ECLI:NL:GHAMS:2025:1520

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.340.431
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toekenning van vergoedingen na ernstig verwijtbaar handelen van werkgever

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [appellant], die als directeur/bestuurder werkzaam was bij Stichting Atria. De kantonrechter had eerder de arbeidsovereenkomst ontbonden en de verzoeken van [appellant] om een transitievergoeding en billijke vergoeding afgewezen, omdat zij ernstig verwijtbaar had gehandeld. Het hof oordeelde echter dat [appellant] enkele grensoverschrijdende opmerkingen had gemaakt, maar dat haar gedrag als geheel niet als ernstig verwijtbaar kon worden aangemerkt. Daarentegen oordeelde het hof dat Atria wel ernstig verwijtbaar had gehandeld door onterechte beschuldigingen aan [appellant] te maken en privé-informatie over haar te verstrekken aan derden. Het hof heeft Atria veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 19.649,91 en een billijke vergoeding van € 200.000,- aan [appellant]. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het omgaan met klachten over werknemers en de gevolgen van onterecht handelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.340.431
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 732447 / HA RK 23-122 en 732448 / HA RK 23-123
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 juni 2025
inzake
[appellant] -BEN AMEUR ,
wonende te [plaats] ,
appellante,
advocaat: M.L. Sterrenberg te Utrecht,
tegen
STICHTING ATRIA, KENNISINSTITUUT VOOR EMANCIPATIE EN VROUWENGESCHIEDENIS,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.A. van Hapert te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Atria genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om de vraag of de kantonrechter terecht de arbeidsovereenkomst met [appellant] heeft ontbonden, en of [appellant] dan wel Atria daarbij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het hof oordeelt dat [appellant] enkele grensoverschrijdende opmerkingen heeft gemaakt, maar dat haar gedrag als geheel, in de gegeven omstandigheden , niet als ernstig verwijtbaar is aan te merken. Daarentegen heeft Atria wel ernstig verwijtbaar gehandeld, vanwege onterechte aan [appellant] gemaakte beschuldigingen en vanwege het aan derden verstrekken van privé-informatie over [appellant] . Atria wordt veroordeeld aan [appellant] een transitievergoeding te betalen van ruim € 19.500 bruto en een billijke vergoeding van € 200.000 bruto.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij beroepschrift, met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 24 april 2024, in hoger beroep gekomen van de beschikkingen die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 31 januari 2024 onder bovenvermeld zaaknummers heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikkingen).
Op 27 augustus 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, met producties, van Atria ingekomen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 21 februari 2025 laten toelichten, [appellant] door mr. Sterrenberg voornoemd en Atria door mr. Van Hapert voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Op 21 februari 2025 heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de zaak tussen partijen die bij dit hof is geregistreerd onder nummer 200.340.415. Beide partijen hebben nog nadere producties ingediend.
Uitspraak is bepaald op heden.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikkingen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de in eerste aanleg verzochte contractuele vergoeding ofwel transitievergoeding en billijke vergoeding zal toekennen, en bij wijze van aanvullend verzoek ook ex artikel 7:683 lid 3 BW een billijke vergoeding van € 326.000,- zal toekennen. Ook heeft [appellant] aanspraak gemaakt op een proceskostenveroordeling in beide instanties.
Atria heeft primair geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikkingen.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

Feiten
De kantonrechter heeft in 1.1 tot en met 1.26 van de bestreden beschikkingen de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven - afgezien van enkele opmerkingen ten aanzien van de overwegingen 1.5, 1.6, 1.7 en 1.8 – waarop het hof hierna zal ingaan -, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Atria is een stichting met (onder meer) als doel toonaangevend te zijn als landelijk en internationaal opererend kennisinstituut op het gebied van vrouwengeschiedenis en de emancipatie van vrouwen, waaronder de mensenrechten van vrouwen en gelijke behandeling.
3.2
Bij Atria was een vacature voor de positie van algemeen directeur/bestuurder. [appellant] is door één van de bestuursleden van Atria in 2019 benaderd om te solliciteren, hetgeen [appellant] heeft gedaan. Daarbij heeft zij een uitgebreid CV meegestuurd. [appellant] is vervolgens op 1 oktober 2019 in dienst getreden. Het laatstverdiende salaris bedraagt € 10.931,99 bruto per maand, inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering.
3.3
In artikel 1 van de arbeidsovereenkomst staat:

Van de Algemeen Directeur-Bestuurder wordt verwacht dat zij zich richt naar de binnen de stichting en met de [bedrijf 3] overeengekomen geldende gebruikelijke normen (…)
3.4
Partijen verschillen van mening over de juistheid van het door [appellant] bij gelegenheid van haar sollicitatie verstrekte CV.
3.5
In 2021 heeft een anoniem medewerkers-tevredenheidsonderzoek (verder: MTO) plaatsgevonden. Daarvan zijn verschillende versies in omloop.
3.6
[appellant] heeft de inloggegevens gekregen waardoor men bij de antwoorden van het (geanonimiseerde) MTO kon komen. Op 3 december 2021 is op verzoek van [appellant] ten behoeve van de [bedrijf 3] -vergadering van 15 december 2022 een versie van het MTO doorgestuurd. Deze versie was gewijzigd op 2 december 2021 om 20.58 uur.
3.7
In de open antwoorden van de eerdere versies werd (stevige) kritiek op [appellant] geuit.
3.8
De [bedrijf 3] heeft in de periode van december 2021 tot maart 2022 diverse meldingen ontvangen over het gedrag van [appellant] , waaronder op 20 maart 2022 van de (externe) vertrouwenspersoon van Atria. Ook de directeur emancipatie van het Ministerie van OC&W heeft Atria op 11 april 2022 namens de minister bericht dat zij verschillende signalen had ontvangen over een verstoord werkklimaat en verdeeldheid binnen de organisatie.
3.9
Atria heeft daarop besloten een (extern) onderzoek uit te (laten) voeren. [appellant] is betrokken bij de zoektocht naar een extern onderzoeksbureau.
3.1
Na ontvangst van verschillende offertes, welke op 25 mei 2022 zijn besproken in een bijeenkomst van de [bedrijf 3] , is gekozen voor bureau [Bedrijf] .
3.11
Op 27 mei 2022 heeft [appellant] zich telefonisch ziekgemeld.
3.12
Op 8 juni 2022 heeft [appellant] de bedrijfsarts bezocht, die heeft geoordeeld dat zij arbeidsongeschikt is en dat er een samenhang was met een medische aandoening.
3.13
[Bedrijf] is op 7 juli 2022 gestart met het onderzoek naar (seksueel) grensoverschrijdend / intimiderend gedrag van [appellant] , dan wel niet integer handelen door [appellant] .
3.14
Per brief van 10 oktober 2022 heeft [Bedrijf] een vragenlijst aan [appellant] voorgelegd. [appellant] heeft daarop gereageerd.
3.15
Op 1 november 2022 is [appellant] niet verschenen op het (telefonische) spreekuur van de bedrijfsarts. Op 7 november 2022 is [appellant] door Atria gesommeerd om haar re-integratieverplichtingen na te komen en is zij gewaarschuwd dat Atria anders het loon mag opschorten.
3.16
Op 25 november 2022 heeft [appellant] de bedrijfsarts bezocht. Deze heeft geconcludeerd dat de behandeling die [appellant] ondergaat effect heeft maar dat dit nog onvoldoende is om te starten met mediation. Ook stelt de bedrijfsarts dat het conflict met Atria onderdeel is van de medische aandoening, maar dat [appellant] er door die aandoening niet toe komt om met Atria in gesprek te gaan om het conflict op te lossen.
3.17
Naast het externe onderzoek door [Bedrijf] heeft ook een intern onderzoek door de tijdelijke voorzitter van de [bedrijf 3] , [naam 2] plaatsgevonden. Dit interne onderzoek zag op gebeurtenissen rond (mogelijke manipulatie van) het MTO, fondsenwerving en het CV van [appellant] .
