ECLI:NL:GHAMS:2025:1622

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
200.300.329/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest over beroepsfouten van advocaat en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, hebben appellanten, bestaande uit twee B.V.'s, schadevergoeding gevorderd van hun voormalige advocaat, Bavelaar, wegens beroepsfouten. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 17 december 2024, waarin het hof partijen de gelegenheid gaf om aanvullende akten in te dienen. Bavelaar had een beroep gedaan op de klachtplicht (artikel 6:89 BW), maar het hof oordeelde dat dit beroep faalde. Het hof concludeerde dat Bavelaar beroepsfouten had gemaakt en dat er een causaal verband bestond tussen deze fouten en de schade die appellanten hadden geleden. Het hof schatte de schade op € 333.727,90, na een beoordeling van de kosten die appellanten hadden gemaakt in verband met de beroepsfouten van Bavelaar. Daarnaast werden ook griffierechten en proceskosten in aanmerking genomen. Het hof oordeelde dat Bavelaar tekort was geschoten in de uitvoering van haar opdracht en veroordeelde haar tot betaling van een totaalbedrag van € 379.480,75 aan appellanten, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof bekrachtigde het vonnis voor het overige en veroordeelde Bavelaar in de proceskosten van het geding in beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.300.329/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/667503 HA ZA 19-616
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 juni 2025
in de zaak van
[appellant 1] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
[appellant 2] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. J.P.A.M. van Balen te Amsterdam,
tegen
MAATSCHAP B&B LEGAL,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellanten] en Bavelaar genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 17 december 2024 (hierna: het tussenarrest) voor het verloop van het geding tot die datum.
In het tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld een (antwoord)akte te nemen.
Op 21 januari 2025 heeft Bavelaar een akte na tussenarrest genomen.
Op 18 februari 2025 hebben [appellanten] een antwoordakte na tussenarrest genomen.
Partijen hebben vervolgens aanvullend gefourneerd en arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

Inleiding
2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellanten] vorderen schadevergoeding van Bavelaar vanwege beroepsfouten van de advocaat die hen heeft bijgestaan. Bavelaar heeft een beroep gedaan op schending van de klachtplicht (art. 6:89 BW) door [appellanten] In zijn tussenarrest heeft het hof in rov. 6.5. overwogen dat het voor het hof niet duidelijk is wat het standpunt van Bavelaar is in het kader van het beroep op de klachtplicht en heeft partijen in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren. Beide partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. Het hof komt tot het oordeel dat het beroep van Bavelaar op de klachtplicht faalt. Het hof heeft in het tussenarrest reeds geoordeeld dat Bavelaar beroepsfouten heeft gemaakt en dat causaal verband bestaat tussen de beroepsfouten en de gestelde fouten. In dit eindarrest zal het hof, zoals reeds aangekondigd in het tussenarrest, waar nodig gebruik maken van zijn bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten.
Beroep op de klachtplicht faalt
2.2.
Bavelaar stelt in haar akte na tussenarrest dat bij de beoordeling van haar beroep op de klachtplicht van belang is dat Bavelaar de werkzaamheden in oktober 2014 heeft afgerond, dat [appellanten] op 10 november 2015 de opdracht heeft ingetrokken en (pas) op 1 april 2016 voor het eerst heeft geklaagd. Ook stelt zij dat [appellanten] eerder hadden kunnen en moeten klagen over de vermeende beroepsfouten en dat Bavelaar door de gang van zaken in haar verdediging is geschaad. Daarom, zo meent zij, slaagt haar beroep op art. 6:89 BW.
2.3.
Het hof komt tot het oordeel dat het beroep op art. 6:89 BW faalt en licht dit als volgt toe. [appellanten] hebben er in hun antwoordakte na tussenarrest terecht op gewezen dat de door Bavelaar geschetste chronologie geen recht doet aan de feitelijke situatie. Immers, uit de stukken volgt dat tot het moment van de intrekking van de opdracht in november 2015 nog door Bavelaar werd geprocedeerd over de (nietige) besluiten. Dat er tussen oktober 2014 en 10 november 2015 geen werkzaamheden door Bavelaar zijn verricht, zoals zij doet voorkomen in haar akte na tussenarrest, is dus onjuist. Het hof acht de periode van 10 november 2015 tot en met 1 april 2016 niet dusdanig lang dat geoordeeld moet worden dat niet is geprotesteerd binnen bekwame tijd nadat het gebrek werd ontdekt. Hierbij acht het hof van belang dat het in deze zaak om de verhouding tussen een advocaat en zijn cliënten gaat, waarbij het verschil in kennis over de kwaliteit van de verrichte prestaties aanzienlijk is en de cliënten bovendien enige tijd toekomt om de prestaties van de advocaat te (laten) beoordelen. Daarnaast geldt dat Bavelaar onvoldoende concreet heeft gemaakt dat en hoe zij door de door haar geschetste gang van zaken in haar verdediging is geschaad. Bij deze stand van zaken komt het hof tot de conclusie dat het beroep op de klachtplicht faalt.
Grondslag vordering
2.4.
Hoewel [appellanten] terecht aanvoeren dat het hof geen acht mag slaan op hetgeen Bavelaar in de laatste alinea van haar akte na tussenarrest heeft geschreven, merkt het hof over de grondslag van de vordering (naar aanleiding van randnummer 11.1 van de Memorie van grieven) het volgende op. [appellanten] hebben de overeenkomst van opdracht niet ontbonden. Hun vordering betreft dus, anders dan Bavelaar meent, geen ongedaanmakingsverbintenis, maar een vordering uit hoofde van wanprestatie.
Omvang schade
2.5.
Het hof zal vervolgens daar waar het niet mogelijk is de hoogte van de opgevoerde kostenpost nauwkeurig vast te stellen gebruik maken van zijn bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. Het hof ziet geen aanleiding partijen eerst nog in de gelegenheid te stellen zich over de omvang van de schade uit te laten omdat partijen er in een procedure als deze rekening mee dienen te houden dat het hof van zijn wettelijke bevoegdheid om de schade te schatten gebruik zal maken en partijen zich bovendien al hebben uitgelaten over de diverse schadeposten.
2.6.
[appellanten] betogen dat de beroepsfouten van Bavelaar bij de te nemen besluiten ten aanzien van de windparken in Duitsland tot een forse schade hebben geleid. Zij stellen, onder verwijzing naar een in hun opdracht door een Duitse advocaat opgesteld rapport, dat als de benodigde aandeelhoudersbesluiten in een keer goed waren voorbereid daarvoor in totaal 37,5 uren nodig zouden zijn geweest. Daarmee zou dan een bedrag van € 19.239 gemoeid zijn geweest, uitgaande van een uurtarief van € 400 en vermeerderd met 6% kantoorkosten en 21% BTW.
Met Bavelaar is het hof van oordeel dat deze berekening onvoldoende is onderbouwd om als uitgangspunt te nemen. Schattenderwijs is het hof van oordeel dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot 100 uren nodig zou hebben gehad om de werkzaamheden die samenhangen met de besluiten te verrichten. Daarbij zal het hof uitgaan van een uurtarief van € 400 en een opslag van 6% kantoorkosten en vermeerderd met BTW, omdat Bavelaar daartegen geen bezwaar heeft gemaakt en dat tarief kennelijk tussen partijen als redelijk gold. Die berekening komt uit op € 51.304.
[appellanten] stellen onder verwijzing naar de declaraties over de jaren 2013 tot en met 2015 dat Bavelaar over die jaren in totaal € 404.467,12 in rekening heeft gebracht voor werkzaamheden die verband houden met de bedoelde besluiten. Bavelaar heeft deze stelling onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het hof deze stelling als vaststaand aanneemt. De conclusie is dat het hof de schade als gevolg van de beroepsfouten die samenhangen met de besluiten begroot op € 333.727,90 , te weten € 404.467,12 minus € 51.304 minus € 19.435,22 (dat laatste bedrag, reeds vermeld in rov. 6.13. van het tussenarrest, is volgens [appellanten] reeds vergoed, zie MvG 14.34).
