ECLI:NL:GHAMS:2025:1632

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
200.337.296/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een geldlening tussen vrienden en de gevolgen van een geweldsincident

In deze zaak staat centraal de vraag of appellant € 20.000,- heeft geleend van geïntimeerde en of hij uit dien hoofde gehouden is om dat bedrag aan geïntimeerde terug te betalen. Het hof heeft, net als de kantonrechter, de gestelde geldlening bewezen geacht en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De appellant is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van het geleende bedrag. De mondelinge behandeling vond plaats op 31 januari 2025, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De appellant heeft betoogd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de geldlening bewezen is, en heeft vier grieven ingediend. Het hof heeft de grieven gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn betwisting van de geldlening te onderbouwen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant in een emotionele toestand verkeerde tijdens zijn verklaring bij de politie, maar dat dit niet afdoet aan de waarheid van zijn verklaring dat hij geld heeft geleend van de geïntimeerde. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij de appellant is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.337.296/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10475695 / CV EXPL 23-5993
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 juni 2025
inzake
[appellant] ,
wonend te [plaats A] ,
appellant,
advocaat: mr. M. Kartal te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Yamali te Amsterdam .
Partijen zullen hierna [appellant] en [geïntimeerde] worden genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak staat centraal de vraag of [appellant] € 20.000,- heeft geleend van [geïntimeerde] en hij uit dien hoofde gehouden is om dat bedrag aan [geïntimeerde] (terug) te betalen. Het hof acht, evenals de kantonrechter, de gestelde geldlening bewezen en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter waarbij [appellant] is veroordeeld tot betaling van dat bedrag.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 26 januari 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ‘de kantonrechter’, van 27 oktober 2023, onder voornoemd zaaknummer gewezen tussen hem als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben hierna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met producties;
  • memorie van antwoord, met producties.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 31 januari 2025. Bij die gelegenheid hebben de in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten, namens partijen, het woord gevoerd. Tevens hebben partijen vragen van het hof beantwoord.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, met nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde bewijsstukken, staat het volgende vast.
3.1
Partijen waren bevriend met elkaar.
3.2
Op 17 december 2020 is een gesprek in de woning van de ouders van [appellant] in [plaats A] tussen familieleden van beide partijen uit de hand gelopen en is over en weer geweld gebruikt. De politie is ter plaatse geweest en de vader van [appellant] is met verwondingen per ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
3.3
De politie is een onderzoek gestart naar het geweldsincident. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de politie op 17 december 2020, luidt als volgt, voor zover van belang:
“(…) Ik, verbalisant (…) sprak een man aan die helemaal onder het bloed zat. (…) Ik hoorde dat hij zei dat hij alleen de partijen had gescheiden. Ik hoorde dat hij iets zei tegen een man met een donkerblauwe broek en een donkerkleurige polo. Ik vroeg deze man of hij wist wat er gebeurd was. Ik hoorde dat hij desgevraagd het volgende verklaarde:
Ik ben de zoon van het slachtoffer. Ik had een conflict over geld. De mannen waarmee ik het conflict had kwamen bij mij thuis om erover te praten. Dat is helemaal uit de hand gelopen. (…)”
3.4
Vervolgens heeft diezelfde dag op het politiebureau een verhoor van [appellant] plaatsgevonden. Het proces-verbaal van verhoor van [appellant] luidt als volgt, voor zover van belang:
“(…) De aanleiding is een lening die ik heb gedaan. Ik heb geld geleend van [geïntimeerde] voor een bedrag van euro. 20.000,=. Ik vertel niet waarvoor ik dat nodig had. [geïntimeerde] en ik waren goede vrienden, gewoon uit de buurt. (…) Ik zou het terug betalen en had met [geïntimeerde] afgesproken dat ik de tijd kreeg om te betalen. Ik moest me niet druk maken (…)”
3.5
Door de betrokken partijen is over en weer aangifte gedaan. De vader van [appellant] heeft op 17 december 2020 in zijn aangifte als volgt verklaard, voor zover van belang:
“(…) Het is begonnen afgelopen maandag 14 december 2020. Ik was in mijn woning (…) te [plaats A] . (…) Ik lag smiddags te slapen. Ik zag 4 personen onze woning binnen komen. Ik werd wakker gemaakt door mijn dochter. Ik zag dat er in de woning 4 personen stonden. Ik zag een man staan, zijn vrouw, zijn oudste zoon van ongeveer 33 jaar oud en een andere zoon van ongeveer 22 jaar oud. Om de laatste zoon zou alles gaan. Hij is licht verstandelijke beperkt. Het bleek later dat zij een gezin vormde. Ik ken de jongste zoon. Hij is een vriend van mijn zoon. De vader herkende ik van gezicht. (…) Ik hoorde van de man en de vrouw dat er geld weg was uit een kluis die van hun was. De jongste zoon van hun, die er toen ook bij was, zou hier toegang toe hebben. Het zou gaan om een bedrag van 40000 euro. Ik schrok hiervan. Ze beschuldige mijn zoon hiervan. Ik confronteerde [appellant] hiermee. Hij gaf aan dat het klopte. [appellant] zou erom hebben gesmeekt en hij zou dit toen hebben gekregen. [appellant] vertelde dat hij dat geld had. [appellant] vertelde dat het om 24000 euro zou gaan. (…) Ik heb toen toe gegeven dat wij fout zaten en dat het geregeld zou worden. (…) Toen hebben wij een afspraak gemaakt voor vandaag om 14:00 uur. (…)”
3.6
Een schriftelijke met de hand geschreven en ondertekende verklaring, gedateerd 10 juni 2023, van [naam ] luidt als volgt, voor zover van belang:
“(…) [geïntimeerde] was laatste tijd vaak met [appellant] waardoor ik hem heb leren kennen. Hoe ik [geïntimeerde] heb leren kennen is dat hij gul was tegenover iedereen. Hij trakteerde ons altijd ook zomaar random mensen van de buurt [buurt] in het [straat] . [geïntimeerde] gaf veel spullen weg onder ander merkkleding (…). Hij durfde nooit naar een privéhuis of de hoeren te gaan en elke keer nam hij ons mee omdat hij zelf niet kon regelen. Misschien was hij bang om zelf daarheen toe te gaan. En nadat hij ging wou hij elke week gaan en elke keer betaalde hij € 500 euro ongeveer per week. We hebben ook een bijnaam gegeven genaamd: pompaci → betekent harde knaller. En toen wij dit achterhaalde van waar hij dat geld had genomen was het al te laat en was het al een bloedbad bij [appellant] zijn woning. (…)”
3.7
Bij schriftelijke kennisgeving van 18 november 2021 heeft de officier van justitie in het arrondissement [plaats A] besloten de strafzaak aan beide zijden te seponeren wegens gebrek aan bewijs.
3.8
De vader van [appellant] heeft tegen deze sepotbeslissing op de voet van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beklag gedaan bij dit hof. Bij beschikking van 15 december 2022 heeft het hof de officier van justitie bevolen de vader en twee broers van [geïntimeerde] strafrechtelijk te vervolgen. Het hof heeft in deze beschikking onder meer het volgende overwogen:
“(…) Vast is komen te staan dat een probleem over geld zodanig uit de hand is gelopen dat diverse betrokkenen, onder wie klager en beklaagde (…) verwondingen hebben opgelopen. (…)”
3.9
Deze strafzaak is thans nog aanhangig.

4.De beoordeling

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg - na wijziging van eis - gevorderd dat de kantonrechter [appellant] veroordeelt tot betaling van € 20.000,- (aan hoofdsom), te vermeerderen met rente en kosten. [geïntimeerde] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd - kort weergegeven - dat hij geld aan [appellant] heeft geleend en dat laatstgenoemde uit dien hoofde gehouden een bedrag van € 20.000,- aan hem (terug) te betalen, met buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten.
4.2
Nadat [appellant] verweer had gevoerd, heeft de kantonrechter de geldlening bewezen geoordeeld en [appellant] veroordeeld tot betaling van € 20.000,- aan [geïntimeerde] . Tevens heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
4.3
Tegen voornoemde veroordeling en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vier grieven op. [geïntimeerde] bestrijdt de grieven.
4.4
Met
grief 1betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte is uitgegaan van onjuiste en onvolledige vaststelling van feiten. Zo heeft de kantonrechter ten onrechte in de vaststelling van de feiten niet meegenomen dat [appellant] ten tijde van het afleggen van de verklaring bij de politie in een hevige gemoedstoestand verkeerde. [appellant] heeft zijn vader met hoofdletsel en in een zeer kritische toestand gezien. Zijn lichaam zat onder het bloed. De politie die ter plaatse was, heeft [appellant] gevraagd naar de toedracht van het incident. Hierop heeft [appellant] het volgende geantwoord:
“Ik ben de zoon van het slachtoffer. Ik had een conflict over geld. De mensen met wie ik het conflict had, kwamen bij mij thuis om erover te praten. Dat is helemaal uit de hand gelopen.”Het verhoor op het politiebureau vond ruim een uur later plaats, nadat de vader van [appellant] in gewonde toestand per ambulance naar het ziekenhuis was gebracht, aldus [appellant] .
