stelt Hanos c.s. ten eerste dat de bestuurders de tegenwaarden van de gestorte gelden goederenrechtelijk gescheiden hadden moeten houden van het vermogen van RCCS en dat Hanos c.s. een rechtstreeks vorderingsrecht op de desbetreffende bank (Privatbank) had moeten krijgen en dat dit vorderingsrecht nooit aan RCCS is overgedragen. Het hof overweegt dat de overeenkomst, zoals hiervoor overwogen, voorschreef dat RCCS de contante gelden liet storten op een bankrekening van RCCS. Daaruit volgt dat Hanos c.s. akkoord is gegaan met de girale verwerking van de afgestorte contante gelden waarbij Hanos c.s. na afstorting niet langer eigenaar was van de contante gelden maar in plaats daarvan een vordering kreeg op RCCS ter hoogte van de tegenwaarde van de afgestorte gelden. Daarmee zou Hanos c.s. dus niet een rechtstreekse vordering op de Privatbank krijgen, en is een (in de visie van Hanos c.s. noodzakelijke) overdracht van een dergelijk vorderingsrecht door Hanos c.s. aan RCCS niet aan de orde.
Mede gelet op hetgeen is overeengekomen, zoals hiervoor overwogen, volgt uit het feit dat de diensten zoals door RCCS aan Hanos c.s. geleverd ook anders uitgevoerd hadden kunnen worden – en door een andere marktpartij ook anders uitgevoerd worden – niet dat RCCS op dit punt in de nakoming van de met Hanos c.s. gesloten overeenkomst is tekortgeschoten of dat de bestuurders van de gevolgde werkwijze een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.14.
Hanos c.s. stelt voorts dat de overname door RCCS van de klanten van SecurCash te lichtvaardig is gebeurd. Dit is door de bestuurders betwist.
Het hof stelt voorop dat Hanos c.s. niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft bestreden wat de rechtbank in 4.18 van het bestreden vonnis heeft overwogen over de achtergrond waartegen en de omstandigheden waaronder de overname door RCCS van de dienstverlening aan een deel van de klanten van SecurCash tot stand is gekomen. Kort gezegd komt het er op neer dat de overname heeft plaatsgevonden op uitdrukkelijk verzoek van DNB en de banken en dat RCCS is geconfronteerd met een kortere voorbereidingstijd dan zij had verwacht. Verder is de stelling van Hanos c.s. dat RCCS geen ervaring had met CiT-gelden niet juist, aangezien RCCS ook vóór de overname van de SecurCash-klanten CiT-diensten verleende, zij het op kleinere schaal. [geïntimeerde 6] heeft voorts, op de zitting in eerste aanleg, uiteengezet waarom de uitvoering van de dienstverlening aan de nieuwe klanten complexer en bewerkelijker bleek dan aanvankelijk ingeschat. Dat heeft Hanos c.s. niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. De door [geïntimeerde 6] daarbij gemaakte opmerking ‘Wij hadden toen eigenlijk moeten zeggen: daar zijn wij niet klaar voor’ is een constatering achteraf. Daaruit kan niet worden geconcludeerd, zoals Hanos c.s. doet, dat [geïntimeerde 6] ten tijde van de overname wist of behoorde te weten dat RCCS de CiT-diensten operationeel niet aankon. Voor het overige heeft Hanos c.s. geen feiten gesteld waaruit volgt dat [geïntimeerde 6] (laat staan de andere bestuurders, die pas na de effectuering van de overname bestuurder van RCCS werden) persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake het besluit om de dienstverlening aan een deel van de klanten van SecurCash over te nemen.
5.15.
Hanos c.s. stelt verder dat sprake was van een ondeugdelijke administratie bij RCCS, dat RCCS foutieve betalingen heeft gedaan en deze niet volledig heeft hersteld, dat tegenwaarden van gestorte contante gelden niet terstond zijn doorbetaald aan klanten maar in plaats daarvan zijn aangewend om operationele verliezen van RCCS te financieren.
Het hof overweegt dat het operationele verlies dat bij RCCS ontstond in de periode januari tot medio 2019 het gevolg was van hogere kosten die gemoeid waren met de overname van de dienstverlening door RCCS aan voormalige klanten van SecurCash (zie hiervoor, 3.8). Hanos c.s. heeft geen concrete feiten gesteld waaruit volgt dat aan [geïntimeerde 6] , of andere bestuurders, een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop uitvoering is gegeven aan deze overname. Hetzelfde geldt voor de in deze periode gedane foutieve/dubbele betalingen aan klanten, of ter zake de wijze waarop vervolgens is getracht deze betalingen te herstellen. Het enkele feit dat de administratie van de geldstromen van de klanten op dat moment kennelijk niet zodanig was dat daarmee iedere foutieve/dubbele betaling kon worden vastgesteld en de terugvordering daarvan in zoverre werd bemoeilijkt, brengt in de gegeven omstandigheden niet met zich dat bestuurders daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De (gedeeltelijke) financiering van dit verlies met ontvangen CiT-gelden was het gevolg van het vermengd raken van de operationele en CiT-geldstromen vanwege het niet kunnen uitbetalen van klanten via Privatbank (zie 3.8). Ook daaruit volgt in de gegeven omstandigheden niet dat bestuurders daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.16.