3.18
[Bedrijf] heeft op 29 november 2022 aan Stichting Atria gerapporteerd. In het rapport van [Bedrijf] is onder het kopje “2. Samenvatting” het volgende vermeld:
“Uit de gevoerde gesprekken, de ontvangen WhatsApp-berichten, e-mailberichten, video-opnamen en persoonlijke logboeken van (voormalig) medewerkers van Atria, werd bekend dat mevrouw [appellant] gedrag heeft vertoond dat buiten de grenzen ligt van wat als ‘normaal geaccepteerd’ gekwalificeerd kan worden. Nu uit het onderzoek 21 personen bekend werden die het gedrag van mevrouw [appellant] als intimiderend (…) hebben ervaren, kan worden gesteld dat er in casu sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag. (…)Van de 23 gesproken personen hebben 21 personen aangegeven intimiderend gedrag te hebben ervaren van mevrouw [appellant] en hebben 5 personen aangegeven seksueel intimiderend gedrag van mevrouw [appellant] te hebben ervaren. (…)Intimiderend gedrag door mevrouw [appellant]Het intimiderende gedrag van mevrouw [appellant] komt volgens vele gesprekspartners voort uit haar onberekenbare gedrag. Mevrouw [appellant] zou ogenschijnlijk uit het niets kwaad kunnen worden en dan gaan schreeuwen. Vanaf het moment dat mevrouw [appellant] als directeur/bestuurder is aangetreden, is er sprake geweest van een significant aantal medewerkers dat Atria heeft verlaten. Dit heeft volgens de gesprekspartners ertoe geleid dat zij een enorme werkdruk ervoeren. Gesprekspartners hebben diverse WhatsApp-berichten van mevrouw [appellant] als intimiderend ervaren. Tevens stuurde mevrouw [appellant] regelmatig in de avonden en weekenden WhatsApp-berichten aan medewerkers die door de medewerkers, na herhaaldelijk meldingen gedaan te hebben bij mevrouw [appellant] hier geen prijs op te stellen, als intimiderend zijn ervaren.De gesprekspartners deelden mee dat zij het intimiderend vonden dat zij in de coronaperiode, ondanks dat de overheid het verzoek had gedaan zoveel mogelijk thuis te werken, toch door mevrouw [appellant] verplicht werden om naar kantoor te komen voor een overleg. De gesprekspartners vonden het intimiderend, omdat er een verplicht karakter aan zat en de medewerkers bang waren besmet te raken en/of mogelijk andere te besmetten. (…)Een gesprekspartner heeft aangegeven dat zij onder grote druk van, en intimidatie door, mevrouw [appellant] de inloggegevens heeft afgestaan van een anoniem medewerkerstevredenheidsonderzoek, zodat mevrouw [appellant] inzage kreeg in dit onderzoek en waarmee afbreuk werd gedaan aan de anonimiteit van het onderzoek. (…)Ook is uit onderzoek gebleken dat mevrouw [appellant] en de heer [naam 4] , na een brief van de ondernemingsraad waarin zorgen werden geuit die leefden binnen Atria, in gesprek met de OR dusdanig zouden hebben gereageerd, dat de leden van de OR dat als beangstigend en intimiderend ervoeren. Kort hierop is het contract van een van de OR-leden niet verlengd.Mevrouw [appellant] zou daarover tegen het personeel verklaard hebben dat dit niet vanwege haar OR-rol was, maar omdat haar werkzaamheden niet meer nodig waren. Echter zouden andere medewerkers haar werkzaamheden aangeboden hebben gekregen waardoor haar functie niet overbodig leek. (…)(
Seksueel) grensoverschrijdend gedrag door mevrouw [appellant]Gesprekspartners voelden zich (seksueel) geïntimideerd door mevrouw [appellant] . Dit heeft onder meer te maken met de verplichte danssessies die zij heeft geïntroduceerd bij de ochtendpitch. 6 medewerkers vonden de danssessies intimiderend en/of seksueel grensoverschrijdend omdat het als een verplichting voelde en de borsten, bodembekkenspieren en seksualiteit ingezet moesten worden tijdens de dans.Gesprekspartners gaven aan dat mevrouw [appellant] regelmatig seksueel getinte opmerkingen uitte, zowel mondeling als via WhatsApp. Enkele uitspraken van mevrouw [appellant] , die door de gesprekspartners zijn genoemd zijn:* ‘Ze werd daar denk ik nat van’;* ‘Oh jee, de directeur maakt een seksgrapje, dat mag ik niet meer doen want mensen schrijven daarover in het MTO, vind jij het erg als ik af en toe een seksgrapje maak?’;* ‘mannen kunnen niet met hun vagina denken’;* ‘cross your fingers and spread your legs’;* ‘Je bent altijd met mij in mijn hart, en ergens anders ook, on the top of my clitoris.’;* ‘Natuurlijk MeToo, MeToo, sexuele intimidatie’;* ‘That’s just briljant, I had multiple orgasms! Mag ik dat zeggen, of is dat grensoverschrijdend?;* ‘de opgedroogde kutjes’;* ‘je met je kutje moet knijpen’.(…)Tevens werd uit het onderzoek bekend dat mevrouw [appellant] seksueel overschrijdend gedrag heeft vertoond bij diverse gelegenheden waarbij zij voor radio of televisie werd geïnterviewd. Zo zou mevrouw [appellant] volgens een gesprekspartner voor een externe geluidsman haar bovenlichaam hebben ontbloot tot op haar bh en gezegd dat hij de microfoon ‘daar’ maar moest ophangen. Bij een andere gelegenheid heeft mevrouw [appellant] haar rok zo hoog opgetrokken dat zij in haar string stond (hiervan zijn camerabeelden) en zou zij al dansend naar voren zijn gelopen. Tevens zou volgens een van de gesprekspartners bij een ander interview mevrouw [appellant] met haar rok opgetrokken naar het bureau van de secretaresse zijn gelopen en daar met de billen naar de secretaresse gekeerd gevraagd hebben een zender op te hangen. Mevrouw [appellant] zou zich in het bijzijn van een andere medewerker, zonder voorafgaande melding, zich tot haar ondergoed hebben uitgekleed en andere kleding hebben aangetrokken. (…).Ook heeft een medewerker verklaard ongevraagd een zoen te hebben gekregen van mevrouw [appellant] in haar nek. Uit de gesprekken werd ook bekend dat mevrouw [appellant] , tijdens een borrel, haar lichaam tegen een mannelijke medewerker zou hebben aangedrukt op een podium, terwijl ze in de microfoon riep,‘sexueel grensoverschrijdend gedrag, Metoo’. (…)Uit het onderzoek werd bekend dat mevrouw [appellant] niet integer handelde inzake de omgang en afhandeling van arbeidsrechtelijke zaken. Tevens werd bekend dat mevrouw [appellant] ook niet-professioneel gedrag vertoonde. (…)Uit het onderzoek werd bekend dat in de periode dat mevrouw [appellant] directeur/bestuurder is bij Atria, er een significant verloop in medewerkers was. In de periode van vrijdag 1 oktober 2019 tot eind december 2021 zijn 46 personen vertrokken bij Atria. Diverse gesprekspartners deelden mee dat op het moment dat zij tegen mevrouw [appellant] ingingen, mevrouw [appellant] dit aangreep om afscheid te nemen van deze medewerkers. Tevens gaven twee gesprekspartners aan dat zij werden gevraagd om een ontslagdossier op te bouwen voor andere medewerkers. Opgemerkt dient te worden dat veel arbeidscontracten werden beëindigd via een vaststellingsovereenkomst (VSO) met geheimhoudingsbepalingen, waarbij regelmatig de tussenkomst van een rechter noodzakelijk was. Hierdoor zijn er door Atria onnodig hoge kosten gemaakt voor onder andere afkoopregelingen en advocaatkosten.Uit de gesprekken werd bekend dat één zieke medewerker die haar ontslag had aangekondigd, door mevrouw [appellant] werd verplicht om verlofuren op te nemen. Nadat haar advocaat hierop bezwaar maakte werd deze verplichting teruggedraaid door mevrouw [appellant] en werden de verlofuren alsnog uitbetaald. (…)Uit de gesprekken werd onder meer bekend dat mevrouw [appellant] , in strijd met de geldende regels, zakelijke e-mailberichten naar haar privé e-mailadres dan wel een e-mailadres van een derde doorstuurde, of aan medewerkers verzocht e-mailberichten daar naartoe te sturen.Ook werd bekend dat mevrouw [appellant] op kosten van Atria lunchte op de dagen dat zij op kantoor was, zonder dat daar een geldig beleid voor was. Deze lunches liet zij meestal halen door een van haar medewerkers. (…) Het is binnen Atria gebruikelijk dat medewerkers zelf voor hun lunch zorgen. (…)Hoor en wederhoor mevrouw [appellant]Op maandag 10 oktober 2022 zijn schriftelijke vragen gesteld aan mevrouw [appellant] naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen. Op donderdag 27 oktober 2022 ontvingen onze medewerkers van mevrouw [appellant] een reactie op de vragenlijst.Met betrekking tot het seksueel grensoverschrijdend en intimiderend gedrag verklaarde mevrouw [appellant] , in zijn algemeenheid, dat zij vrij spreekt over seks gerelateerde zaken en dat dat voortvloeit uit haar [afkomst] jeugd en achtergrond.Omtrent de uitspraken met een seksuele component verklaarde mevrouw [appellant] deze grotendeels niet te herkennen en een aantal wel. Uit de reactie van mevrouw [appellant] valt niet op te maken in welke uitspraken zij zich wel of niet herkent. (…)”
3.19
Bij brief van 5 december 2022 heeft Atria op de voet van artikel 3:49 BW de vernietiging van de arbeidsovereenkomst met [appellant] ingeroepen op grond van bedrog, subsidiair dwaling. In de brief noemt Atria de onjuistheden in het CV van [appellant] , het (volgens haar grensoverschrijdende) gedrag van [appellant] , het door [appellant] wijzigen van de uitkomsten van het MTO en het door [appellant] niet beschikken over fondsenwervende kwaliteiten.
