ECLI:NL:GHAMS:2025:1396

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
200.341.143
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbitragebeding niet overeengekomen tussen CSM en Dipasa

In deze zaak heeft CSM hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat er een geldig arbitragebeding was overeengekomen tussen CSM en Dipasa. CSM had vorderingen ingesteld tegen Dipasa met betrekking tot verontreinigd sesamzaad dat door Dipasa was geleverd. De rechtbank had het onbevoegdheidsverweer van Dipasa gehonoreerd op basis van het arbitragebeding. Het Gerechtshof Amsterdam heeft echter geoordeeld dat er geen geldig arbitragebeding was overeengekomen. Het hof stelde vast dat de ondertekende documenten zwaarder wegen dan de niet-ondertekende bevestigingen van Dipasa. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. CSM werd in het gelijk gesteld en Dipasa werd veroordeeld tot terugbetaling van de door CSM betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook aan Dipasa opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.341.143/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/738150 / HA ZA 23-744
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 mei 2025
inzake
BAKER & BAKER BENELUX (BE) N.V.,
gevestigd te Antwerpen (België),
en
BAKER & BAKER PORTUGAL S.A.,
gevestigd te Santo Tirso (Portugal),
en
BAKER & BAKER GERMANY GmbH,
gevestigd te Bremen (Duitsland),
appellantes,
advocaat: mr. B.W.M. Mutsaers te Eindhoven,
tegen
DIPASA EUROPE B.V.,
gevestigd te Enschede,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C. van Leyenhors te Leiden.
Partijen worden hierna CSM (appellantes, hierna in enkelvoud als CSM geduid) en Dipasa genoemd.

1.De zaak in het kort

CSM heeft bij de rechtbank Amsterdam vorderingen tegen Dipasa ingesteld met betrekking tot door Dipasa aan CSM geleverd sesamzaad, dat verontreinigd bleek en daarmee ongeschikt voor menselijke consumptie. De rechtbank heeft het onbevoegdheidsverweer van Dipasa gehonoreerd op basis van een arbitragebeding dat zou zijn overeengekomen. Het hof komt tot een andere beoordeling, stelt vast dat dit beding niet is overeengekomen, vernietigt het vonnis en verwijst de zaak terug naar de rechtbank.

