In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2022. De verdachte was eerder veroordeeld voor verkrachting, maar in hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde dwang. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 oktober 2021, waarbij de aangeefster, een 19-jarige vrouw, verklaarde dat de verdachte, haar werkgever, haar in een toilet en later in haar woning seksueel heeft binnengedrongen. De verdachte ontkende echter dat er sprake was van dwang en stelde dat de seksuele handelingen met wederzijdse instemming plaatsvonden. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende steunbewijs was voor de stelling dat de verdachte de aangeefster had gedwongen. De deskundige die in de zaak was ingeschakeld, concludeerde dat het procesdossier meer ondersteuning bood voor het scenario van wederzijdse instemming dan voor dwang. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig werd bevonden.