ECLI:NL:GHAMS:2025:1292

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
23-002624-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis openlijke geweldpleging met overweging redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging, waarbij hij geweld heeft toegepast terwijl de kinderen van het slachtoffer in de auto zaten. Het hof bevestigt het eerdere vonnis, maar bespreekt het bewijsverweer van de raadsman en wijdt ambtshalve een overweging aan de redelijke termijn. De verdachte krijgt een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De zaak is behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 2 mei 2025 en eerdere zittingen. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 50 dagen geëist, maar het hof oordeelt dat de redelijke termijn niet is overschreden in eerste aanleg en dat eventuele overschrijdingen in hoger beroep voor rekening van de verdachte komen. Het hof bevestigt het vonnis met inachtneming van de overwegingen omtrent de redelijke termijn.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002624-21
datum uitspraak: 16 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-095972-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1998,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 mei 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde – met dien verstande dat de strafverzwarende omstandigheid “
enig lichamelijk letsel ten gevolge” niet kan worden bewezen – zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aanhaalt bij de toepasselijke wettelijke voorschriften;
  • de bewijsmiddelen 1 en 4 van de politierechter vervangt door het hiernavolgende;
  • het in hoger beroep gevoerde bewijsverweer van de raadsman bespreekt; en
  • ambtshalve een overweging wijdt aan de redelijke termijn.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van 4 maart 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde pagina’s B001-B003).Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 maart 2021 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[aangever]:
Ik wil aangifte doen van mishandeling door meerdere personen. Ik reed op 2 maart 2021 over de Osdorper Ban te Amsterdam. Ik zag drie jongens oversteken. Ik remde om een aanrijding te voorkomen. Een jongen kwam naar mijn auto lopen. Op het moment dat ik uitgestapt was, zag ik de jongen met een snellere pas op mij af komen. De jongen sloeg mij direct in mijn gezicht/op mijn hoofd met zijn rechterhand. Ik hoorde de jongen direct iets schreeuwen en fluiten. Direct nadat hij dit had gedaan, zag ik dat er ineens een hele groep jongens op mij af kwam. Er is een gedeelte van de groep die mij geslagen heeft. Ik ben in korte tijd meerdere keren geslagen en getrapt.
4.
Een proces-verbaal van 30 maart 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde pagina’s B124-B126).Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Ik bekeek de videobeelden van een persoon, aangeduid als NN3, welke verdacht wordt van openlijke geweldpleging. De openlijke geweldpleging vond plaats op de Osdorper Ban te Amsterdam. NN3 op de afbeelding herken ik ambtshalve als: [verdachte] , geboren op [geboortedag 2] /1998 (
het hof begrijpt: [geboortedag 1] 1998) te [geboorteplaats 2] .

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 2 mei 2025 verklaard dat hij de jongen in het wit (
het hof begrijpt: NN3) niet kent. De herkenningen door verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] , die beiden de verdachte als NN3 hebben herkend, zijn niet gebaseerd op onderscheidende kenmerken en zijn bovendien onderling tegenstrijdig. Zo spreekt [verbalisant 1] over een “
lang, bol hoofd”, terwijl [verbalisant 2] spreekt over een “
rond hoofd”. Daar komt bij dat het hoofd van NN3 op de foto van de camerabeelden überhaupt nauwelijks te zien is, omdat NN3 een pet draagt.
Het hof acht de zich in het dossier bevindende
stillvan de camerabeelden (dossierpagina’s B123 en B126) van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk om als basis voor herkenning te dienen. Op de bewuste
still, in kleur, is NN3 volledig in beeld en is het gezicht naar de camera toegedraaid. Zowel verbalisant [verbalisant 1] als verbalisant [verbalisant 2] heeft in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal geverbaliseerd dat zij NN3 hebben herkend als de verdachte. Verbalisant [verbalisant 2] heeft bovendien de bewegende (video)beelden gezien. Gelet op het voorgaande, en anders dan de raadsman heeft betoogd, doen de genoemde kenmerken waarop deze herkenning is gebaseerd – zoals de vorm van het hoofd – voor het hof geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van deze herkenningen. De twee herkenningen worden derhalve betrouwbaar geacht en kunnen voor het bewijs worden gebezigd.

Redelijke termijn

Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke
termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte
onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn is aangevangen met het eerste politieverhoor van de verdachte op 7 april 2021. De
redelijke termijn van 2 jaren is in eerste aanleg niet overschreden, omdat vonnis is gewezen op 24 september 2021. In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen met de appelakte op 27 september 2021 en heeft deze zaak vervolgens zowel op 6 juli 2023 als op 22 augustus 2024 op zitting gestaan, waarbij de zaak beide keren is aangehouden op de grond dat – kort gezegd – de verdachte in het buitenland (Duitsland) gedetineerd was. Het hof merkt hierbij op dat bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting, aanhouding op de grond dat de verdachte in het buitenland gedetineerd is in beginsel voor zijn rekening komt. [1] Dat betekent dat als de zaak, overeenkomstig de planning, op
6 juli 2023 inhoudelijk was behandeld en afgedaan, het hof reeds op 20 juli 2023 arrest zou hebben gewezen. Voor zover de redelijke termijn van 2 jaren in hoger beroep is overschreden, komt dat voor rekening van de verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. W.S. Ludwig en mr. M.C. van der Mei, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 mei 2025.
Mr. H.A. van Eijk en mr. M.C. van der Mei zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:709, r.o. 2.3.6.