Hetgeen Hanos c.s. voor het overige heeft gesteld ten aanzien van het door de bestuurders na de overname gevoerde beleid, de daarbij door hen genomen beslissingen en gemaakte kosten, kan evenmin de conclusie dragen dat de bestuurders persoonlijk ernstig verwijtbaar hebben gehandeld.
5.17.
De overwegingen van de rechtbank over het, na medio 2019, inlopen van de CiT-achterstand en het vooruitzicht van het verder inlopen van deze achterstand, heeft Hanos c.s. niet althans onvoldoende gemotiveerd bestreden. Onder deze omstandigheden kan de bestuurders geen ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt van de beslissing om de CiT-dienstverlening aan klanten waaronder Hanos c.s. voort te zetten, nu het in de lijn der verwachting lag dat daarmee de CiT-achterstand na verloop van tijd volledig kon worden ingelopen. Deze situatie heeft voortgeduurd totdat DNB eind februari 2022 verlangde dat de volledige CiT-achterstand werd ingelost (3.12). Hun kan ook geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt van het niet informeren van klanten over deze achterstand. Dit had immers tot gevolg kunnen hebben dat klanten hun opdrachtverlening aan RCCS hadden gestaakt, zodat de situatie die de bestuurders juist beoogden te voorkomen – namelijk dat niet meer alle klanten konden worden voldaan – op dat moment zou zijn ingetreden.
5.18.
Verder bestrijdt Hanos c.s., met grief 9, het oordeel van de rechtbank dat RCCS heeft voldaan aan haar contractuele verplichting om zorg te dragen voor een verzekering. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Uit artikel 11 lid 5 van de algemene voorwaarden volgt dat RCCS diende te zorgen voor een geldtransportverzekering, dat wil zeggen een verzekering die verlies van waarden (chartaal geld) onder beheer van RCCS dekt tijdens transport door RCCS en opslag van die waarden door RCCS in haar geldverwerkingscentrum (artikel 1 sub q) en oo) van de algemene voorwaarden). Aan die verplichting heeft RCCS voldaan. De schade van Hanos c.s. is niet het gevolg van een dergelijk verlies van chartaal geld tijdens het transport. RCCS was niet gehouden tot het afsluiten van een verzekering tegen andere risico’s. De bestuurders kan, mede gelet op deze uitdrukkelijke contractuele bepalingen, geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt van het niet afsluiten van andere verzekeringen.
5.19.
Ten slotte verwijt Hanos c.s. de bestuurders dat zij niet voldoende hebben gedaan om een opvolgende bank te vinden die bereid was de rol van Privatbank over te nemen. De bestuurders hebben dit betwist. Met name in het licht van de uitvoerige uiteenzetting bij conclusie van antwoord door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] over de inspanningen die zijn ondernomen om een opvolger te vinden voor Privatbank lag het op de weg van Hanos c.s. om haar stelling nader met concrete feiten te onderbouwen. Uit het feit dat een andere geldtransporteur wel beschikte over een faciliterende bank en het feit dat een aandeelhouder van RCCS was gelieerd aan een Nederlandse grootbank volgt niet zonder meer dat RCCS beschikte over een reële mogelijkheid om haar dienstverlening via deze of andere banken voort te zetten en dat die mogelijkheid door de bestuurders niet zou zijn benut, laat staan op een wijze waarop hen ter zake een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De grieven 4 tot en met 10 falen.
5.2
Bij deze stand van zaken behoeven de stellingen van Hanos c.s. met betrekking tot groepsaansprakelijkheid ex art. 6:166 BW, hoofdelijke aansprakelijkheid ex art. 6:102 BW, alternatieve causaliteit ex art. 6:99 BW en proportionele aansprakelijkheid geen bespreking meer.
5.21.
De slotsom is dat de grieven 1 tot en met 11 falen, grief 12 deelt hun lot. Door Hanos c.s. is geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die tot een ander oordeel kunnen leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Hanos c.s. is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep zoals vastgesteld in het dictum.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Hanos c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , tot op heden vastgesteld op € 2.053,- voor verschotten, € 8.856,- voor salaris advocaat (tarief VI, 2 punten) en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan en betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt Hanos c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] , tot op heden vastgesteld op € 6.561,- voor verschotten en € 8.856,- voor salaris advocaat (tarief VI, 2 punten), te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt Hanos c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 6] , tot op heden vastgesteld op € 2.053,- voor verschotten, € 8.856,- voor salaris advocaat (tarief VI, 2 punten) en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan en betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; en
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.L.M. Groenewegen, M.M.M. Tillema en S.C.H. Molin, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025.