Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2. Het geding in hoger beroep
3.Feiten
grief I in principaal appelbetoogt [appellant] dat enkele feiten onjuist en/of onvolledig zijn weergegeven. Voor zover de grief terecht is aangevoerd en voor de beoordeling van de zaak relevant, zal het hof bij de vaststelling van de feiten daarmee rekening houden door de feitenvaststelling dienovereenkomstig aan te passen. Voor het overige bestaat over de juistheid van de door de kantonrechter vastgestelde feiten geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat bij de beoordeling van het hoger beroep ook enkele andere, hierna te noemen, feiten zullen worden betrokken die tussen partijen niet in geschil zijn. Het gaat in deze zaak om het volgende.
hof) who unfortunately runs your shitshow over there although he is never there, someone I love is now sick in a burnout.
“shitshow”, [naam 4] uitgemaakt voor
“short little bitch”en
“little midget bitch”, laten weten dat hij de publiciteit zal opzoeken en dat hij bij een ander bedrijf bijna een faillissement heeft veroorzaakt.
hof) your lawyer does not have Standit best interest in mind either and I advise to follow my lead and fire him if you want to prevent total Armageddon of your company. (…)”
hof) zijn werk goed deed in deze zaak. Ten eerste gaat hij totaal buiten zijn boekje door dat te zeggen. Wij hebben hem gezegd dat voor hem zelf te houden. [naam 2] zei dat twee keer en ik zei dat ook een keer. Toch gaf hij zijn mening. (…) Jullie advocaat vertegenwoordigt Standit niet op de juiste manier. (…) Zijn weglopen vandaag bewijst dat. Ik denk dat jij ook een oplossing wilt. (…) Bel me maar als je een echte oplossing wilt zonder deze twee advocaten (…)”
hof) wilde alleen aangeven dat hij niet ziet dat [naam 6] (de voormalig gemachtigde van [appellant] ,
hof) iets verkeerd zou hebben gedaan en dat er redelijke voorstellen zijn gedaan. Uiteraard weten wij niet hoe de communicatie tussen jullie en [naam 6] is verlopen. (…) Dat de bespreking is afgebroken komt omdat [naam 2] ( [naam 2] ,
hof) zowel Standit als [naam 4] weer begon te beledigen en wij tot twee maal toe hebben aangegeven dat we zouden stoppen met het gesprek als dit niet zou veranderen. Te meer omdat wij duidelijk vooraf hadden afgesproken dat we het professioneel zouden houden en hier heeft [naam 2] zich niet aan gehouden. Dat [naam 5] het gesprek heeft beëindigd vind ik dan ook terecht en hadden dit van tevoren ook zo afgesproken. Als het niet respectvol zou zijn dan zouden we de bespreking stoppen. (…)”
, hof], die zij bij de politie heeft aangegeven, gaat zitten en dat zij compensatie zoekt voor de schade die functionarissen van Standit hebben veroorzaakt.
But you break the law against my wife I will do the same….Happy to see you motherfuckers in court, you will get police after you (…)
Let the games begin!”
hof), dus ik zal niks in hun naam doen.”
4.Beoordeling
Standit heeft voldoende onderbouwd dat de gedragingen van [naam 2] niet los kunnen worden gezien van de arbeidsrechtelijke verhouding tussen Standit [en] [appellant] . De kantonrechter stelt dus vast dat er sprake is geweest van omstandigheden als bedoeld bij de h-grond.” Weliswaar is er vanaf aanvang ongewenste correspondentie geweest vanuit [naam 2] richting Standit, maar de inhoud van de e-mails van [naam 2] was niet van een zodanig dreigend niveau dat op dat moment een ontbinding op de h-grond zou zijn gerechtvaardigd. Daar komt bij dat Standit op dat moment ook niet in actie is gekomen. Vanaf februari/maart 2024 werd de inhoud van de e-mails ernstig, maar ook toen heeft Standit niet geprobeerd de handelingen van [naam 2] te beëindigen. [appellant] is enkel op de hoogte gesteld van de ernstige gang van zaken onder gelijktijdige aankondiging van het ontbindingsverzoek. Dit had voorkomen kunnen worden als Standit [appellant] eerder had ingelicht. Dan had zij [naam 2] in strengere mate tot de orde kunnen roepen en/of de relatie met hem beëindigd. Nu Standit onvoldoende heeft geprobeerd het tij te keren, was ook op dat moment niet voldaan aan de h-grond. Gelet hierop kunnen de gedragingen van [naam 2] niet aan [appellant] toegerekend worden en rechtvaardigt het gedrag van [naam 2] niet de conclusie dat van Standit niet meer gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, aldus [appellant] .
(“Ik dacht dat jullie een deal wilden maken op een nette manier of voordat [naam 2] naar de media gaat”), waarbij [appellant] op zijn minst de indruk heeft gewekt achter deze dreigementen van haar partner te staan. Daarbij komt dat [appellant] , ondanks de waarschuwingen van Standit over het gedrag van [naam 2] , erop bleef staan dat [naam 2] bij de gesprekken aanwezig zou zijn. Met haar stelling dat de ernst van de beledigingen en bedreigingen van [naam 2] , ook in de ogen van Standit, meeviel omdat Standit later ermee instemde dat [naam 2] bij het gesprek van 11 januari 2024 aanwezig zou zijn, miskent [appellant] dat Standit haar meermalen duidelijk had gemaakt dat [naam 2] niet welkom was, zoals daarvan onder meer blijkt uit de hiervoor onder 3.22 genoemde e-mail van 2 januari 2024. Dat Standit uiteindelijk heeft ingestemd met de aanwezigheid van [naam 2] bij het gesprek, was omdat [appellant] had toegezegd dat zij en [naam 2] zich professioneel zouden opstellen en omdat Standit vreesde dat [appellant] anders niet zou verschijnen, hetgeen niets afdoet aan de ernst van de beledigende en bedreigende uitlatingen die [naam 2] reeds had geuit. Het betoog van [appellant] dat zij van de ernstige beledigingen en bedreigingen die [naam 2] ná het gesprek van 11 januari 2024 heeft geuit, eerst bij gelegenheid van het ontbindingsverzoek op de hoogte raakte en toen direct ingreep, kan haar niet baten. In de gegeven omstandigheden waarin duidelijk was dat ondanks herhaalde verzoeken van Standit dat [naam 2] zich niet met het arbeidsconflict zou bemoeien en [appellant] wist dat [naam 2] zich beledigend en tamelijk bedreigend had uitgelaten, had van [appellant] redelijkerwijs mogen worden verwacht dat zij de-escalerend zou zijn opgetreden door (doeltreffendere) actie te ondernemen tegen [naam 2] . Dat heeft [appellant] niet, althans niet tijdig gedaan, met het gevolg dat pogingen om het tussen partijen gerezen arbeidsconflict door middel van gesprekken op te lossen, zoals de bedrijfsarts had geadviseerd, op niets zijn uitgelopen dan wel onvoldoende van de grond zijn gekomen. Het hof wijst in dat verband nog op de e-mail van 15 maart 2024 van [appellant] (zie 3.32), waarin zij in reactie op een nieuwe uitnodiging van Standit voor een probleemoplossend gesprek, wederom heeft aangegeven dat zij [naam 2] zal meenemen en verder dat zij niet met de casemanager om tafel wil. Het arbeidsconflict is vervolgens verder geëscaleerd doordat [naam 2] nog enige tijd is doorgegaan met zijn beledigingen en bedreigingen en deze misdragingen steeds ernstigere vormen zijn gaan aannemen. Dat heeft ertoe geleid dat Standit op 5 april 2024 aangifte heeft gedaan van bedreiging en op 23 april 2024 [appellant] heeft ingelicht over de ernstige bedreigingen tegen medewerkers van Standit en hun familieleden. Daarbij heeft Standit geschreven dat zij ervan uitging dat [appellant] van deze e-mails op de hoogte was, en desgewenst de e-mails zou kunnen ontvangen. Nadat [appellant] diezelfde dag had geschreven het heel erg te vinden en niets van de e-mails te weten, maar niet had aangegeven de e-mails te willen ontvangen en evenmin maatregelen had aangekondigd tegen [naam 2] teneinde een gesprek met Standit nog een kans te geven, is Standit overgegaan tot het indienen van het ontbindingsverzoek. [appellant] stelt weliswaar dat Standit maatregelen had moeten treffen tegen [naam 2] en daarmee het tij nog had kunnen keren, maar die stelling wordt verworpen. [appellant] maakt immers niet duidelijk wat Standit - die geen (contractuele) relatie had met [naam 2] - in de gegeven omstandigheden nog meer had kunnen doen dan [appellant] in te lichten, haar erop te wijzen dat zijn gedrag aan haar zou worden toegerekend en, nadat de bedreigingen ernstig werden, aangifte te doen.
grief III in principaal appelbetoogt [appellant] dat, voor het geval het hof oordeelt dat de arbeidsovereenkomst niet ten onrechte is ontbonden en het primaire verzoek van [appellant] wordt afgewezen, zij recht heeft op de cumulatievergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 BW.