ECLI:NL:GHAMS:2025:1374

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
200.342.266/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak gaat het om het gezag en de zorgregeling voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank Noord-Holland heeft op 13 maart 2024 de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen en een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de veertien dagen een weekend bij de vader verblijven. De moeder is het niet eens met deze beslissingen en heeft op 7 juni 2024 hoger beroep ingesteld. De vader heeft op 18 juli 2024 een verweerschrift ingediend met een incidenteel hoger beroep. Tijdens de zitting op 4 oktober 2024 zijn de ouders niet verschenen, maar hun advocaten en de Raad voor de Kinderbescherming waren aanwezig. Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden en verzocht om informatie over de voortgang van de procedure. Op 27 mei 2025 heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor wat betreft het gezamenlijk gezag, maar de zorgregeling gewijzigd. De nieuwe regeling houdt in dat de kinderen eenmaal in de veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur bij de vader verblijven. Het hof heeft de verzoeken van de moeder om een uitgebreidere zorgregeling en een verdeling van de vakanties en feestdagen afgewezen, maar heeft wel aangegeven dat de vader in principe de helft van de vakanties en feestdagen voor de kinderen zal zorgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.342.266/01
zaaknummer rechtbank: C/15/323481 / FA RK 21-6193
beschikking van de meervoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats ] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats ] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat (voorheen): mr. H. Beekelaar te Kwadijk (onttrokken).
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] , en
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna: [minderjarige 2] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna: de kinderen) en de zorgregeling tussen hen en de vader.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft bij beschikking van 13 maart 2024 (hierna: de bestreden beschikking) op het verzoek van de vader de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. Daarnaast heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag uit school tot zondag 14.00 uur bij de vader verblijven. De moeder is het met beide beslissingen niet eens. De vader is het wel eens met de beslissing over het gezag, maar niet met de beslissing over de zorgregeling.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 7 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 18 juli 2024 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 29 augustus 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft [minderjarige 1] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat hij van de zaak vindt. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 4 oktober 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder,
- de advocaat van de vader, en
- de raad, vertegenwoordigd door R. Planting en haar collega K. Westerling.
De moeder en de vader zijn niet ter zitting verschenen. Het hof heeft beslist de zaak niet inhoudelijk te behandelen. Daarnaast heeft het hof de zaak pro forma aangehouden voor drie maanden (tot 5 januari 2025) en de advocaten verzocht contact met de ouders te zoeken om te vragen of er nog belang bestaat bij de zaak en om te vragen wat de huidige stand van zaken is.
2.6
Op 24 oktober 2024 heeft mr. Beekelaar zich onttrokken als advocaat van de vader.
2.7
Op 6 januari 2025 heeft mr. Thieme het hof laten weten dat zij ondanks vele pogingen (via de telefoon, e-mail en per post) om met de moeder in contact te komen, geen contact met haar krijgt.
2.8
Het hof heeft de vader en mr. Thieme op 9 januari 2025 verzocht om zich binnen veertien dagen uit te laten over de voortgang van de procedure en medegedeeld dat indien het hof aan het eind van die termijn niets van hen heeft vernomen, het hof de zaak op basis van de stukken schriftelijk zal afdoen.
2.9
Mr. Thieme heeft op 9 januari 2025 laten weten het hof op 6 januari 2025 al geïnformeerd te hebben. Het hof heeft geen reactie van de vader ontvangen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna: de ouders) hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2016 te [gemeente] , en
- [minderjarige 2] , [in] 2018 te [gemeente] .
3.2
De vader heeft de kinderen erkend. Sinds de bestreden beschikking zijn de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, op verzoek van de vader bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over de kinderen. Daarnaast heeft de rechtbank een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag uit school tot zondag 14.00 uur bij de vader verblijven.
4.2
De moeder verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de kinderen te belasten alsnog af te wijzen. Voorts verzoekt de moeder een zorgregeling te bepalen, waarbij de kinderen bij de vader verblijven:
- om het weekend van vrijdag uit school tot zondagmiddag, waarbij de vader de kinderen ophaalt uit school en de moeder de kinderen op zondag om 17.00 uur weer ophaalt bij de vader;
- iedere woensdag uit school tot 17.00 uur, waarbij de vader de kinderen uit school haalt en de moeder de kinderen bij de vader ophaalt;
- gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen, waarbij de vader de kinderen bij zich heeft:
 in de even jaren gedurende de eerste helft van de mei-, zomer- en kerstvakantie en in de oneven jaren gedurende de tweede helft van de mei-, zomer- en kerstvakantie;
 in de even jaren gedurende de herfstvakantie en in de oneven jaren gedurende de krokusvakantie;
 in de even jaren op Eerste Kerstdag en in de oneven jaren op Tweede Kerstdag,
dan wel een zorgregeling en een feestdagen- en vakantieregeling te bepalen die het hof in goede justitie in het belang van de kinderen acht.