2.Het geding in hoger beroep

CSM is bij dagvaarding van 6 mei 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 7 februari 2024 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen CSM als eiseres, tevens verweerster in het incident, en Dipasa als gedaagde, tevens eiseres in het incident.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties
- memorie van antwoord, met producties.
Daarna is arrest gevraagd.
CSM heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de incidentele vorderingen tot onbevoegdheid van Dipasa alsnog zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad – Dipasa zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen CSM op basis van het bestreden vonnis aan Dipasa heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling van Dipasa in de kosten van het geding in beide instanties en de zaak terug zal verwijzen naar de rechtbank Amsterdam om op de hoofdzaak te worden beslist.
Dipasa heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot onbevoegdverklaring door het hof, met veroordeling van CSM in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis niet separaat feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Het hof gaat op grond van de gedingstukken uit van de navolgende, onvoldoende gemotiveerd betwiste, feiten.
3.1
Het geschil tussen partijen vindt zijn oorsprong in de levering door Dipasa aan CSM van met ETO verontreinigd sesamzaad, dat door Dipasa in India was aangekocht. CSM stelt dientengevolge schade te hebben geleden, die zij op Dipasa wenst te verhalen. Partijen doen al vele jaren zaken met elkaar, waarbij Dipasa aan de diverse onderdelen van het CSM-concern onder meer relatief grote hoeveelheden sesamzaad levert.
3.2
In het vonnis is – in hoger beroep onbestreden – wel als feit opgenomen dat Dipasa na een vanuit het CSM-concern ontvangen bestelling (doorgaans van sesamzaad, soms van pompoenpitten) aan de CSM-manager Bombelli een e-mail zond met bijgevoegd een ‘contractbevestiging’ met (telkens) de navolgende inhoud:
“(…)
WE HEREWITH CONFIRM THE FOLLOWING TODAY’S CONTRACT: [nummer, hof]
(…)
1. SELLERS: (…)
2. BUYERS: (…)
3. QUANTITY: (…)
4. QUALITY AND DESCRIPTION: (…)
5. PRICE AND CONDITIONS: (…)
6. SHIPMENTS, DELIVERY: (…)
7. DESTINATION: (…)
8. PAYMENT: (…)
9. GENERAL CONDITION: Conditions of Sale and Delivery of Dipasa Europe B.V. which you will find attached to this contract (…)
10. ARBITRATION: Disputes that can not be settled amicably, will be referred to arbitration in London, UK, as per FOSFA LONDON
11. SPECIAL CONDITIONS: 1. Please give us your orders at least 3 weeks before the requested delivery date
2. Please sign and return, the validity of this contract is unaffected by the non-return of the countersigned
(…)
PLEASE RETURN COPY DULY SIGNED(…)”.
3.3
In hoger beroep heeft CSM de door de rechtbank aangenomen ontvangst van deze mails door CSM niet langer betwist , zodat die ontvangst vaststaat. Tussen partijen staat tevens vast dat CSM deze ‘contractbevestigingen’ niet ondertekend aan Dipasa retour heeft gezonden, hoewel daarom door Dipasa wel was verzocht.
3.4
Naast de door Dipasa aan CSM gezonden ‘contractbevestigingen’ heeft CSM aan Dipasa ‘Frame Agreements’ gezonden, die (mogelijk niet allemaal, maar wel in relevante mate) vervolgens door Dipasa ‘
thus agreed’ zijn ondertekend en retour gezonden. Deze Frame Agreements zijn genummerd met een ‘contract number’ en vermelden ‘local contract numbers’, alsmede de periode waarvoor deze overeenkomst is aangegaan. De juistheid van de datering van één of meer Frame Agreements is tussen partijen in geschil, maar de datering is naar het oordeel van het hof niet van beslissende betekenis waar vaststaat dat deze Frame Agreements door beide partijen zijn ondertekend.
3.5
In de Frame Agreements staat (onder meer) bepaald: “
This Frame Agreement sets out the terms and conditions that we have agreed for the supply of the products set out below for the period specified above. (…) During the contract period the prices agreed in this Frame Agreement shall not be amended. (…) The Buyer will send separate confirmatory orders and call off/delivery instructions in accordance with this Frame Agreement. This Frame Agreement and all orders and deliveries made thereunder, are subject to CSM’s general purchasing terms and conditions, which have been provided to the Supplier. (…) By signing this paper version of this contract by the Supplier, the agreement between CSM and the Supplier had been validly concluded. Thus agreed and signed in two originals: (…)“.
3,6 In de Algemene Voorwaarden van CSM (waarnaar in de Frame Agreements als toepasselijk wordt verwezen) staat een forumclausule voor de rechtbank Amsterdam.

4.Eerste aanleg

In eerste aanleg heeft de rechtbank in het incident vastgesteld dat tussen partijen een geldige arbitrageclausule is overeengekomen en om die reden de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring toegewezen. Op die grondslag heeft zij zich in de hoofdzaak onbevoegd verklaard om van de vorderingen van CSM kennis te nemen. CSM is in de proceskosten veroordeeld.

