Op 29 april 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 15 juli 2024 was gewezen. De zaak betreft mishandeling en vernielingen gepleegd door de verdachte, geboren in 1980. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 dagen en een taakstraf van 60 uren. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsvrouw verzocht om een gevangenisstraf van 17 dagen als voldoende te beschouwen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten de gevangenisstraf te handhaven, maar de taakstraf te verhogen naar 160 uren. Dit besluit is genomen na het onderzoek ter terechtzitting op 15 april 2025, waar de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw zijn gehoord. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf behandeld en besloten deze om te zetten naar een taakstraf van 160 uren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. N.J.M. de Munnik, die verhinderd was om te ondertekenen.