Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
€ 8.856,-(tarief VI, 2 punten)
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak vordert een particuliere klant, aangeduid als [appellant], schadevergoeding van de Coöperatieve Rabobank U.A. wegens drie specifieke punten: (i) het niet toestaan van de verhuur van een aan de bank verhypothekeerde woning, (ii) het in rekening brengen van een liquiditeitsopslag, en (iii) de kredietopeising, die leidde tot de aanzegging van de openbare verkoop van de woning. De rechtbank Amsterdam heeft de vorderingen van [appellant] in eerste aanleg afgewezen, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de zaak op 21 januari 2025 behandeld en de eerdere uitspraak van de rechtbank bekrachtigd.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] was eigenaar van een woning die zij had aangeschaft met een hypotheek van Rabobank. De hypotheekakte bevatte een huurbeding, wat inhield dat verhuur alleen met schriftelijke toestemming van de bank was toegestaan. Ondanks deze bepaling heeft [appellant] de woning verhuurd zonder toestemming, wat leidde tot een conflict met de bank. Rabobank heeft vervolgens een liquiditeitsopslag in rekening gebracht en uiteindelijk het overbruggingskrediet opgeëist, wat resulteerde in de aanzegging van de openbare verkoop van de woning.
In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat Rabobank onterecht heeft gehandeld door geen toestemming te geven voor verhuur en door de liquiditeitsopslag in rekening te brengen. Het hof oordeelde echter dat Rabobank recht had op de in rekening gebrachte kosten en dat de weigering om toestemming te geven voor verhuur gerechtvaardigd was. Het hof concludeerde dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar waren en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten.