In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de echtscheiding en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen een vrouw en een man, die in 1989 met elkaar zijn getrouwd. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 14 december 2023, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden werd geregeld. De vrouw verzocht om een andere afwikkeling dan de rechtbank had bepaald, met onder andere een verzoek om een bedrag van € 67.000,00 te ontvangen van de man en een verzoek om partneralimentatie van € 1.022,00 per maand. De man voerde verweer en verzocht om afwijzing van de verzoeken van de vrouw.
Het hof heeft de procedure behandeld op 1 november 2024, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de eerdere beslissingen had overgenomen zonder de nieuwe stellingen van partijen opnieuw te beoordelen. Het hof heeft de grief van de vrouw gegrond verklaard en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden opnieuw beoordeeld. Het hof heeft bepaald dat de vrouw aan de man een bedrag van € 12.500 moet betalen in verband met de uitvoering van het verrekenbeding, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast is bepaald dat de man gerechtigd is tot het saldo van de en/of rekening bij de ABN-AMRO bank.
De beslissing van het hof houdt in dat de overige verzoeken van de vrouw worden afgewezen en dat de bestreden beschikking voor het overige wordt bekrachtigd. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad.