ECLI:NL:GHAMS:2025:1545

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
23-001739-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met uitzondering van de opgelegde straf in een strafzaak betreffende de invoer van cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1984, was betrokken bij de invoer van 448 gram cocaïne via Schiphol, waarbij hij een coördinerende rol zou hebben gespeeld. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot 7 maanden gevangenisstraf. De verdediging ging in hoger beroep, stellende dat de veroordeling onterecht was en dat de opgelegde straf te hoog was. Tijdens de zittingen in hoger beroep zijn procesafspraken gemaakt tussen het openbaar ministerie en de verdediging, waarbij de verdachte afstand deed van het horen van getuigen en geen verweren voerde. Het hof heeft de procesafspraken overgenomen en de opgelegde straf aangepast naar 210 dagen gevangenisstraf, waarvan 66 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het hof oordeelde dat de ernst van de zaak en de omstandigheden van de verdachte in redelijke verhouding stonden tot de straf. De uitspraak bevestigde het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001739-24
datum uitspraak: 22 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2024 in de strafzaak onder parketnummer
15-230491-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteland] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1984,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 september 2024, 26 november 2024 en 8 mei 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht, waaronder begrepen de door procespartijen ondertekende procesafspraken van 19 maart 2025.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit om die reden bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Daarbij is rekening gehouden met de tussen het openbaar ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken, als hierna te melden.

Procesafspraken

Op 19 februari 2025 zijn procesafspraken gemaakt tussen het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal, en de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman. Deze procesafspraken zijn op schrift gesteld, door de advocaat-generaal en de verdachte ondertekend op 19 maart 2025 en op 20 maart 2025 door de advocaat-generaal aan het hof verstrekt.
Uit het dossier, en overigens ook uit de procesafspraken zelf, is, voor zover relevant, het volgende verloop van de zaak af te leiden:
Op 23 mei 2023 heeft medeverdachte [medeverdachte] als koerier via Schiphol 448 gram cocaïne Nederland ingevoerd. De verdachte zou een coördinerende rol hebben gehad bij deze invoer. De politierechter heeft hem conform de eis van het openbaar ministerie veroordeeld tot 7 maanden gevangenisstraf ter zake van medeplegen van de uitvoer, waarbij rekening is gehouden met de organiserende rol van de verdachte. De verdediging is op 30 juli 2024 in appel gegaan tegen dit vonnis. De verdediging heeft per appelschriftuur d.d. 12 augustus 2024 aangegeven dat verdachte meent dat de politierechter hem ten onrechte heeft veroordeeld, althans dat de politierechter zijn rol onterecht als medepleger heeft gekwalificeerd en hij meent dat de aan hem opgelegde straf te hoog is. Op 3 september 2024 heeft een regiezitting bij het hof plaatsgevonden. Het hof heeft de door de verdediging verzochte getuige (en voormalig medeverdachte) [medeverdachte] toegewezen. Het hof heeft op 26 november 2024 de voorlopige hechtenis geschorst toen de verdachte 4 maanden en 24 dagen in voorarrest had gezeten. De raadsheer-commissaris (RHC) heeft vervolgens geprobeerd voornoemde getuige te horen, maar dat is tot op heden nog niet gelukt. Omdat het horen van de toegewezen getuige mogelijk veel tijd en inspanning van de RHC zal kosten, heeft de raadsman contact gezocht met het openbaar ministerie in verband met mogelijke procesafspraken over de afdoening van de strafzaak jegens de verdachte. Naar aanleiding van het overleg tussen partijen is met instemming van beide partijen de overeenkomst opgemaakt.
Het openbaar ministerie en de verdachte zijn - samengevat - tot de volgende procesafspraken gekomen:
  • De verdachte zal afstand doen van de getuige [medeverdachte] en geen nadere onderzoekswensen indienen.
  • De verdachte zal geen (inhoudelijke) verweren voeren en is niet verplicht een bekennende verklaring af te leggen.
  • De verdachte beseft dat het niet voeren van verdediging zal leiden tot een veroordeling, zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken en zal geen cassatie instellen
  • Het openbaar ministerie zal ter zitting rekwireren tot bewezenverklaring van het aan de verdachte tenlastegelegde feit en de oplegging van een gevangenisstraf vorderen van 210 dagen, waarvan 66 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Beoordeling