4.5
Grief 2strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] de geldleningsovereenkomst onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Ter toelichting op de grief voert [appellant] het volgende aan. Het enige bewijs dat [geïntimeerde] aan de gestelde geldleningsovereenkomst ten grondslag legt, is het proces-verbaal van verhoor van [appellant] . Zoals hiervoor in het kader van grief 1 is toegelicht, verkeerde [appellant] ten tijde van dat verhoor in een hevige gemoedstoestand. Daarbij komt dat [appellant] ten tijde van het ondertekenen van dit proces-verbaal onder invloed was van adrenaline. Hij liep het risico dat hij zijn vader niet meer in levende lijve zou zien en mede door deze situatie heeft hij zijn handtekening “verkeerd geplaatst op het proces-verbaal”. In de hiervoor onder 3.8 vermelde beschikking van het hof van 15 december 2022, welke beschikking is gegeven in de beklagprocedure ex artikel 12 Sv, heeft het hof het volgende overwogen: “
Vast is komen te staan dat een probleem over geld zodanig uit de hand is gelopen dat diverse betrokkenen …. verwondingen hebben opgelopen”. Daarmee heeft het hof niets overwogen met betrekking tot een geldleningsovereenkomst maar slechts vastgesteld dat er een probleem was met geld. Deze vaststelling is in lijn met hetgeen [appellant] heeft verklaard aan de verbalisant die ter plaatse van het delict was. Partijen hebben samen geld uitgegeven, maar bij het uitgeven van geldbedragen is nooit erover gesproken dat [appellant] op enig moment geld zou moeten terugbetalen, net zo min dat [geïntimeerde] door [appellant] uitgegeven geld zou moeten terugbetalen aan laatstgenoemde. Van een geldleningsovereenkomst is volgens [appellant] dan ook geen sprake geweest.
4.6
Met
grief 3betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte de aangeboden getuigen niet heeft gehoord. De kantonrechter heeft weinig tot geen aandacht besteed aan de door [appellant] ingebrachte schriftelijke verklaring van [naam ] , terwijl uit die verklaring volgt dat [geïntimeerde] vrijwillig het geld samen met [appellant] en zijn andere vrienden heeft uitgegeven. De reden dat [appellant] ten overstaan van de politie niet heeft willen verklaren waaraan het geld is besteed, is dat hij samen met [geïntimeerde] het geld heeft uitgegeven aan activiteiten als gokken en het bezoeken van clubs en prostituees. [appellant] was bang dat, als dit naar buiten zou komen, hij nog meer problemen zou krijgen met zijn familie.
4.7
Grief 4, ten slotte, strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] gedetailleerd heeft verklaard over de geldleningsovereenkomst tijdens het politieverhoor. Ter toelichting op de grief voert [appellant] aan dat de kantonrechter enerzijds heeft geoordeeld dat [appellant] niet helder kon nadenken, maar anderzijds dat zijn verklaring te gedetailleerd is waardoor geen sprake kan zijn van een opwelling of een onder stress afgelegde verklaring. [appellant] meent dat deze oordelen tegenstrijdig zijn aan elkaar. Daarbij komt dat onduidelijk is welke details in de verklaring zijn opgenomen die de stelling dat sprake is van een geldleningsovereenkomst, staven. In ieder geval ontbreekt de volgende informatie: de hoofdsom, het doel van de lening, het rentetarief, looptijd en aflossingsverplichting, opzeggingsmogelijkheden, opeisbaarheid en mogelijkheden tot vervroegd aflossen. Ondanks dat in de verklaring hierover niet wordt gerept, heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] tijdens het politieverhoor over details heeft verklaard. Dit is niet juist, aldus [appellant] .
4.8
De grieven strekken alle ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte de geldlening bewezen heeft geoordeeld. De grieven lenen zich derhalve voor een gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt als volgt.
