De vrouw voert verweer in principaal appel (strekkende tot afwijzing van de vorderingen van de man, zie onder A, C, E, F en G) en is op haar beurt ook in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. In dat incidentele appel vordert zij -na wijziging- in hoger beroep (samengevat):
* de man te veroordelen
- tot betaling van een bedrag van € 8.617,70 in verband met de waarde van haar kapitaal in de vof, berekend op basis van het valuator-rapport, (A) en
- om aan te tonen voor welke zakelijke schulden de vrouw nog
aansprakelijk is en tevens aan te tonen welke inspanningen hij heeft verricht om die
aansprakelijkheid te verminderen (K);
* en voor recht te verklaren dat:
- niet de wettelijke handelsrente van toepassing is, maar de
depositorente bij de ECB verhoogd met 2%, althans, anders de gewone wettelijke
rente (B);
- de vrouw niet hoeft mee te betalen aan de verliezen vanaf 25 augustus 2020 (D);
- € 1.200,00 als zakelijke kosten moeten worden geboekt in 2022 en € 768,05 als privé-opname van de man (G).
- de rekening van de NBC een zakelijke vordering is die
moet worden opgenomen in de boekhouding van 2020, althans, als dit wordt
afgewezen, voor recht te verklaren dat de kosten die de man heeft opgevoerd in de boekhouding vanaf 2020 en die scheiding gerelateerd zijn ook geen zakelijke kosten zijn (H);
- de storting van € 32.000,00 vanaf de en/of-rekening in 2018 voor de helft moet worden geboekt op de kapitaalrekening van de vrouw, subsidiair dat alle betalingen op de en/of-rekening van partijen sinds 2020 niet ten laste van de kapitaalrekening van de vrouw komen (I);
- de mutatie van de kapitaalrekening van de vrouw in 2019 onjuist was en haar stand moet worden opgehoogd met € 3.073,00 (J);
- de vrouw geen dwangsommen verschuldigd is vanwege de vonnissen van 25 augustus 2020, 20 januari 2021, 1 juli 2022 en 28 december 2022, subsidiair dat deze dwangsommen zijn verjaard (L) en