Procedurele waarborgen
Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 mei 2025 zijn de procesafspraken voorgehouden en is de inhoud en de totstandkoming daarvan door de verdediging en de advocaat-generaal bevestigd en toegelicht. De verdachte was, samen met zijn raadsman, op deze terechtzitting aanwezig. Aan de verdachte is voorgehouden wat de precieze strekking is van de bewezenverklaring in het vonnis. De raadsman heeft hem hierbij nadere bijstand verleend en de strekking van de procesafspraken nogmaals aan de verdachte geduid.
Op basis van de op de terechtzitting door de verdachte afgelegde verklaringen stelt het hof vast dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
Gelet op het voorgaande komen de procesafspraken voor een beoordeling door het hof in aanmerking.
Inhoudelijke beoordeling
De procesafspraken komen er in de kern op neer dat de verdachte het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf, gelet op de aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, reeds heeft uitgezeten, en het overige deel voorwaardelijk wordt opgelegd.
Het hof acht het op basis van mededelingen ter terechtzitting in hoger beroep van de advocaat-generaal en de raadsman, alsmede op basis van de inhoud van het dossier, aannemelijk dat het horen van de toegewezen getuige [medeverdachte] nog onwenselijk lang op zich kan laten wachten. Voor het overnemen van de procesafspraken kijkt het hof echter niet alleen of zij bijdragen aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak waar de afspraken op zien, maar ook of de overeengekomen afspraken voor de beëindiging van de zaak in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak. Daarbij heeft het hof tevens acht geslagen op de vraagpunten van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof neemt bij de beoordeling van de procesafspraken mede in aanmerking dat de verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 april 2025 - weliswaar niet is te beschouwen als first offender, maar dat de enige andere strafzaak betrekking heeft op een vermogensdelict en niet relevant is voor deze procesafspraken. Ook heeft de verdachte na het bewezenverklaarde feit geen nieuwe delicten gepleegd die ter kennis van politie en het openbaar ministerie zijn gekomen. Tot slot acht het hof van belang dat in deze strafzaak geen personen als slachtoffer of benadeelde partij zijn aangemerkt.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat van het afdoeningsvoorstel
nietkan worden gesteld dat het niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof zal daarom de gemaakte procesafspraken overnemen, met dien verstande dat het doen van afstand van het recht om cassatieberoep in te stellen pas kan plaatsvinden na de uitspraak in deze zaak.
Nu het hof de procesafspraken overneemt, komen de door de verdediging reeds ingediende en door het hof toegewezen onderzoekswensen te vervallen en zal het hof het vonnis waarvan beroep bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft, overeenkomstig de door het openbaar ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken, gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 66 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van bijna een halve kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was dusdanig dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding en handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan, vormen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving en leiden direct en indirect tot verschillende vormen van criminaliteit. Het hof rekent dit de verdachte aan.
De ernst van het bewezenverklaarde rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 april 2025 niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk is veroordeeld en niet is gebleken dat de verdachte na het bewezenverklaarde feit nieuwe delicten heeft gepleegd die ter kennis van politie en het openbaar ministerie zijn gekomen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de strafoplegging in de procesafspraken in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak, zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting. Om die reden ziet het hof aanleiding de tot stand gekomen procesafspraken in zijn uitspraak over te nemen en de verdachte een gevangenisstraf overeenkomstig deze afspraken op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
210 (tweehonderdtien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
66 (zesenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. M.T.C. de Vries en mr. P.K. van Riemsdijk, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 mei 2025.
mr. P.K. van Riemsdijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]