2.7.
Ten aanzien van de schadepost die ziet op de betaalde griffierechten aan het Landgericht Kleve overweegt het hof als volgt. [appellanten] vorderen onder verwijzing naar de facturen een bedrag van € 6.327. Bavelaar heeft de verschuldigdheid van dit bedrag betwist. Het hof acht aannemelijk dat er ook in het geval Bavelaar geen beroepsfouten zou hebben gemaakt kosten voor griffierechten zouden zijn gemaakt. Het hof schat deze kosten op ongeveer de helft van het gevorderde bedrag, te weten op € 3.000.
2.8.
[appellanten] vorderen, onder verwijzing naar de vonnissen in de betreffende procedures, ook een bedrag van € 36.074,20 in verband met proceskostenveroordelingen die zij hebben moeten betalen als gevolg van de verloren procedures. Dit bedrag komt naar het oordeel van het hof in zijn geheel voor toewijzing in aanmerking, omdat Bavelaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat [appellanten] de opdracht hebben gegeven om tegen beter weten in te procederen. Voldoende aannemelijk is immers geworden dat deze procedures niet gevoerd hadden hoeven worden als de fouten niet waren gemaakt. Ook uit een oogpunt van schadebeperkende maatregelen waren zij niet zinvol, omdat de kans dat daarmee de fouten hersteld konden worden verwaarloosbaar was. Ten slotte is niet aannemelijk geworden dat [appellanten] Bavelaar hadden opgedragen om hoe dan ook te appelleren (om te voorkomen dat een ongunstige uitspraak gezag van gewijsde zou krijgen).
2.9.
Ook de kosten die [appellanten] vorderen in verband met de pogingen tot het laten inschrijven in het Duitse handelsregister van de ongeldig genomen besluiten komen als voldoende onderbouwd en niet – gemotiveerd – betwist voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten bedragen zien op werkzaamheden van Bavelaar ten bedrage van € 6.438,65 en een bedrag van € 240 aan griffierechten en zouden zonder de beroepsfouten niet zijn gemaakt.
2.10.
De gevorderde kosten voor vertaalwerkzaamheden ten bedrage van € 14.359,99 wijst het hof af, omdat [appellanten] onvoldoende hebben toegelicht dat er een noodzaak bestond om deze kosten te maken. Dat dit in redelijkheid te maken kosten zijn ligt ook niet voor de hand, gelet op de aard van de stukken (die met name zien op in opdracht van [appellanten] verrichte werkzaamheden).
Matiging
2.11.
Het hof heeft in zijn tussenarrest al geoordeeld dat het beroep van Bavelaar op eigen schuld faalt. Voor zover Bavelaar daarnaast een beroep op matiging heeft willen doen, had het op haar weg gelegen concrete argumenten aan te voeren die voor de beoordeling van een beroep op matiging relevant zijn. Omdat zij dit heeft nagelaten, faalt het beroep op matiging eveneens.
Aansprakelijkheidsbeperking
2.12.
Het beroep van Bavelaar op de in haar opdrachtbevestiging opgenomen aansprakelijkheidsbeperking faalt. De bepalingen in de opdrachtbevestiging die zien op de aansprakelijkheidsbeperking luiden als volgt:
“8. De contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid van Bavelaar Advocaten voor schade, voortvloeiende uit of verband houdend met eventuele tekortkomingen bij de uitvoering van haar opdrachten, is beperkt tot het bedrag dat in het desbetreffende geval uit hoofde van de door Bavelaar Advocaten gesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering wordt uitgekeerd, vermeerderd met het bedrag van het eigen risico dat ingevolge de polisvoorwaarden door Bavelaar Advocaten wordt gedragen. Onder een tekortkoming bedoeld in de vorige zin wordt ook een nalaten begrepen. Iedere aansprakelijkheid van Bavelaar voor gevolgschade is uitgesloten.