4.3
De vader verzoekt in principaal hoger beroep om de bestreden beschikking – met uitzondering van hetgeen hij verzoekt in incidenteel hoger beroep – te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader om de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover deze ziet op de onder rechtsoverweging 3.2 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en op dit onderdeel opnieuw rechtdoende, voor zover nodig onder aanvulling of verbetering van gronden, tussen de vader en de kinderen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen van zaterdagmiddag 12.00 uur tot zondagmiddag 12.00 uur bij de vader verblijven.
4.4
De moeder verzoekt in incidenteel hoger beroep de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel zijn verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Gelet op het feit dat het hof geen (inhoudelijke) reacties van de ouders over de voortgang van de procedure heeft ontvangen, zal het hof de zaak op basis van de stukken schriftelijk afdoen. Het hof zal de grieven in principaal hoger beroep en in incidenteel hoger beroep, gelet op hun inhoud en onderlinge samenhang, hierna gezamenlijk bespreken.
Gezag
Het wettelijk kader
5.2
Uit artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten
5.3
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de vader mede met het gezag over de kinderen te belasten. De vader neemt nauwelijks verantwoordelijkheid voor de kinderen, heeft beperkt contact met de kinderen en is daardoor niet voldoende op de hoogte van wat er speelt in het leven van de kinderen. Het gebrek aan het nemen van verantwoordelijkheid en aan inzicht in de behoeften van de kinderen leidt tot een situatie waarin de kinderen klem en verloren raken indien de vader belast zou zijn met het gezag over de kinderen. Het gebrek aan betrokkenheid van de vader bij de kinderen leidt daarnaast tot de conclusie dat het ook anderszins in het belang van de kinderen is dat de moeder met het eenhoofdig gezag belast blijft.
5.4
De vader voert aan dat hij wel verantwoordelijkheid neemt voor de kinderen. Hij is voldoende op de hoogte van wat er speelt in hun leven en is vaak aanwezig als [minderjarige 1] moet voetballen en als [minderjarige 2] dansles heeft. De vader betwist dat de kinderen er minder behoefte aan hebben om hem te zien. De kinderen zijn altijd blij om de vader te zien. Het contact tussen de ouders verloopt goed en zonder noemenswaardige problemen. Sinds de vader een nieuwe partner heeft is de houding en het gedrag van de moeder richting de vader wel veranderd. De moeder koppelt ten onrechte het gezag en de omgang aan elkaar. Er is geen sprake van een situatie waarbij de kinderen klem of verloren raken of van een situatie waarbij het anderszins in het belang van de kinderen is dat de moeder uitsluitend met het gezag belast dient te zijn. Ouderlijk gezag over de kinderen komt in beginsel aan partijen gezamenlijk toe.
De beoordeling
5.5
Het hof overweegt als volgt. Het wettelijk uitgangspunt is dat de ouders gezamenlijk met het gezag over hun kinderen belast zijn, tenzij één van de uitzonderingsgronden van het tweede lid van artikel 1:253c BW zich voordoet. Het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende concreet gemaakt welke omstandigheden volgens haar in de weg staan om het gezag over de kinderen gezamenlijk uit te oefenen. Dat de vader nauwelijks verantwoordelijkheid neemt voor de kinderen, beperkt contact heeft met de kinderen en daardoor niet voldoende op de hoogte is van wat er speelt in het leven van de kinderen – zoals door de moeder gesteld – wordt betwist door de vader en is door haar niet nader toegelicht. Vast is komen te staan dat de kinderen de vader regelmatig zien. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat de communicatie tussen de ouders over de kinderen niet goed zou verlopen. Zoals blijkt uit de bestreden beschikking heeft de moeder in eerste aanleg aangegeven dat de communicatie met de vader over de kinderen goed verloopt. Gelet op het vorenstaande concludeert het hof dat niet aan de uitzonderingsgronden van artikel 1:253c lid 2 BW is voldaan. Volgens het hof is geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders. Daarnaast is niet gebleken dat afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag anderszins noodzakelijk is in het belang van de kinderen. Het hof zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Zorgregeling
Het wettelijk kader
5.6
De ouders hebben samen het gezag. Uit artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten – voor zover in deze zaak van belang – een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
De standpunten
5.7
De moeder stelt dat de vader de kinderen enige tijd ook op woensdagmiddag uit school en om het weekend gedurende de week heeft opgevangen, waarna hij vervolgens weer minder voor de kinderen is gaan zorgen. De afspraak tussen de ouders dat de vader de kinderen ook op woensdagmiddag uit school bij zich zou hebben is ten onrechte niet in het dictum vastgelegd. Verder betwist de moeder dat de ouders overeenstemming hebben bereikt over een zorgregeling waarbij de kinderen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur bij de vader verblijven. De stelling van de vader dat hij een uitgebreide(re) regeling (op de woensdag en in de vakanties) niet kan c.q. zal nakomen, staat haaks op zijn standpunt dat hij verantwoordelijkheid voor de kinderen neemt. De vader ontloopt zijn verantwoordelijkheid om de kinderen ook in de vakanties op te vangen. De moeder loopt over en heeft behoefte aan een vastgestelde concrete vakantieregeling. De ouders moeten samen voor de opvang van de kinderen zorgdragen, ook tijdens de vakanties en ook als het feitelijk niet kan, zoals de vader heeft gesteld maar niet heeft onderbouwd. De kinderen hebben behoefte aan en recht op méér contact met de vader en de moeder merkt dat het contact verwatert als de vader zich zo beperkt inzet. Het is voor de kinderen noodzakelijk om de vader regelmatig te zien om een band op te bouwen en te onderhouden. De moeder meent dat er in de bestreden beschikking geen sprake is van een kennelijke schrijffout.
