In deze zaak gaat het om een geschil tussen Stadswacht B.V. en twee geïntimeerden over de huurovereenkomst van een woning. [geïntimeerde 1] huurt de woning van Stadswacht en haar meerderjarige zoon, [geïntimeerde 2], woont bij haar in. Stadswacht stelt dat dit in strijd is met de huurovereenkomst, die bepaalt dat zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder geen andere personen bij de huurder mogen inwonen, behalve degenen die rechtstreeks tot het gezin behoren. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van Stadswacht afgewezen, omdat er geen tekortkoming was van [geïntimeerde 1] of onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 2]. Stadswacht is in hoger beroep gegaan, maar het hof bevestigt de uitspraak van de kantonrechter. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde 2] wel degelijk tot het gezin van [geïntimeerde 1] behoort, ongeacht zijn meerderjarigheid. De uitleg van de huurovereenkomst moet in de context van de maatschappelijke normen en verwachtingen worden bezien, en het hof concludeert dat de huurovereenkomst niet vereist dat er schriftelijke toestemming nodig is voor de inwoning van [geïntimeerde 2]. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Stadswacht in de proceskosten van het hoger beroep.