9. Ingeval en voor zover in verband met een contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid van Bavelaar Advocaten voor schade, voortvloeiend of verband houdend met eventuele tekortkomingen bij de uitvoering van haar opdrachten, onder de door Bavelaar Advocaten gesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering niet wordt uitgekeerd om welke reden dan ook, is iedere aansprakelijkheid beperkt tot een bedrag gelijk aan drie maal het bedrag dat Bavelaar Advocaten in het betreffende jaar exclusief omzetbelasting heeft gefactureerd in de betreffende kwestie, met een maximum van € 50.000,- (zegge: “vijftigduizend euro”).”
2.13.
Ter zitting heeft Bavelaar verklaard dat restitutie van betaalde declaraties niet verzekerd is onder haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering en gesteld dat daarom de aansprakelijkheidsbeperking van toepassing is. Dit betoog gaat niet op, omdat - zoals het hof hiervoor reeds heeft geoordeeld - het in deze procedure niet gaat om restitutie van betaalde declaraties maar om een vordering uit hoofde van wanprestatie (een tekortkoming in de zin van art. 8 uit de aansprakelijkheidsbeperking). Zij heeft verder niets gesteld over het bedrag dat door haar verzekeraar is/zal worden uitgekeerd, zodat er voor het hof geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de aansprakelijkheidsbeperking aan toewijzing van het hierna te noemen bedrag in de weg staat.
Bewijsaanbod
2.14.
Partijen hebben geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, op enig onderdeel tot een andere beoordeling zouden kunnen leiden. Hun bewijsaanbiedingen worden daarom als niet ter zake dienend van de hand gewezen.
Conclusie
2.15.
Het hof zal de gevraagde verklaring voor recht dat Bavelaar tekort is geschoten in de uitvoering van haar opdracht jegens [appellanten] toewijzen. Ook zal het hof Bavelaar veroordelen om aan [appellanten] te betalen een bedrag van in totaal € 379.480,75. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag komt eveneens voor vergoeding in aanmerking, met dien verstande dat het hof aanleiding ziet de datum van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie in eerste aanleg, te weten 3 september 2019, als ingangsdatum voor de wettelijke rente te hanteren, omdat per die datum aanspraak op betaling is gemaakt. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Slotoverweging
2.16.
De grieven in principaal appel slagen gedeeltelijk. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover dat ziet op de vordering in reconventie en de proceskostenveroordeling. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Het incidentele appel ziet op de proceskostenveroordeling in reconventie in eerste aanleg en slaagt niet. Bavelaar is in het hoger beroep grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in beide instanties. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
Eerste aanleg:
Salaris advocaat: 2 punten x tarief VII (€ 3.214) x 0,5.
Totaal € 3.214
Principaal en incidenteel appel:
Griffierecht: € 2.106
Salaris advocaat: 3 punten x tarief VII (€ 5.286) = € 15.858
Totaal: € 17.964

3.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
3.1.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover dat ziet op de vordering in reconventie en de proceskostenveroordeling en opnieuw rechtdoende:
3.2.
verklaart voor recht dat Bavelaar tekort is geschoten in de uitvoering van haar opdracht jegens [appellanten] en veroordeelt Bavelaar tot betaling aan [appellanten] van een bedrag van
€ 379.480,75 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 3 september 2019 tot de dag van algehele voldoening;
3.3.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
3.4.
veroordeelt Bavelaar in de kosten van het geding in beide instanties, tot op heden aan de zijde van KJC vastgesteld op:
- € 3.214 voor de eerste aanleg,
- € 17.964 voor het hoger beroep;
3.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, E.M. de Stigter en T. Riyazi en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025.