5.Beoordeling

5.1.
CSM heeft in hoger beroep zestien (16) grieven aangevoerd. Zij heeft in hoger beroep geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis. De meest verstrekkende grief van CSM komt er, samengevat, op neer dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat tussen partijen een rechtsgeldig arbitragebeding is overeengekomen. Omdat dit volgens CSM niet het geval is dient het vonnis te worden vernietigd. Het hof komt tot de conclusie dat tussen partijen geen rechtsgeldig arbitragebeding is overeengekomen en licht dat als volgt toe.
5.2
De rechtbank heeft (in rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.8, zie ECLI:NL:RBAMS:2024:680) bij de beoordeling van de geldigheid van het arbitragebeding terecht tot uitgangspunt genomen dat een overeenkomst tot arbitrage als een zelfstandige overeenkomst dient te worden aangemerkt. Zij heeft daarbij onderscheid gemaakt tussen de materiële en de formele geldigheid van de overeenkomst en telkens het daarop van toepassing zijnde recht vastgesteld en toegepast. In hoger beroep ligt met name de vraag voor of de rechtbank de door haar genoemde criteria op juiste wijze heeft toegepast.
5.3
De rechtbank oordeelde over de materiële geldigheid van het arbitragebeding – kort samengevat – als volgt:
a. partijen hebben in de gestelde overeenkomst tot arbitrage geen daarop toepasselijk recht gekozen; (in de hoofdovereenkomst, koop/verkoop, is wel voor toepasselijkheid van Nederlands recht gekozen);
b. het arbitragebeding voldoet aan de materiële eisen die naar Nederlands recht aan het beding gesteld moeten worden, omdat CSM de arbitrageclausule in de haar toegezonden contractbevestigingen telkens heeft aanvaard (r.o. 4.13.4): zij is zaken blijven doen op basis van de contractbevestigingen en zij heeft niet geprotesteerd tegen de arbitrageclausule. Dat Dipasa de met afwijkende (algemene) voorwaarden voorgelegde Frame Agreements telkens heeft getekend doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af; het hof komt specifiek op dit punt tot een andere beoordeling, die hierna nader zal worden toegelicht;
c. omdat de rechtbank het arbitragebeding naar Nederlands recht als geldig heeft beschouwd is de beoordeling naar Engels recht achterwege gebleven.
5.4
Ten aanzien van de formele vereisten voor een geldig arbitragebeding komt de rechtbank tot de volgende beoordeling:
d. het arbitragebeding in de opdrachtbevestiging van Dipasa is weliswaar schriftelijk vastgelegd, maar niet ondertekend door CSM noch opgenomen in enige ‘exchange of documents’ en voldoet daarmee niet aan de formele eisen die naar Nederlands recht aan het beding gesteld moeten worden (art. II, leden 1 en 2 van het Verdrag van New York);
e. het arbitragebeding voldoet wel aan de formele vereisten naar Engels recht (met name aan het bepaalde in artikel 5, lid 2, aanhef en sub a van de Arbitration Act 1996 (“
There is an agreement in writing (a) if the agreement is made in writing (whether or not it is signed by the parties)”. [Het hof komt ook op dit punt tot een andere beoordeling, die hierna zal worden toegelicht.]
5.5
Op basis van deze beoordelingen (het arbitragebeding is materieel geldig naar Nederlands recht en formeel geldig naar Engels recht) heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard. CSM kan zich met die beoordelingen en de daarop gebaseerde conclusie niet verenigen en heeft daartegen zestien (16) grieven aangevoerd. Het verweer van CSM slaagt omdat het hof tot een andere beoordeling dan de rechtbank komt, zowel ten aanzien van de materiële geldigheid van het beding naar Nederlands recht, als ten aanzien van de formele geldigheid van het beding naar Engels recht. Het hof licht dit hierna toe.
5.6
De in de contractbevestiging opgenomen arbitrageclausule is tussen partijen nimmer concreet onderwerp van overleg geweest. Partijen hebben ruim tien jaar met elkaar gehandeld zonder dat de geldigheid van de door elk der partijen aan de andere partij gezonden documenten op het punt van conflictbeslechting onderwerp van gesprek is geweest. Bij het uit dat stilzwijgen trekken van enige (juridische) conclusie over de gehoudenheid van een partij aan de inhoud van standaarddocumenten waarvoor ook niet expliciet getekend is, past terughoudendheid. Anders dan de rechtbank verbindt het hof niet de verstrekkende conclusie aan het doorgaan met handelen dat daarmee één partij (kennelijk bedoeld door de rechtbank:) ‘stilzwijgend’ akkoord is gegaan met de inhoud van een eenzijdige verklaring van de andere partij (lees: de arbitrageclausule in de contractbevestiging van de zijde van Dipasa). Het hof hecht in verband met de rechtszekerheid die in het handelsverkeer zwaar dient te wegen meer betekenis aan de daadwerkelijk door de daartoe bevoegde personen namens partijen ondertekende documenten, waartoe het hof overigens ook de (hogere) medewerker rekent die door een partij in de gelegenheid is gesteld om namens die partij een overeenkomst te ondertekenen.
5.7
