In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2025, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de zorgregeling voor de minderjarige kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de vraag of de man verplicht is om partneralimentatie aan de vrouw te betalen. De rechtbank had eerder bepaald dat [minderjarige 3] drie keer per week bij de man verblijft, terwijl de andere twee kinderen in overleg kunnen bepalen of zij ook bij de man verblijven. De man is het niet eens met deze regeling en verzoekt om een co-ouderschapregeling. De vrouw is het eens met de eerdere beschikking en stelt dat de man onvoldoende draagkracht heeft om alimentatie te betalen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 december 2024 zijn beide partijen, hun advocaten en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De man betoogt dat hij een goede vader is en dat de kinderen vaker bij hem moeten zijn, terwijl de vrouw de zorgen over de veiligheid bij de man benadrukt, inclusief eerdere politie-invallen en een contactverbod. De Raad adviseert om de huidige regeling te bekrachtigen, gezien de leeftijd van de kinderen en de noodzaak voor een veilige omgeving.
Het hof oordeelt dat de huidige zorgregeling in het belang van de kinderen is en dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over zijn financiële situatie. De man heeft niet aangetoond dat hij geen draagkracht heeft voor de alimentatie. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de man verplicht blijft om € 2.500,- per maand aan de vrouw te betalen. De beslissing van het hof is dat de zorgregeling en de alimentatieverplichtingen zoals vastgesteld door de rechtbank worden gehandhaafd.