3.2
Per brief van 6 december 2022 heeft Atria [appellant] opgeroepen voor een vergadering van de [bedrijf 3] van 22 december 2022, met op de agenda het (voorwaardelijk) ontslagbesluit van [appellant] als statutair directeur.
3.21
[appellant] is door Atria op 13 en 15 december 2022 in de gelegenheid gesteld om het externe rapport van [Bedrijf] en het interne rapport in te komen zien. Zij noch haar advocaat hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
3.22
[appellant] en haar gemachtigde hebben zich op 22 december 2022 ’s ochtends voor de vergadering van de [bedrijf 3] afgemeld en zijn niet verschenen.
3.23
Tijdens de vergadering van de [bedrijf 3] op 22 december 2022 is unaniem besloten tot het voorwaardelijk ontslag van [appellant] . Bij e-mail van 27 december 2022 is het besluit aan [appellant] kenbaar gemaakt.
3.24
Atria heeft [appellant] op 17 en 18 januari 2023 opnieuw de mogelijkheid geboden om het rapport in te zien. Daarvan heeft [appellant] wederom geen gebruik gemaakt.
3.25
De behandeld arts van [appellant] stelt in maart 2023 dat [appellant] op dat moment nog niet hersteld was.
3.26
Bij vonnis in incident ex artikel 223 Rv van de rechtbank van 3 mei 2023 is op de vordering van [appellant] kort gezegd geoordeeld dat onvoldoende zeker is dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat, en is haar loonvordering vooralsnog afgewezen. De vordering in reconventie van Atria tot betaling van een voorschot op het terug te betalen bedrag aan het ontvangen salaris is eveneens afgewezen. Het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2023:1911) heeft in het hoger beroep in dat incident geoordeeld dat de vordering van [appellant] tot betaling van het loon vanaf 5 december 2022 tot 5 december 2023 toewijsbaar is.

4.Eerste aanleg

4.1
Atria heeft, voor zover relevant, bij verzoekschrift voor zover vereist ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellant] verzocht. De voorwaarde zag er op dat de arbeidsovereenkomst niet al rechtsgeldig was vernietigd.
4.2
Aan dit verzoek heeft Atria ten grondslag gelegd dat [appellant] zich grensoverschrijdend had gedragen, dat zij frauduleus had gehandeld en dat zij niet in staat was fondsen te werven.
4.3
[appellant] heeft zich tegen dit verzoek verweerd. [appellant] heeft in een zelfstandig verzoek om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding verzocht.
4.4
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking met zaak-/rolnummer 732447 / HA RK 23-122 de arbeidsovereenkomst ontbonden. Daarbij is in aanmerking genomen dat bij vonnis van gelijke datum het beroep van Atria op vernietiging van de arbeidsovereenkomst ongegrond is bevonden. De kantonrechter heeft onder andere aan zijn beslissing ten grondslag gelegd dat het cv van [appellant] niet volledig de werkelijkheid lijkt te zijn, en met andere woorden is “opgeleukt”, dat voldoende aannemelijk is geworden dat zij de uitkomsten van het MTO heeft gemanipuleerd, dat zij (zeer) ongepaste en grensoverschrijdende opmerkingen heeft gemaakt en dat zij zich heeft gedragen op een wijze die geen enkel doel dient en alle grenzen te buiten gaat. Dit alles vormt voldoende grond voor ontbinding wegens verwijtbaar handelen (e-grond). In de bestreden beschikking met zaak-/rolnummer 732448 / HA RK 23-123 heeft de kantonrechter het gedrag van [appellant] aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen, zodat geen aanspraak bestaat op een transitievergoeding. Omdat Atria niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld wordt het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding afgewezen.

5.Beoordeling

5.1
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met dertien grieven op. Afgezien van enkele opmerkingen ten aanzien van de door de kantonrechter vastgestelde feiten houden de grieven in dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden, ten onrechte heeft geconcludeerd dat aan [appellant] een aantal verwijten kunnen worden gemaakt, ten onrechte heeft verzuimd te overwegen dat juist aan Atria ernstige verwijten kunnen worden gemaakt, en daarmee ten onrechte het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding heeft afgewezen. [appellant] verzoekt niet herstel van de arbeidsovereenkomst, en overigens heeft [appellant] geen bezwaar gemaakt tegen de uitkomst van de beschikking met zaak-/rolnummer 732447 / HA RK 23-122, dus voor zover gericht tegen die beschikking faalt het hoger beroep.
5.2
Atria heeft verweer gevoerd en zich achter de beschikkingen van de kantonrechter geschaard.
Contractuele vergoeding
5.3
[appellant] maakt aanspraak op een contractuele ontslagvergoeding. In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de Werkgever conform de statuten te allen tijde het recht heeft de Werknemer te ontslaan, en dat de Werknemer in dat geval een vertrekpremie krijgt van 2 maandsalarissen onder voorwaarde van een akkoord van de Werknemer met beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dat geen juridische procedures tegen de Werkgever worden gevoerd en dat de vertrekpremie onderdeel uitmaakt van de transitievergoeding. [appellant] voert aan dat het niet redelijk dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Atria toekenning van deze vergoeding afwijst omdat zij een procedure is gestart tegen Atria. Dat het door Atria vasthouden aan deze voorwaarde niet redelijk dan wel onaanvaardbaar zou zijn, is echter niet gebleken, waarbij het hof van belang acht dat het om een vertrekpremie gaat van een relatief beperkte omvang afgezet tegen de voor Atria te verwachten kosten van een juridische procedure. Het verzoek van [appellant] om van een contractuele vergoeding wordt daarom afgewezen, omdat niet is voldaan aan de daartoe overeengekomen voorwaarden.
Transitievergoeding en billijke vergoeding – algemeen
5.4
Daarmee resteren de vragen of [appellant] recht heeft op een transitievergoeding en/of op een billijke vergoeding. [appellant] baseert haar aanspraak op een billijke vergoeding er op dat (i) de kantonrechter ten onrechte de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden, en zij gelet op het bepaalde in artikel 7:683 lid 3 BW aanspraak heeft op een billijke vergoeding (waarvoor geldt dat Atria niet ernstig verwijtbaar hoeft te hebben gehandeld), dan wel dat (ii) Atria ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Dat de kantonrechter [appellant] aanspraak op een transitievergoeding heeft ontzegd is gevolg van de kwalificatie die de kantonrechter aan het handelen van [appellant] heeft gegeven, namelijk ernstig verwijtbaar handelen aan haar kant. [appellant] betwist in hoger beroep dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [appellant] heeft niet gemotiveerd gesteld – en in ieder geval niet onderbouwd - dat, ook wanneer zij wel ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld, het niet toekennen van een transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (artikel 7:673 lid 8 BW). Daarmee zijn de drie te beantwoorden vragen of (a) de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden, (b) zo dat niet het geval is of Atria ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en (c) of [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
(a)
Ten onrechte arbeidsovereenkomst ontbonden?
5.5
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden op grond van verwijtbaar handelen van [appellant] , de zogenaamde e-grond, die door Atria primair aan het verzoekschrift ten grondslag was gelegd. Atria had het ontbindingsverzoek subsidiair gebaseerd op de g-grond, een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ook op de g-grond heeft kunnen ontbinden. De arbeidsovereenkomst tussen partijen was op 31 januari 2024 zodanig duurzaam verstoord, dat voortzetting niet goed mogelijk kon worden geacht. Daarbij is van belang dat tussen [appellant] en het orgaan waaraan zij verantwoording diende af te leggen, de [bedrijf 3] , op dat moment een zeer slechte verstandhouding bestond. De noodzakelijke vertrouwensbasis was voor [appellant] als bestuurder daarmee niet meer aanwezig. Gelet op haar functie lag herplaatsing niet in de rede. De arbeidsovereenkomst kon daarom worden ontbonden, ook omdat voldoende is komen vast te staan dat deze ontslaggrond geen verband hield met [appellant] ’s ziekte, en daarmee een opzegverbod. [appellant] heeft niet aangevoerd dat de ontbinding, gelet op het in haar ogen ontbreken van ernstige verwijtbaarheid van haar , op een later moment dan per 1 februari 2024 had dienen plaats te vinden. Een billijke vergoeding op grond van artikel 7:683 lid 3 BW is daarmee niet aan de orde.
(b)
Ernstige verwijtbaarheid Atria dan wel (c) ernstige verwijtbaarheid [appellant] ?
5.6
[appellant] heeft aangevoerd dat Atria ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, en dat haar om die reden een billijke vergoeding toekomt. Dat Atria ernstig verwijtbaar heeft gehandeld baseert [appellant] , naar het hof begrijpt en kort samengevat, op de volgende feiten en omstandigheden.