Het hof stelt vast dat uit de gedingstukken blijkt dat Dipasa weliswaar een ‘contractbevestiging’ met een arbitrageclausule heeft gezonden aan CSM, maar dat in het daaraan voorafgaande traject nimmer over die clausule (inhoud of strekking) is gesproken. Daarmee valt die clausule niet onder de noemer van ‘bevestiging’ van een gemaakte afspraak, maar kan zij hooguit worden beoordeeld als een van Dipasa afkomstig aanbod om te komen tot een arbitrageovereenkomst. Tussen partijen staat vast dat géén van de documenten die dat aanbod bevatten op de daartoe bestemde plek door of namens CSM voor akkoord is ondertekend. Ook is niet gesteld dat CSM op andere wijze (bijvoorbeeld: mondeling) akkoord zou zijn gegaan met de arbitrageclausule. Dipasa heeft er, zo maakt het hof op, in al die jaren ook niet op gestaan dat deze ‘bevestiging’ (die het op dit punt dus niet was) alsnog ‘voor akkoord’ getekend zou worden door of namens CSM.
5.8
Het vorenstaande geldt niet voor de door CSM opgestelde Frame Agreements, waarvan voldoende vaststaat dat er vele door Dipasa zijn ontvangen en vervolgens door of namens haar zijn ondertekend en retour gezonden aan CSM. Deze ondertekening aan de zijde van Dipasa is in enkele gevallen geschied door een bestuurder van Dipasa (zoals Dipasa ook heeft erkend) en in andere gevallen door een medewerker van Dipasa, niet zijnde bestuurder. Daar waar Dipasa aan CSM heeft tegengeworpen dat het aan CSM zelf toegerekend dient te worden wie zij namens haar laat tekenen (zoals de rechtbank o.m. in r.o. 4.13.3 heeft overwogen) geldt dat ook andersom: kennelijk heeft Dipasa de inkoopmedewerker belast met het ondertekenen van de gebruikelijk uitgewisselde Frame Agreements (waarbij eerdere exemplaren met vergelijkbare inhoud al door de bestuurder van Dipasa voor akkoord waren getekend).
5.9
Vervolgens heeft Dipasa de nummers van de (door dan wel namens haar getekende en geretourneerde) Frame Agreements vermeld op haar facturen voor de in de Frame Agreements bedoelde leveringen. Uit die vermelding op de facturen van Dipasa van de contractnummers van de Frame Agreements mocht CSM afleiden dat Dipasa die nummers uit de aan Dipasa toegezonden (en ondertekend retour gezonden) Frame Agreements had gehaald en deze in haar documentenadministratie had verwerkt. Door dit telkens zo zonder protest te doen, kan Dipasa thans niet meer aan CSM tegenwerpen dat CSM niet mocht vertrouwen op haar instemming met de telkens weer door deze persoon ondertekende documenten. Daarbij komt nog dat Dipasa ook enkele keren deze Frame Agreements (met een vergelijkbare inhoud) door haar bestuurder liet ondertekenen, zonder dat is gesteld of gebleken dat Dipasa er toen of nadien op gestaan heeft dat CSM deze documenten uitsluitend aan de bestuurder zou toezenden, terwijl Dipasa (na de eerdere herhaalde ondertekening door haar bestuurder) wist of moest weten dat deze periodieke documentenstroom bestond en dus ook moest aannemen dat deze intern namens Dipasa waren ondertekend, waarna zij in de interne administratie van Dipasa werden verwerkt en vervolgens de contractnummers op de facturen van Dipasa aan CSM terecht kwamen. Door op deze wijze te handelen heeft Dipasa bij CSM de indruk gevestigd dat de Frame Agreements inclusief het forumkeuzebeding door Dipasa werden geaccepteerd, hetgeen ook al uit de ondertekening mocht worden opgemaakt.
5.1
In het licht van deze vaststellingen komt het hof tot een andere beoordeling van de betekenis die ter zake het arbitragebeding aan de eenzijdig toegezonden, nooit voor akkoord ondertekende ‘contractbevestigingen’ moet worden toegekend in relatie tot de (nadien) door CSM opgestelde, aan Dipasa toegezonden en door en/of namens Dipasa ondertekende Frame Agreements. Waar, zoals hiervoor onder 5.7 vastgesteld, de ‘contractbevestiging’ ten aanzien van de voorgestelde arbitrageclausule als een ‘aanbod’ van de zijde van Dipasa moet worden gezien, beschouwt het hof de daaropvolgende reactie van de zijde van CSM, namelijk toezending van de Frame Agreements, waarbij (via de Algemene Voorwaarden) een forumkeuzebeding (voor de rechtbank Amsterdam) is voorgesteld als een reactie bevattende een afwijking van het eerdere aanbod en dus als een nieuw voorstel (vgl. het bepaalde in artikel 6:225, lid 1 B.W.). Dit nieuwe voorstel is vervolgens door Dipasa aanvaard door ondertekening (‘
thus agreed and signed’) van de Frame Agreements. Daarmee is het forumkeuzebeding wel tussen partijen overeengekomen. Dat laatste beding verdraagt zich niet met inhoud en strekking van het arbitragebeding, dat telkens nadien wederom door Dipasa werd voorgesteld en telkens op gelijke wijze weer impliciet afgewezen door aanbieding van het Frame Agreement, dat vervolgens wel door Dipasa werd ondertekend. Het arbitragebeding in de ‘contractbevestiging’ maakt daarom geen onderdeel uit van de overeenkomsten tussen partijen. De door de rechtbank onder 5.4.b vermelde vraag dient daarom ontkennend beantwoord te worden. Daarmee staat voldoende vast dat de materiële geldigheid van het arbitragebeding naar Nederlands recht ontbreekt. Het vonnis dient daarom vernietigd te worden omdat naar Nederlands recht geen arbitragebeding is overeengekomen. .
5.11
Vorenstaande beoordeling van de feiten leidt evenzeer tot de conclusie dat ook naar Engels recht geen overeenkomst bevattende een arbitragebeding tot stand is gekomen. Het hof stelt immers vast dat er geen getekende overeenkomst is waarin een arbitrageclausule is opgenomen, terwijl er ook geen ‘exchange of communication in writings’ over de arbitrageclausule was, dan wel enige andere communicatievorm waaruit de overeenstemming of instemming aan de zijde van CSM zou blijken. Integendeel, het hof stelt vast dat er een partijen bindende overeenkomst is die de rechtsverhouding tussen partijen ter zake de conflictbeslechting regelt, namelijk de door beide partijen ondertekende Frame Agreements. In die overeenkomsten is geen arbitragebeding opgenomen, maar wel een forumkeuzebeding. Deze feitelijke vaststellingen door het hof leiden ook onder Engels recht niet tot een andere beoordeling van de formele, dan wel materiële geldigheid van het arbitragebeding. Ook onder Engels recht geldt dat er, op basis van de door het hof vastgestelde feiten, geen geldig arbitragebeding is overeengekomen. Deze beoordeling sluit ook aan bij de door CSM overgelegde ‘legal opinion’ over de beoordeling van deze casus naar Engels recht (productie G bij memorie van grieven), waarin geen relevante andere feiten zijn aangenomen dan door het hof zijn vastgesteld. Die feiten zijn weliswaar door Dipasa betwist, doch vergeefs. De uitleg van Engels recht is op dit punt namelijk door Dipasa niet voldoende concreet betwist. Daarmee staat vast dat ook naar Engels recht tussen partijen geen geldig arbitragebeding is overeengekomen.
5.12
Naar het oordeel van het hof kan in het midden gelaten worden of álle transacties begeleid zijn door een door beide partijen ondertekend Frame Agreement. Tussen partijen staat immers vast dat ondertekening wel het geval was bij nagenoeg alle transacties. Het ontbreken van het bewijs van één Frame Agreement leidt er redelijkerwijs niet toe dat de transactie(s) onder die Frame Agreement niet geacht mogen worden onder de bestendig gebruikelijke bedingen van al die andere, wel door beide partijen ondertekende Frame Agreements te vallen. Er was immers geen sprake van enige bijzonderheid bij laatstbedoelde transacties: ook deze pasten binnen het adagium ‘business as usual’, zodat daarop ook de gebruikelijke condities en voorwaarden van toepassing waren.
5.13
Door Dipasa zijn geen andere feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een andere beoordeling kunnen leiden. Het hof passeert om die reden het bewijsaanbod. Hetgeen Dipasa uitvoerig heeft betoogd over welke documenten bepalend zouden zijn voor de inhoud van de koopovereenkomsten mist in die zin relevantie, dat de totstandkoming van een arbitrageovereenkomst gesepareerd dient te worden van de koopovereenkomsten en slechts het gevolg kan zijn van zelfstandige rechtshandelingen van partijen, gericht op de totstandkoming van een arbitrageovereenkomst. In welke documenten de kern van de koopovereenkomsten rechtsgeldig is vastgelegd, is daarmee niet beslissend voor het bestaan van de arbitrageovereenkomst. Met het vorenstaande is niet onverenigbaar dat de koopovereenkomsten telkens in een ander document zijn vastgelegd dan de overeenkomsten die zien op de wijze van conflictbeslechting. De verweren van Dipasa treffen daarom geen doel.
5.14
De grieven van CSM slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Dipasa is in hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep en in het incident in eerste instantie. De beslissing omtrent de proceskosten in de hoofdzaak in eerste aanleg wordt overgelaten aan de rechtbank.
Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- explootkosten hoger beroep € 135,97
- griffierecht hoger beroep € 798,00
- salaris advocaat hoger beroep € 2.428,00
- salariskosten advocaat incident eerste aanleg: € 1.468,00
totaal € 4.829,97

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover de rechtbank het in het incident gevorderde toewijst en zich in de hoofdzaak onbevoegd verklaart;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart dat de rechtbank bevoegd is om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en verwijst de zaak naar de rechtbank voor verdere behandeling;
veroordeelt Dipasa tot terugbetaling aan CSM van al hetgeen CSM ter uitvoering van het vonnis aan Dipasa heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling tot aan de datum van terugbetaling;
veroordeelt Dipasa in de kosten van het geding in het incident in eerste instantie, tot op heden aan de zijde van CSM vastgesteld op € 1.468,00, alsmede in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden vastgesteld op € 3.361,97;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.T. van der Meer, A.S. Arnold en M. Kullmann en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.