Op 22 januari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn (ex-)partner. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 januari 2025 heeft het hof de bekennende verklaring van de verdachte in aanmerking genomen, evenals de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf, die is vernietigd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bij de keel grijpen en in het gezicht slaan van zijn (ex-)partner, wat heeft geleid tot pijn en letsel. Daarnaast heeft hij het slachtoffer bedreigd via WhatsApp-berichten. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ondanks de ernst van de feiten, heeft het hof besloten om een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf op te leggen, rekening houdend met het feit dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet voor soortgelijke delicten is veroordeeld en dat hij zijn leven lijkt te verbeteren.
De uiteindelijke beslissing van het hof was om de verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met de bepaling dat een gedeelte van de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.