4.9
Voorop gesteld wordt dat ingevolge artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) [geïntimeerde] de bewijslast draagt met betrekking tot zijn stelling dat hij geld heeft geleend aan [appellant] en dat laatstgenoemde uit dien hoofde is gehouden hem een bedrag van € 20.000,- (terug) te betalen. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] daarin is geslaagd. [geïntimeerde] heeft immers aan zijn vordering ten grondslag gelegd het proces-verbaal van verhoor van [appellant] , hiervoor weergegeven onder 3.4, waarin is opgenomen dat [appellant] op 17 december 2020 ten overstaan van de politie met betrekking tot de toedracht van het geweldsincident heeft verklaard dat de aanleiding daarvoor was dat hij een bedrag van
€ 20.000,- had geleend van [geïntimeerde] . Voor zover [appellant] heeft betoogd dat aan deze verklaring het bewijs van de geldlening niet ontleend kan worden omdat [appellant] toen in een hevige gemoedstoestand verkeerde dan wel onder invloed van adrenaline was, wordt dat betoog verworpen. Weliswaar is aannemelijk dat [appellant] op dat moment bezorgd was over het lot van zijn vader die kort daarvoor met verwondingen naar het ziekenhuis was afgevoerd en dat hij daardoor in een emotionele toestand verkeerde, maar niet valt in te zien waarom dat afbreuk zou doen aan de waarheid van zijn verklaring. Blijkens het proces-verbaal van de politie is [appellant] uit zichzelf gaan verklaren over de geldlening, dat hij het geleende bedrag zou terugbetalen en dat hij daarvoor de tijd kreeg. Daarbij komt dat [appellant] drie dagen voorafgaand aan het incident desgevraagd aan zijn vader had bevestigd dat hij - naar eigen zeggen - een bedrag van € 24.000,- had geleend van [geïntimeerde] , dit nadat de ouders van [geïntimeerde] hierover verhaal kwamen halen bij de vader van [appellant] en om terugbetaling verzochten, zoals van een en ander blijkt uit de hiervoor onder 3.5 weergegeven verklaring van de vader van [appellant] ten overstaan van de politie. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de handtekening onder zijn ten overstaan van de politie afgelegde verklaring niet lijkt op zijn handtekening en daarmee deze handtekening heeft willen betwisten, gaat het hof aan die betwisting voorbij aangezien uit het proces-verbaal van de politie volgt dat [appellant] in bijzijn van de verhorende verbalisanten de door hem afgelegde verklaring heeft ondertekend. [appellant] heeft ook overigens geen feiten en omstandigheden gesteld die maken dat aan zijn hiervoor bedoelde verklaring niet het bewijs van de geldlening kan worden ontleend.
4.1
In het licht van bovengenoemde feiten en omstandigheden heeft [appellant] zijn betwisting van de geldlening onvoldoende gemotiveerd en toegelicht. De stelling van [appellant] dat in de hiervoor onder 3.8 bedoelde beschikking van het hof ex artikel 12 Sv slechts is vermeld dat er een probleem was over geld zonder dat daarbij het hof iets heeft overwogen over een geldlening, leidt niet tot een ander oordeel. In de procedure ex artikel 12 Sv stond immers centraal de vraag of het hof op basis van de bevindingen van de politie alsnog de strafrechtelijke vervolging van een aantal personen moest bevelen en niet zozeer welke civielrechtelijke verhoudingen tussen partijen aan de orde waren. Ook het betoog van [appellant] dat de hiervoor onder 4.7 genoemde informatie met betrekking tot de geldlening ontbreekt, kan [appellant] niet baten. De geldlening is tussen partijen niet schriftelijk vastgelegd en ook het ontbreken van een aantal van de door [appellant] genoemde elementen laat onverlet dat [appellant] heeft erkend dat hij geld heeft geleend van [geïntimeerde] en dat hij uit dien hoofde is gehouden een bedrag van
€ 20.000,- aan laatstgenoemde terug te betalen.
4.11
Ook het betoog van [appellant] dat de kantonrechter [naam ] niet als getuige heeft gehoord, faalt. Blijkens het vonnis heeft de kantonrechter de schriftelijke verklaring van [naam ] onder ogen gehad, maar daar verder - terecht - onvoldoende gewicht aan toegekend. Immers, die verklaring is in wezen gelijkluidend aan de verklaring van [appellant] dat partijen als vrienden van elkaar geld spendeerden zonder dat over en weer een verplichting bestond tot terugbetaling, en laat onverlet dat [appellant] ten overstaan van de politie en diens vader heeft erkend dat hij geld heeft geleend van [geïntimeerde] zoals hiervoor is overwogen. Voor zover [appellant] in hoger beroep heeft aangeboden [naam ] als getuige te doen horen, wordt dat aanbod gepasseerd. [appellant] heeft immers niet gesteld wat [naam ] meer of anders zou kunnen verklaren dan hij heeft gedaan in zijn hiervoor onder 3.6 weergegeven schriftelijke verklaring.
4.12
Het hof ziet evenals de kantonrechter evenmin aanleiding voor het horen van getuigen tot bewijs van de stelling van [appellant] dat partijen en hun vrienden gewoon waren om elkaars geld gezamenlijk uit te geven zonder verplichtingen over en weer om het terug te betalen. Dat doet - als al waar - niet eraan af dat partijen voor het hier in geding zijnde bedrag van € 20.000,- wel een terugbetalingsverplichting van [appellant] zijn overeengekomen. [appellant] heeft ook overigens geen concrete feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere oordelen dan hiervoor vermeld kunnen leiden. Zijn bewijsaanbod wordt derhalve gepasseerd.
4.13
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de grieven tevergeefs zijn voorgesteld. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 349,- aan verschotten en € 2.428,- aan salaris, en op € 178,-voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest ten aanzien van bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, M.L.D. Akkaya, en N. Kampert en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 24 juni 2025.