5.8
De vader voert aan dat de kinderen nog steeds om het weekend van zaterdagmiddag 12.00 uur tot zondagmiddag 12.00 uur bij hem verblijven. De ouders hebben in onderling overleg overeenstemming bereikt over die regeling. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij de rechtbank verbleven de kinderen op woensdagmiddag al niet meer bij de vader en sindsdien is dat niet gewijzigd. De vader betwist dan ook dat er destijds sprake was van een vermindering van de door hem gedragen zorg voor de kinderen. Hij komt de bestaande zorgregeling (nog steeds) na en de regeling verloopt al langere tijd goed. De rechtbank heeft terecht geen vakantieregeling en zorgregeling op woensdag vastgesteld. Het is niet in het belang van de kinderen om een regeling vast te stellen waarvan de vader stelt dat hij deze niet kan c.q. zal nakomen. Het verzoek van de vader om een kennelijke schrijffout in het dictum van de bestreden beschikking te herstellen is ten onrechte door de rechtbank afgewezen. Gelet op de overweging van de rechtbank dat de huidige regeling (inhoudende dat de kinderen eenmaal per veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur bij de vader verblijven, zoals door partijen is afgesproken) vastgesteld zou worden, was kenbaar dat de in het dictum vastgestelde afwijkende regeling berustte op een kennelijke en voor eenvoudig herstel vatbare schrijffout of andere kennelijke fout.
5.9
Het hof stelt allereerst vast dat de beslissing over de zorgregeling in de overweging van de rechtbank lijkt af te wijken van de beslissing in het dictum. De rechtbank heeft onder rechtsoverweging 2.9 overwogen dat zij de huidige regeling, zoals deze door partijen in eerste instantie is afgesproken, zal vaststellen. Uit de overweging volgt dat dat een zorgregeling is van eenmaal per veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat daarvoor redengevend is dat het niet in het belang van de kinderen is een regeling vast te stellen waarvan de vader stelt dat hij deze niet kan nakomen. In het dictum heeft de rechtbank vervolgens een (uitgebreidere) zorgregeling bepaald, waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag uit school tot zondag 14.00 uur bij de vader verblijven. Dit sluit dus niet aan bij hetgeen in rechtsoverweging 2.9 is overwogen. Tussen partijen is in geschil of hier sprake is van een kennelijke (schrijf)fout. De vader meent van wel. De moeder meent dat de rechtbank de vader met deze regeling meer verantwoordelijkheid heeft willen geven.
Of de rechtbank een fout heeft gemaakt kan in het midden blijven. Het hof is, zoals de rechtbank ook heeft overwogen in rechtsoverweging 2.9, van oordeel dat het in het belang van de kinderen is een regeling vast te stellen die de vader kan nakomen. Uit de bestreden beschikking blijkt dat de vader in ieder geval een lange periode eenmaal in de veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur voor de kinderen heeft gezorgd. Het hof heeft begrip voor de wens van de moeder om de zorg voor de kinderen meer gelijk tussen de ouders te verdelen. Het hof acht het echter het meest in het belang van de kinderen dat er sprake is van een duidelijke zorgregeling die structureel wordt nagekomen. De moeder heeft verder nog aangevoerd dat de vader de kinderen een periode ook op woensdagmiddag heeft opgevangen, maar uit haar beroepschrift blijkt dat dit niet duurzaam is geweest en nu niet meer gebeurt. Gelet hierop zal het hof een zorgregeling vaststellen waarbij de kinderen eenmaal in de veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur bij de vader zijn.
5.1
Ten aanzien van de door de moeder verzochte verdeling van de feestdagen en vakanties, is het hof van oordeel onvoldoende aanknopingspunten te hebben om deze regeling vast te stellen. Daarbij speelt mee dat de vader het niet eens is met de door de moeder verzochte regeling voor de feestdagen en vakanties. Het hof zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen. Wel gaat het hof er vanuit dat de vader in beginsel de helft van de vakanties en feestdagen voor de kinderen zal zorgen en dat hij daar met de moeder afspraken over zal maken.
5.11
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin is bepaald dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn belast;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin een zorgregeling is vastgesteld, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt een zorgregeling vast waarbij de kinderen eenmaal in de veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur bij de vader zijn;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 27 mei 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.