  • Atria heeft haar onvoldoende ondersteund, toen zij volgens haar ten onrechte werd bekritiseerd;
  • Atria heeft op een onjuiste manier onderzoek laten doen naar haar functioneren
o Bij het uitvoeren van het onderzoek door [Bedrijf] is richting [appellant] onvoldoende hoor/wederhoor betracht.
o Atria, in de persoon van de leden van de [bedrijf 3] [naam 5] en [naam 6] , heeft haar ernstige schade toegebracht door, onnodig, contact op te nemen met onder andere de Sorbonne Universiteit, met Berkely University en met de UvA door hen in het onderzoek te betrekken naar een tegen [appellant] gerezen verdenking van fraude met haar cv;
  • Ten onrechte is haar, bij herhaling en gedurende een lange periode, het verwijt gemaakt dat zij fraude had gepleegd met haar cv;
  • Atria heeft onrechtmatig, en in strijd met de [bedrijf 1] , aan de ex-partner van [appellant] een uitdraai verstrekt van de Kamer van Koophandel met het geheime adres van [appellant] . Als gevolg hiervan heeft [appellant] op advies van de politie halsoverkop haar huis moeten verlaten en heeft maandenlang in een safe-house moeten verblijven.
  • Ten onrechte heeft Atria haar beschuldigd van het manipuleren van een MTO onderzoek.
Atria heeft deze beschuldigingen weersproken. Het hof overweegt omtrent de beschuldigingen als volgt.
5.7.1
[appellant] is in april 2019 door een toenmalig lid van de [bedrijf 3] geattendeerd op de op dat moment openstaande vacature van bestuurder bij Atria. [appellant] heeft vervolgens bij het daartoe ingeschakelde wervings- en selectiebureau [bedrijf 2] gesolliciteerd. Na een uitgebreide selectieprocedure is door Atria voor [appellant] gekozen, waarbij namens Atria de gesprekken met haar werden gevoerd door de toenmalige leden van de [bedrijf 3] [naam 7] (voorzitter) en [naam 8] (lid). Nadat bekend was gemaakt dat [appellant] de beoogde nieuwe bestuurder was, ontstond binnen Atria (althans bij de Raad van Advies) oppositie tegen haar komst. Zo werden er vragen gesteld over haar wetenschappelijke kwaliteiten en haar cv. Naar aanleiding van deze vragen schreef [naam 8] op 25 september 2019 aan de leden van de Raad van Advies:
“Ik wijs u er graag op dat [appellant] met vlag en wimpel boven aan de lijst van de kandidaten kwam te staan. Zij was overigens een van de weinige mensen die heeft gesolliciteerd met deze academische achtergrond en ervaring. (…) Zij voldoet voor ons zeker aan bijgevoegd functieprofiel voor de functie van directeur van Atria dat in overleg met een afvaardiging van de medewerkers van Atria is vastgesteld. (…) En om een misverstand te voorkomen over de plek van haar promotie: zij heeft haar MA en een heel groot deel van haar PHD aan de Sorbonne gedaan, omdat haar promotor naar Lyon verhuisde heeft ze uiteindelijk haar proefschrift daar verdedigd. Zij heeft het zelf als volgt in haar cv opgenomen: PhD awarded in Gender & Film Studies, University of Sorbonne-Nouvelle Paris III and Lumieres Lyon II: ‘L’univers feminin et la drole de guerre des sexes dans le cinema arabe’, France 1994-1999. Kortom, wij hebben bij nader onderzoek geen feiten aangetroffen die leiden tot heroverweging van onze beslissing (…).”Diezelfde dag werd door [naam 8] ook aan de leden van de Raad van Advies een mail gestuurd met onder andere de volgende inhoud:
“Na een maandenlang proces van zorgvuldige selectie en vele gesprekken is gekozen voor [appellant] . Een uit medewerkers van Atria samengestelde klankbordgroep en de selectiecommissie waren unaniem in hun keuze. Het selectieproces bestond onder meer uit een uitgebreid referentieonderzoek waarbij met hoogleraren van verschillende universiteiten waar zij heeft gewerkt is gesproken. De uitkomsten steunden ten volle haar kandidatuur. (…).”
5.7.2
Kennelijk hield de discussie over de achtergrond van [appellant] niet op, want op 24 november 2019 (dus bijna twee maanden nadat [appellant] in dienst was getreden) schreef [naam 7] aan een van de voormalig directeuren van (een van de voorgangers van) Atria:
“Gisteren heb ik met [appellant] gesproken over een mogelijk misverstand rondom de bio van haar in het genoemde artikel in 2012. (…) Nogmaals, wij hebben als [bedrijf 3] volledig vertrouwen in de goede trouw van [appellant] over haar academische loopbaan en titel. Zij heeft ons heel transparant inzicht gegeven in haar cv en loopbaan. Daar had ik je al eerder over bericht. (…)”.Later die dag schrijft [naam 7] aan genoemde oud-directeur:
“Ik vind dat Atria en [appellant] het verdienen dat er een frisse start is waarbij ze steun krijgen uit de verschillende hoeken en generaties van de feministische beweging). (…)”
[appellant] , die in 2005 de Aletta Jacobs lezing had gegeven en aan het begin van die lezing een korte ‘buik dance’ had opgevoerd, heeft onweersproken gesteld dat [naam 7] haar bij haar aanstelling had gesuggereerd iets dergelijks ook binnen Atria in te voeren.
5.8
[appellant] functioneerde in het eerste jaar van haar aanstelling naar behoren, want zij kreeg eind 2020 een substantiële salarisverhoging. [naam 7] is per 1 april 2020 vertrokken als voorzitter van de [bedrijf 3] en opgevolgd door [naam 9] . Het vaste salaris van [appellant] steeg al met al van € 6.938,87 bruto per maand bij aanvang dienstverband op 1 oktober 2019, naar € 9.077,- bruto per maand in maart 2022.
5.9
In de tweede helft van 2021 ontving de [bedrijf 3] een aantal (anonieme) klachten over [appellant] . Hierin werd, met de medewerking van [appellant] , aanleiding gezien in september 2021 een medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) te gaan houden. Dit MTO zou plaatsvinden met gebruikmaking van de applicatie Enalyzer. De formeel gerechtigde tot de informatie uit Enalyzer was het Hoofd Personeelszaken van Atria, [naam 10] (verder: [naam 10] ), maar omdat [naam 10] weinig ervaring had met deze applicatie werd afgesproken dat een lid van de [bedrijf 3] , [naam 3] (verder: [naam 3] ), hierbij zou helpen en daartoe een contact van [naam 3] , [naam 11] (verder: [naam 11] ) zou inschakelen. Medewerkers van Atria konden van 4 tot en met 13 oktober 2021 meedoen aan het MTO. Op 18 oktober 2021 stuurde [naam 10] een mail zowel aan [appellant] als aan [naam 3] en [naam 11] met als bijlage de uitkomst van het MTO-onderzoek, mede omvattende antwoorden op de daarin gestelde open vragen. Op 18 oktober 2021 appten [appellant] en [naam 10] met elkaar over het MTO, waarbij [naam 10] schreef: ‘En heb t ook naar [naam 3] ( [naam 3] , hof) en [naam 11] ( [naam 11] , hof) verstuurd, waarna [appellant] antwoordde: ‘
Merci, Goed dat het nu by [bedrijf 3] is”, waarna [naam 10] terugschreef: ‘
Gistermiddag heeft [naam 11] van [naam 3] al meteen ff gebeld. Zij schrok ook best wel van de scores”. Op 21 oktober 2021 stuurde [naam 10] nogmaals een mail aan [appellant] met als bijlage een powerpoint MTO okt 2021 als ook het rapport Enalyzer, zonder dat hierbij antwoorden op open vragen waren gevoegd. Op 31 oktober 2021 verstuurde [naam 12] , secretaris van de [bedrijf 3] , een mail aan het MT, als ook aan [appellant] , waarbij was gevoegd MTO Enalyzer report alsmede een MTO oplegger. Naar zeggen van Atria bevatte deze versie van het MTO antwoorden op open vragen. Op 3 december 2021 (12.37 uur) stuurde [appellant] een mail aan [naam 3] en [naam 11] , waarbij zij onder andere aangaf “
Om aantal documenten te beperken heb ik verschillende stukken dat van de managers en van [naam 13] (HR adviseur) tot 1 stuk verwerkt. Dus: terugblik – analyse MTO – verbeteracties.”en met als bijlage “
verbeterplan medewerkerstevredenheid”. Op 3 december 2021 (12.45 uur) stuurde [appellant] een mail aan [naam 12] (zoals genoemd: secretaris van de [bedrijf 3] ) met als bijlage het MTO (zonder antwoorden op de open vragen).
5.1
Per december 2021 heeft Atria een nieuwe, externe, vertrouwenspersoon aangesteld, [naam 14] (verder: [naam 14] ). In december 2021 meldt [appellant] aan [naam 14] zich binnen de organisatie onveilig te voelen vanwege de aan de [bedrijf 3] gestuurde anonieme brieven.
5.11
In december 2021 werd ook een nieuwe voorzitter van de [bedrijf 3] aangesteld, [naam 15] (verder: [naam 15] ). [naam 15] heeft zich in februari 2022 weer teruggetrokken als voorzitter van de [bedrijf 3] , waarbij zij, kort samengevat, melding maakte van een moeizame samenwerking met [appellant] .
5.12
In december 2021 en januari en februari 2022 kwamen bij de (nieuwe) [bedrijf 3] (-leden) een viertal klachten over [appellant] en de werksfeer binnen Atria binnen. Het ministerie van OCW maakte er op 11 april 2022 tegenover de [bedrijf 3] ook melding van een viertal klachten over [appellant] en de werksfeer binnen Atria te hebben ontvangen.
5.13
De nieuwe vertrouwenspersoon [naam 14] schreef aan de [bedrijf 3] op 20 maart 2022 over haar bevindingen, en maakte daarbij melding van een aantal klachten over [appellant] en de werksfeer binnen Atria. [naam 14] schrijft onder andere dat er een hoog verloop, een hoog ziekteverzuim en een hoge werkdruk is bij Atria, dat zij meerdere negatieve signalen heeft ontvangen over [appellant] , dat [appellant] reageert vanuit een machtspositie, zich schuldig maakt aan seksueel grensoverschrijdende opmerkingen en gedrag en de melders zich zorgen maken over de financiële situatie van Atria.
5.14
De [bedrijf 3] werd hiermee in een lastige situatie geplaatst. De al dan niet juistheid van deze klachten, mede betrekking hebbend op de bestuurder zou immers moeten worden onderzocht. De [bedrijf 3] heeft daarop allereerst per begin april 2022 een interim voorzitter [bedrijf 3] aangesteld, [naam 2] (verder: [naam 2] ). Vervolgens heeft tussen [naam 2] en [appellant] veelvuldig mailcontact plaatsgevonden over een te houden onderzoek. Dit heeft geleid tot een opdracht aan [Bedrijf] . Het onderzoek is daadwerkelijk van start gegaan op 4 juli 2022.
5.15
In april 2022 had [appellant] via de nieuwe HR-manager [naam 16] een nieuw MTO laten uitvoeren. [naam 16] schrijft met 21 medewerkers van Atria te hebben gesproken, waarvan er twee melden zich niet veilig binnen Atria te voelen, en de andere 19 allen positief over de werksfeer binnen Atria zijn.
5.16
Intussen had [appellant] zich op 27 mei 2022 ziekgemeld. De door Atria ingeschakelde bedrijfsarts heeft [appellant] ook volledig arbeidsongeschikt bevonden.
5.17
De aan [Bedrijf] gegeven opdracht wijkt echter af van het hierover door de [bedrijf 3] genomen besluit, welk besluit tot stand was gekomen na inbreng van [appellant] over de inhoud van het te houden onderzoek. In het besluit van de buitenvergadering van de [bedrijf 3] van 30 mei 2022 (ondertekend door de vijf leden van de [bedrijf 3] ) staat over het te houden onderzoek het volgende vermeld: “
De [bedrijf 3] vindt het van belang dat zowel de integriteit van de bestuurder van Atria wat betreft het respecteren van arbeidsrechten van (ex)werknemers wordt onderzocht, als ook een feitelijke vaststelling wordt gemaakt van de oorzaak van deze meldingen in het kader van een veilige werkomgeving en of de meldingen feitelijk juist en valide zijn. Het onderzoek omvat in ieder geval de periode 2020 en 2021 tot en met maart 2022. Tevens zal een onderzoek worden gedaan naar het huidige werkklimaat. De [bedrijf 3] hecht er aan om zoveel als dat mogelijk is en voor zover dat ook passend is de DB te betrekken in het voorbereiden van het uit te laten voeren onderzoek.” Anders dan dit besluit heeft [Bedrijf] geen onderzoek verricht naar het huidige werkklimaat binnen Atria. In het rapport staat daarover vermeld: “
In overleg met mevrouw mr. Drs. [naam 2] , voorzitter as interim [bedrijf 3] werd overeengekomen dat onze medewerkers geen onderzoek uitvoeren naar het huidige werkklimaat binnen Atria.. Bij het aanstellen van de ad interim directeur/bestuurder is volgens opdrachtgever binnen Atria een veilig werkklimaat thans weer voldoende geborgd en wordt door de interim/bestuurder alle noodzakelijke en gevraagde maatregelen daartoe genomen.”.
Schending hoor – wederhoor door Atria?
5.18
Nadat [Bedrijf] [appellant] uitnodigde voor een gesprek liet [appellant] via haar advocaat aan [Bedrijf] weten medisch niet in staat te zijn zo’n gesprek te voeren. [Bedrijf] heeft vervolgens op 10 oktober 2022 schriftelijk vragen aan [appellant] gesteld, die door [appellant] op 27 oktober 2022 in een twee pagina’s omvattende mail beantwoord zijn, waarbij [appellant] er melding van maakt wegens ziekte niet in staat te zijn ‘uw vragen’ te beantwoorden. Het hof overweegt dat Atria daarmee op zich voldaan heeft aan het hoor/wederhoor vereiste. [appellant] schrijft, zeer kort samengevat, zich niet in de over haar geuite klachten te herkennen. Zij betwist sommige voorvallen en stelt dat andere voorvallen in een context geplaatst moeten worden, zonder overigens te schetsen wat die context dan was.
Grensoverschrijdend gedrag van [appellant] ?
5.19
[Bedrijf] heeft vervolgens een, voor [appellant] kritisch, rapport geschreven. In de samenvatting van het rapport staat als conclusie onder andere het volgende vermeld: “
Uit de gevoerde gesprekken, de ontvangen WhatsApp-berichten, e-mailberichten, video-opnamen en persoonlijke logboeken van (voormalig) medewerkers van Atria, werd bekend dat mevrouw [appellant] gedrag heeft vertoond dat buiten de grenzen ligt van wat als ‘normaal geaccepteerd’ gekwalificeerd kan worden. Nu uit het onderzoek 21 personen bekend werden die het gedrag van mevrouw [appellant] als intimiderend te hebben ervaren, kan worden gesteld dat er in casu sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag.” Voorts wordt (2.3) vastgesteld dat [appellant] niet integer handelde inzake de omgang en afhandeling van arbeidsrechtelijke zaken, als ook dat zij niet-professioneel gedrag vertoonde.
5.2
Vervolgens bevat de samenvatting een weergave van (2.2.1) het intimiderend gedrag van [appellant] , (2.2.2) het (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van [appellant] , (2.2.4) arbeidsrechtelijke zaken en (2.2.5) overige bevindingen. De concrete gebeurtenissen die door [Bedrijf] daarbij ten aanzien van 2.2.1 en 2.2.2 worden genoemd en die betrekking hebben op [appellant] zijn de volgende:
  • i) [appellant] vertoont onberekenbaar gedrag; ze kan uit het niets kwaad worden en gaan schreeuwen
  • ii) sinds haar komst heeft een significant aantal medewerkers Atria verlaten
  • iii) de achterblijvers ervoeren daardoor een enorme werkdruk
  • iv) medewerkers hebben WhatsApp-berichten van [appellant] als intimiderend ervaren
  • v) [appellant] stuurde regelmatig WhatsApp-berichten in de avonden en weekenden, ook nadat medewerkers hadden gemeld daar geen prijs op te stellen, en het blijven sturen van die berichten hebben zij als intimiderend ervaren
  • vi) medewerkers werden gedurende coronatijd verplicht naar kantoor te komen, hetgeen zij intimiderend vonden
  • vii) er werden camera’s opgehangen, waarover niet duidelijk werd gecommuniceerd, hetgeen zij als intimiderend hebben ervaren
  • viii) leden van de ondernemingsraad hebben een reactie van [appellant] (en [naam 4] ) als beangstigend en intimiderend ervaren
  • ix) medewerkers voelden zich (seksueel) geïntimideerd, wat te maken had met de verplichte (althans als verplicht ervaren) danssessies die [appellant] had geïntroduceerd
  • x) [appellant] heeft regelmatig seksueel getinte opmerkingen gemaakt
  • xi) [appellant] had volgens een medewerker voor een externe geluidsman haar bovenlichaam ontbloot tot op haar bh; bij een andere gelegenheid heeft [appellant] haar rok zo hoog opgetrokken dat zij in haar string stond (hiervan zijn camerabeelden) en zou zij dansend naar voren zijn gelopen; tevens zou volgens een van de medewerkers bij een ander interview [appellant] met haar rok opgetrokken aan de secretaresse gevraagd hebben een zender op te hangen en tenslotte zou [appellant] zich in het bijzijn van een andere medewerker zonder voorafgaande melding tot haar ondergoed hebben uitgekleed.
  • xii) [appellant] heeft een medewerker een keer ongevraagd een zoen in de nek gegeven en [appellant] zou tijdens een borrel haar lichaam tegen een mannelijke medewerker hebben aangedrukt op een podium terwijl zij in de microfoon riep ‘sexueel grensoverschrijdend gedrag, Metoo”.
5.21
De concrete gebeurtenissen die door [Bedrijf] daarbij ten aanzien van 2.2.4 worden genoemd en die betrekking hebben op [appellant] zijn de volgende:
  • xiii) In de periode van 1 oktober 2019 tot eind december 2021 zijn 46 personen vertrokken bij Atria
  • xiv) Als medewerkers tegen [appellant] ingingen greep [appellant] dat aan om afscheid van hen te nemen
  • xv) Twee medewerkers werd gevraagd een ontslagdossier op te bouwen voor andere medewerkers
  • xvi) Een zieke medewerker werd door [appellant] verplicht verlofuren op te nemen; na bezwaar door een advocaat van de medewerker werd dit teruggedraaid
  • xvii) Van twee medewerkers die meededen aan een extern onderzoek werd door [appellant] en [naam 4] gevraagd hun antwoorden aan te passen, als gevolg waarvan deze medewerkers zich uit het onderzoek hebben teruggetrokken
  • xviii) [appellant] en [naam 4] hebben uren verantwoord in allianties die niet daadwerkelijk gemaakt zijn.
  • xix) [appellant] verstuurde in strijd met de geldende regels, zakelijke e-mailberichten naar haar privé e-mailadres dan wel een e-mailadres van een derde, of verzocht medewerkers dat te doen
  • xx) [appellant] lunchte op kosten van Atria zonder dat daarvoor een geldig beleid was.
  • xxi) [appellant] had naast haar kantoor een rustruimte voor zich zelf gecreëerd, met daarin een bed en een kast.
5.22
[appellant] heeft hierop, schriftelijk tijdens het onderzoek door [Bedrijf] , dan wel nadien tijdens de procedure, als volgt gereageerd.
Ad i: dit wordt ontkend.
Ad ii: dat klopt; voor haar komst was er ook sprake van een groot verloop van medewerkers in de jaren 2016 tot en met 2019 was dit steeds tussen 25% en 36%. Het was ook [appellant] ’s opdracht de organisatie te veranderen, wat een wisseling van een deel het personeelsbestand tot gevolg had. Volgens de advertentietekst diende de nieuwe bestuurder zich ook te richten op de zichtbaarheid en impact van Atria bij ‘nieuwe groepen’.
Ad iii: dat kan kloppen.
Ad iv: dit verwijt wordt niet geconcretiseerd.
Ad v: het is tegenwoordig niet ongebruikelijk om ook buiten de reguliere werktijden contact met medewerkers te hebben. Als de medewerkers dit niet wensten hadden ze de apps ook kunnen negeren.
Ad vi: betwist wordt dat de regels zijn overtreden.
Ad vii: voorafgaand aan de komst van [appellant] hingen er camera’s. [appellant] heeft die juist laten uitzetten. In verband met een verbouwing zijn de camera’s weer aangezet. Na een opmerking van een medewerker hierover is direct duidelijkheid verschaft over de camera’s.
Ad viii: dit verwijt wordt niet geconcretiseerd.
Ad ix: de danssessies waren evident niet verplicht. Lang niet iedereen deed mee. Bovendien was [appellant] door de toenmalige voorzitter van de [bedrijf 3] , [naam 7] , juist gestimuleerd dit in te voeren.
Ad x: de opmerkingen van [appellant] moeten in hun context worden geplaatst. In de eerste plaats die van de achtergrond van [appellant] , die gewend is vrijuit over seksualiteit te spreken, maar ook vanwege de opdracht die zij had, om Atria, kort samengevat, aantrekkelijker te maken voor een jongere doelgroep. Die opdracht had tot gevolg dat allerlei activiteiten werden ondernomen waarbij jonge vrouwen zich konden uitspreken over seksualiteit. Een van de citaten was juist afkomstig van zo’n jonge deelnemer.
Ad xi: [appellant] betwist zich hierbij onheus te hebben gedragen. Bij mediaoptredens was het aanbrengen van een microfoon nodig. [appellant] acht het een ernstige inbreng op haar privacy dat een medewerker haar kennelijk is gaan filmen, toen zij zich omkleedde in verband met een mediaoptreden.
Ad xii: dit wordt betwist.
Ad xiii: zie ii, dit zegt niet zo veel, en heeft bovendien een oorzaak.
Ad xiv: dit wordt betwist.
Ad xix: dit beleid werd in het geheel niet nageleefd, ook niet door de leden van de [bedrijf 3] , voorafgaand aan de komst van [appellant] en tijdens haar werkzaamheden.
Ad xxi: dit is er een voorbeeld van hoe [appellant] werd zwart gemaakt: een ruimte om zich even om te kleden is niet vreemd, maar de ruimte werd door leden van de [bedrijf 3] smalend het ‘peeskamertje’ van [appellant] genoemd.
5.23
Het hof constateert dat in het rapport door [Bedrijf] niet expliciet wordt onderbouwd hoe de opmerkingen en klachten zijn gevalideerd. Waar het betreft getoonde berichten of getoond beeldmateriaal, zou dat duidelijk kunnen zijn (het hof beschikt niet over de betreffende berichten), maar van alle door [Bedrijf] genoemde citaten wordt vrijwel nooit vermeld of dit door een of door meerdere personen werd gemeld, en bij welke gelegenheid dit geschiedde. Een groot aantal van de aan [appellant] gemaakte verwijten is daarmee niet komen vast te staan. Van een aantal andere verwijten (zoals die genoemd onder xv tot en met xviii) overweegt het hof dat, zelfs indien juist, dit niet als ernstig verwijtbaar gedrag of handelen valt aan te merken, of daar aan kan bijdragen. Van andere verwijten (zoals die aangaande de danssessies) heeft [appellant] onweersproken gesteld dat deze sessies niet verplicht waren, zodat de enkele – verder niet toegelichte – opmerking dat deze als ‘verplicht werden ervaren’ niet tot een verwijt aan [appellant] kan leiden. Blijven over de verwijten ad x en xi. Wat betreft xi overweegt het hof dat de uitleg die [appellant] hieraan geeft, door Atria niet gemotiveerd is weersproken. Daarbij is het hof, met [appellant] , van oordeel dat het door een medewerker filmen van een collega – in dit geval [appellant] – die bezig is zich om te kleden voor een interview, een ernstige schending is van de privacy van de gefilmde. Dit had door [Bedrijf] niet tegen [appellant] gebruikt mogen worden, en Atria had zich hier ook niet op mogen beroepen. Blijft over de door [appellant] gemaakte opmerkingen, die door [appellant] niet alle weersproken worden, en die door de kantonrechter als ernstig verwijtbaar zijn gekwalificeerd. In het [Bedrijf] rapport wordt op pag. 20 melding gemaakt van een vergadering op 9 december 2020 waarbij [appellant] een medewerker langdurig in het Nederlands en Frans zou hebben uitgescholden, waarvan vier medewerkers een verslag hadden opgesteld – waarvan één bij het rapport was gevoegd (niet beschikbaar gesteld aan het hof) en hetgeen een aantal gesprekspartners als zeer intimiderend hebben ervaren. [appellant] heeft hier niet specifiek op gereageerd. Ook wordt onder het kopje ‘
Bevindingen omtrent discriminerend gedrag’melding gemaakt van het niet respectvol bejegen van een genderneutraal persoon, als ook van een homoseksueel die door [appellant] belachelijk zou zijn gemaakt. [appellant] heeft laatstgenoemd voorval expliciet ontkend. Op de klacht dat [appellant] de inloggegevens van het MTO onderzoek ‘na grote druk en intimidatie’ van een HR-medewerkster zou hebben opgevraagd, wordt hierna onder 5.28 ingegaan.
5.24
De op pag. 9 van het [Bedrijf] -rapport genoemde citaten zijn minst genomen (te) vrijpostig, zo niet grensoverschrijdend. Van het vijfde citaat verklaart [appellant] dat zij dit tegen een medewerkster heeft gezegd met wie zij op dat moment op vertrouwelijke voet stond. Ook uitgaande van dat laatste acht het hof deze uitspraak ernstig grensoverschrijdend. Van de achtste opmerking (‘de opgedroogde kutjes’) stelt Atria dat deze opmerking gericht was op een groep medewerkers van de organisatie. [appellant] heeft dat laatste ontkend, en aangevoerd dat zij de opmerking had gemaakt in het kader van een discussie over de menopauze, en Atria heeft haar standpunt daarover verder ook niet meer onderbouwd. Van de vierde opmerking voert [appellant] aan dat die niet van haar afkomstig was, maar van een jongere tijdens een evenement en dat [appellant] dat slechts geciteerd had om het verschil in belevingswereld aan te duiden. Van de laatste opmerking stelt [appellant] dat dit in de wereld van de fysiotherapie, in het bijzonder aangaande bekkenbodemtherapie, een gebruikelijke opmerking is. Atria heeft dat niet weersproken. De overige opmerkingen acht het hof zeer ongepast, maar niet zodanig dat dit in substantiële mate aan het predicaat ‘ernstig verwijtbaar’ bijdraagt. Al met al, en mede rekening houdend met de opdracht aan [appellant] om zich te richten op de doelgroep jongeren als ook de erkenning door Atria dat het ‘maatschappelijk speelveld van Atria (…) inderdaad (ziet) op het onderwerp van sexualiteit in de samenleving’ is het hof, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [appellant] zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. De huidige voorzitter van de [bedrijf 3] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard met een aantal klaagsters te hebben gesproken, en overtuigd te zijn van de authenticiteit van hun klachten. Ook al heeft het hof geen reden aan die verklaring te twijfelen, dan nog maakt de omstandigheid dat een aantal klaagsters zich erg aan [appellant] hebben gestoord het gedrag van [appellant] niet ernstig verwijtbaar in de zin van artikel 7:673 lid 7 sub c BW.
CV
5.25
Atria had, onder andere van de ex-partner van [appellant] , in 2021 bericht gekregen dat het destijds door [appellant] verstrekte cv niet zou kloppen. Zo zou zij niet aan de Sorbonne gepromoveerd zijn, niet voor Berkeley hebben gewerkt en evenmin voor het KIT. Atria was er van op de hoogte dat de ex-partner van [appellant] een conflict met haar had en haar probeerde zwart te maken. Deze partner had immers een aantal leden van de [bedrijf 3] op 22 maart 2021 een voor [appellant] zeer negatief (privé)bericht gestuurd, en [appellant] had aan de geadresseerden, waaronder leden van de [bedrijf 3] , verzocht “geen contact op te nemen met [naam ex-partner] en zijn berichten te verwijderen”. Gelet op deze achtergrond had de [bedrijf 3] in 2022, toen deze beschuldigingen opnieuw binnenkwamen, dit eerst met [appellant] moeten bespreken, en – indien dit in de ogen van de [bedrijf 3] onvoldoende bevredigend was - vervolgens met degenen die destijds met haar de sollicitatiegesprekken hadden gevoerd, dat wil zeggen de toenmalige voorzitter van de [bedrijf 3] en/of het andere lid van de [bedrijf 3] die daar destijds bij betrokken was. Uit de in de procedure naar boven gekomen gegevens blijkt immers dat bij het aannemen van [appellant] door Atria, en na oppositie door enkelen tegen haar komst, de toenmalige [bedrijf 3] uitgebreid onderzoek heeft verricht naar de juistheid van genoemd cv, en geen onjuistheden heeft geconstateerd. Atria heeft dat niet gedaan, heeft zich voor het karretje van enkele opponenten van [appellant] laten spannen, en is op eigen houtje meerdere malen contact gaan opnemen met onder andere de Sorbonne en Berkeley, om navraag te doen naar de juistheid van de door [appellant] verstrekte gegevens. Atria heeft daarbij aan deze gerenommeerde universiteiten laten weten dat tegen [appellant] de verdenking van fraude aangaande haar cv bestond. Het hof acht deze handelswijze van Atria uiterst kwalijk. De enkele kennisneming van het openbaar toegankelijke proefschrift van [appellant] had al voor verregaande opheldering kunnen zorgen. Aldaar wordt immers melding gemaakt van de totstandkoming van het proefschrift en de samenwerking die met medewerkers van Berkeley had plaatsgevonden. Of dit proefschrift binnen Genderstudies viel (zoals [appellant] op haar cv had vermeld) dan wel formeel had plaatsgevonden binnen de Faculteit der Letteren in Lyon, had Atria ook gewoon aan [appellant] kunnen vragen. Dat het proefschrift over een genderonderwerp ging had uit een korte kennisneming ervan al kunnen blijken. In hoger beroep heeft Atria amper meer gerept over fraude aangaande de Sorbonne of Berkeley, maar ging het vooral over de vermelding door [appellant] dat zij een onderwijskwalificatie (BKO) had verkregen aan de UvA en dat zij bij het KIT had gewerkt. Aangaande die BKO – die overigens voor het uitvoeren van de functie bij Atria niet relevant was – heeft [appellant] onder andere ter zitting in hoger beroep een plausibele uitleg gegeven, namelijk dat zij die had en dat zij ook aan alle vereisten daarvoor voldeed. Dat komt overeen met de herhaalde verklaring van de UvA dat [appellant] voor een BKO ‘in aanmerking kwam’. Wat betreft het KIT is Atria ook daar navraag gaan doen, in plaats van dit gewoon met [appellant] te bespreken. De onjuistheid van die mededeling is niet gebleken.
5.26
Dat Atria [appellant] van cv-fraude heeft beticht, en tal van buitenstaanders daarbij heeft betrokken, en bij pleidooi in hoger beroep dit slechts heeft afgezwakt door het woordje ‘fraude’ tussen aanhalingstekens te zetten, acht het hof ernstig verwijtbaar. Het hof acht niet alleen de beschuldiging richting [appellant] onterecht; evenzo zullen de gevolgen van de handelwijze van Atria, door die verdenking wereldkundig te maken, voor [appellant] ernstig zijn, omdat de ervaring leert dat een dergelijke publieke beschuldiging lang blijft hangen en dus veel schade kan veroorzaken.
Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO)
5.27
Evenzo heeft Atria [appellant] beschuldigd aangaande het MTO te hebben gefraudeerd. Naar het oordeel van het hof is die MTO-fraude niet komen vast te staan. Atria baseert haar beschuldiging er op – zo begrijpt het hof - dat van het MTO drie versies bestaan, te weten een versie van 27 oktober 2022, een van 31 oktober 2022 en een versie van 2 december 2022 (welke laatste door [appellant] op 3 december 2022 aan de bestuurssecretaris is doorgestuurd). Atria heeft [Bedrijf] gevraagd hiernaar een tweede onderzoek te doen en die drie versies met elkaar te vergelijken. De uitkomst van dat onderzoek was, kort samengevat, dat de versies van 27 en 31 oktober aan elkaar gelijk waren, en beide verschilden van die van 2 december. De 27/31-oktober-versies bevatten, naast een heel aantal diagrammen, antwoorden op open vragen, terwijl dat bij de 3-december-versie niet het geval was, die daarmee veel korter was. Atria voert aan dat [appellant] deze wijziging heeft doorgevoerd en dat zij daarmee de voor haar ongunstige opmerkingen in de open antwoorden niet aan de [bedrijf 3] heeft willen doorsturen. [appellant] heeft er echter op gewezen, en met stukken onderbouwd, dat de begeleiding van het MTO-onderzoek door een lid van de [bedrijf 3] ( [naam 3] ) plaatsvond, welke werd bijgestaan door haar medewerkster [naam 11] . Dit lid van de [bedrijf 3] had reeds op 18 oktober 2022 door de HR-medewerker van Atria een versie van het rapport met open antwoorden toegestuurd gekregen, wat aan [appellant] kenbaar was gemaakt. Dit betrof een versie met wat kortere open antwoorden. [appellant] stelt dat de [bedrijf 3] er daarmee al van op de hoogte was dat ook vragen waren gesteld waarop een open antwoord kon worden gegeven. [appellant] voert verder aan dat die open antwoorden al binnen het MT waren besproken en dat zij daar dus helemaal niet geheimzinnig over heeft gedaan. Dat strookt met het bericht dat [appellant] op 3 december 2021 om 12.37 uur naar [naam 3] , een lid van de [bedrijf 3] stuurde, namelijk dat zij de documenten had samengevoegd. Maar terwijl Atria [appellant] beschuldigt van fraude met het MTO-rapport, heeft Atria, daartoe expliciet bevraagd tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, en nadat [appellant] al in de gedingstukken herhaaldelijk op de betreffende inconsistenties had gewezen, geen antwoord kunnen geven op de vraag hoe de wijzigingen van de versie van 18 oktober ten opzichte van de versie van 27/31 oktober tot stand zijn gekomen. De versie van 18 oktober bevat immers kortere open antwoorden en de versie van 27/31 oktober uitgebreidere open antwoorden. Dat het [appellant] is geweest die fraude heeft gepleegd met het MTO onderzoek is daarmee niet komen vast te staan. Gelet op de ernst van de door Atria gedane beschuldiging is dit ernstig verwijtbaar te noemen. De klacht dat [appellant] de inloggegevens van het MTO onderzoek ‘na grote druk en intimidatie’ van een HR-medewerkster zou hebben opgevraagd, is eveneens ongegrond, omdat duidelijk was dat [naam 3] en [naam 11] toegang dienden te hebben tot de MTO-resultaten, en [naam 10] daartoe de inloggegevens ter beschikking moest stellen.
Vernietiging arbeidsovereenkomst
5.28
Zeer kwalijk acht het hof het op 5 december 2022 door Atria gedaan beroep op vernietiging van de arbeidsovereenkomst vanwege door [appellant] gepleegd bedrog dan wel dwaling, onder de aanzegging aan [appellant] dat zij het gedurende het gehele dienstverband uitbetaalde salaris diende te retourneren. Vernietiging van de arbeidsovereenkomst vanwege een wilsgebrek bij de totstandkoming daarvan is slechts mogelijk in bijzondere omstandigheden die zich ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst voordeden. Een aantal van de door Atria aan de vernietiging van de arbeidsovereenkomst genoemde gronden kunnen daarmee sowieso niet slagen, omdat deze in feite neerkomen op het verwijt dat [appellant] niet goed heeft gefunctioneerd, namelijk geen financiële resultaten heeft geboekt dan wel tijdens het dienstverband onheuse mededelingen zou hebben gedaan. Ook de hierboven genoemde handelwijze met betrekking tot het MTO kan geen grond vormen voor vernietiging van de arbeidsovereenkomst, aangezien deze gebeurtenissen zich pas ruim na het aangaan van de arbeidsovereenkomst hebben voorgedaan. Daarmee blijft voor de vernietiging van de arbeidsovereenkomst alleen over de grond dat [appellant] bedrog zou hebben gepleegd met het verstrekken van haar cv. Hierboven heeft het hof al overwogen dat van een dergelijk bedrog niet is gebleken. Maar los daarvan acht het hof het onbegrijpelijk dat Atria een dergelijke ingrijpende stap zet als het vernietigen van de arbeidsovereenkomst en het terugvorderen van ruim twee jaarsalarissen op grond van bedrog over het verstrekte cv, zonder de personen die betrokkene destijds hebben aangenomen hierover te hebben geraadpleegd. Het was immers alleszins denkbaar dat bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst over dat cv is gesproken. In dat geval zou van belang zijn geweest welke toelichting [appellant] hierbij heeft gegeven. In casu is zelfs door de toenmalige [bedrijf 3] , kort na het aanstellen van [appellant] , onderzoek gedaan naar dat cv, en dat cv werd toen in orde bevonden. De voormalig vice-voorzitter [naam 8] heeft op 30 november 2022 ook aan [appellant] geschreven: “Vreemd dat de discussie over jouw cv, diploma’s en werkervaring weer oplaait. (…) de procedure van jouw aanstelling en jouw cv achtergrond is destijds uitgebreid besproken en is volledig en formeel in [bedrijf 3] en RvA afgedaan en excuses waren aangeboden. Onbegrijpelijk waarom dit punt nu weer wordt opgerakeld.” welk bericht door de advocaat van [appellant] op 5 december 2022 om 09.51 uur aan de advocaat van Atria is doorgestuurd. De (mislukte) vernietiging van de arbeidsovereenkomst op 5 december 2022 acht het hof daarmee volkomen misplaatst en zeer ernstig verwijtbaar van Atria. [appellant] heeft door deze handelswijze grote schade geleden, want is ruim een jaar lang van inkomen gespeend gebleven.
Doorsturen adresgegevens
5.29
Ook zeer kwalijk, en daarmee op zich zelf al ernstig verwijtbaar, acht het hof de handelwijze van de toenmalige voorzitter van de [bedrijf 3] , door aan de ex-partner van [appellant] een uittreksel te sturen waarop het officiële woonadres van [appellant] stond vermeld. Zoals overwogen was Atria er van op de hoogte dat er een groot conflict tussen [appellant] en deze ex-partner bestond. Door deze ex-partner, die kennelijk op zoek was naar een officiële bevestiging van het woonadres van [appellant] , hiervan een bewijsstuk te sturen, heeft Atria evident onrechtmatig gehandeld. Dit nog los van het door Atria in de memorie van antwoord gestelde, dat “
mevrouw [naam 5] (…) nimmer het adres van [appellant] aan de heer [naam ex-partner] (heeft) meegedeeld”, terwijl uit het proces-verbaal van de politie houdende de verklaring van genoemde [naam 5] blijkt dat zij bedoeld uittreksel van de KvK houdende het adres van [appellant] wel aan genoemde ex-partner heeft doorgestuurd. Het doorgeven van dit adres heeft ook direct gevolgen gehad voor [appellant] , daar waar haar ex-partner een kort gedingprocedure tegen [appellant] is gestart, en in de dagvaarding daartoe schrijft: “
Inmiddels heeft de man via derden het adres gekregen”. [appellant] stelt dat dit betrekking heeft op de door [naam 5] doorgestuurde gegevens en Atria heeft dat niet gemotiveerd weersproken.
Diversen
5.3
Atria blijft [appellant] verwijten dat zij diverse malen niet is verschenen op een oproep van de bedrijfsarts. Voorafgaand aan de vernietiging van de arbeidsovereenkomst blijkt dit (slechts) eenmaal te zijn geweest, te weten op 1 november 2021. [appellant] heeft bij herhaling en ook onweersproken gesteld dat het niet verschijnen op 1 november 2021 als reden had dat zij de oproep niet tijdig had gezien, omdat deze was verstuurd aan een voor medische oproepen ongebruikelijk, en door haar weinig geraadpleegd e-mailadres. Het hof acht het door Atria blijven herhalen van dit ongegronde verwijt kwalijk.
Conclusie ernstige verwijtbaarheid Atria en ernstige verwijtbaarheid [appellant]
5.31
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat Atria ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Aan [appellant] zal een billijke vergoeding worden toegekend. Op grond van het bovenstaande concludeert het hof verder dat [appellant] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
Transitievergoeding
5.32
Nu niet is komen vast te staan dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, heeft zij recht op een transitievergoeding. [appellant] heeft gemotiveerd gesteld dat de hoogte hiervan € 19.646,91 bruto bedraagt. Dat is door Atria niet weersproken, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan en dit bedrag, conform het in eerste aanleg gedane en in hoger beroep herhaalde verzoek, zal toewijzen.
Billijke vergoeding
5.33
Gelet op het ernstig verwijtbaar handelen van Atria acht het hof - anders dan de kantonrechter - gronden aanwezig om een billijke vergoeding toe te kennen. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt dat [appellant] , gelet op de ongegrondbevinding door de kantonrechter van de door Atria ingeroepen vernietiging van de arbeidsovereenkomst - en bekrachtiging daarvan bij het heden uitgesproken arrest van het hof - recht heeft op doorbetaling van loon tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2024. Voor de vraag naar de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn de New Hairstyle-criteria van belang. Het hof gaat schattenderwijs ervan uit dat zonder het ernstig verwijtbaar handelen van Atria en met voldoende begeleiding en steun van Atria aan [appellant] het dienstverband nog een jaar na 1 februari 2024 had kunnen voortduren. Daarbij acht het hof van belang dat [appellant] vanaf mei 2022 weliswaar arbeidsongeschikt was, maar niet kan worden uitgesloten dat zij, wanneer zij daartoe in de gelegenheid was gesteld, met succes had kunnen re-integreren. Daarbij komt dat Atria aan [appellant] ernstige reputatieschade heeft toegebracht, waardoor zij nadeel zal hebben ondervonden bij het vinden van ander werk. [appellant] heeft aanspraak gemaakt op een bedrag van € 326.000, zijnde twee jaarsalarissen. Atria heeft de juistheid van die berekening niet bestreden. [appellant] heeft verklaard geen socialezekerheidsuitkering te ontvangen, mede vanwege de ontslaggrond. Dat is door Atria niet bestreden zodat het hof daar ook van uit zal gaan. In het licht daarvan zal het hof de hoogte van de billijke vergoeding bepalen op € 200.000,- bruto.
Bewijsaanbod
5.34
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden.
Conclusie
5.35
De conclusie is dat de bestreden beschikkingen met zaak-/rolnummer 732448 / HA RK 23-123 niet in stand kan blijven, waar het betreft de afwijzing van een transitievergoeding en van een billijke vergoeding. Beide vergoedingen zullen alsnog worden toegewezen tot bedragen van € 19.649,91 bruto resp. € 200.000,- bruto. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Atria in de kosten in beide instanties worden veroordeeld. Voor veroordeling van Atria in de werkelijke (dat wil zeggen andere dan de forfaitaire) proceskosten (zoals [appellant] in een laat stadium heeft verzocht) ziet het hof geen aanleiding, nu er geen sprake van is dat Atria misbruik van procesrecht heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking met zaak-/rolnummer 732448 / HA RK 23-123 voor zover aan [appellant] geen vergoedingen zijn toegekend;
veroordeelt Atria tot betaling aan [appellant] van € 19.649,91 bruto aan transitievergoeding en € 200.000,- bruto aan billijke vergoeding;
veroordeelt Atria in de kosten van het geding in beide instanties en begroot deze kosten, tot op heden aan de zijde van [appellant] gevallen in eerste aanleg op € 86,- aan verschotten en € 597,- voor salaris en in hoger beroep op € 349,- aan verschotten en € 2.428,- voor salaris;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C. Boot, A.S. Arnold en M. Kullmann en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.