ECLI:NL:GHAMS:2025:1191

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
23-002372-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met taakstraf en contactverbod

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1986 te [geboorteplaats], is beschuldigd van mishandeling van [benadeelde] op 12 november 2021 te Alkmaar. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 36 uren gevorderd, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer.

De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, maar het hof heeft dit verweer verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster met een kruk heeft mishandeld, en heeft de bewezenverklaring van de mishandeling bevestigd. De verdachte is strafbaar verklaard en er is een taakstraf van 36 uren opgelegd, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een contactverbod met de benadeelde partij.

De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 532,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de taakstraf met vier uren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002372-22
Datum uitspraak: 29 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 augustus 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-041250-22 tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1986 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 november 2021 te Alkmaar [benadeelde] heeft mishandeld door haar een of meermalen (met een kruk) tegen het lichaam te slaan/stompen en/of tegen een hand te trappen/schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een (deels) andere bewezenverklaring komt dan de politierechter en een andere straf oplegt.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – volgens haar pleitnota subsidiair – op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat met de aangiften die de verdachte heeft gedaan niets wordt gedaan omdat die civielrechtelijk van aard zijn. Het openbaar ministerie kan dan niet anderzijds wel tot vervolging over gaan.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet het recht verliest om een verdachte te vervolgen indien bij een conflict over en weer aangiften worden gedaan en niet in alle gevallen tot vervolging wordt overgegaan.
Oordeel van het hof
In artikel 167 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd levert niet een dergelijk geval op. Het verweer wordt verworpen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, namelijk dat de verdachte de aangeefster heeft getrapt in haar buik en met een kruk heeft geslagen. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [benadeelde] , de foto’s van het letsel, de beschrijving van het filmpje, de aangifte van de partner van [benadeelde] en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. De aangeefster heeft een leugenachtige verklaring afgelegd. De verdachte heeft de telefoon uit de handen van de aangeefster geschopt, maar uit het filmpje blijkt dat zij daardoor niet op de grond is gevallen. Ook dat zij daarna met een kruk zou zijn geslagen is niet juist en blijkt evenmin uit het filmpje. Aan de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] kan geen bewijswaarde worden gehecht, omdat zij de beweerde mishandeling niet hebben gezien.
Oordeel van het hof
De aangeefster en haar partner hebben verklaard dat de verdachte de aangeefster met een (loop)kruk heeft geslagen. Deze verklaringen worden ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . [getuige 1] zag dat de verdachte andere buren met een loopkruk bedreigde en [getuige 2] zag dat de verdachte schoppende en slaande bewegingen maakte in de richting van de aangeefster en zag een kruk zwaaien. Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte met een kruk tegen het lichaam van aangeefster heeft geslagen. De ter terechtzitting in hoger beroep door de ex-partner van de verdachte afgelegde getuigenverklaring maakt dit oordeel niet anders.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 november 2021 te Alkmaar [benadeelde] heeft mishandeld door haar (met een kruk) tegen het lichaam te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren voorwaardelijk indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 36 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de in eerste aanleg gevorderde en door de politierechter opgelegde straf alleszins redelijk is, maar dat zij rekening heeft gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Daarbij heeft de advocaat-generaal een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde gevorderd.
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn buurvrouw door haar (met een kruk) tegen het lichaam te slaan. Hiermee heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en bij de aangeefster pijn veroorzaakt. Daarnaast heeft de verdachte hierdoor gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer laten ontstaan.
Blijkens het strafblad van de verdachte van 1 april 2025 is hij niet eerder ter zake van een soortgelijk feit strafrechtelijk veroordeeld. Het hof heeft bij het bepalen van de soort en omvang van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de oriëntatiepunten zoals deze voor zaken als de onderhavige zijn opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is overschreden. Op 5 september 2022 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Omdat het hof op 29 april 2025 arrest wijst, is de redelijke termijn in hoger beroep met bijna acht maanden overschreden. Het hof zal vanwege deze termijnoverschrijding vier uren taakstraf in mindering brengen. Daarbij zal het hof een contactverbod als bijzondere voorwaarde opleggen, om te voorkomen dat het slachtoffer (onverhoeds) met de verdachte geconfronteerd zal worden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.048,60, bestaande uit € 298,60 aan materiële schade (€ 232,00 in verband met schade aan een telefoon en € 66,60 in verband met schade aan schoenen) en € 750,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 532,00, bestaande uit € 232,00 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat in lijn met de politierechter een bedrag van € 532,00 wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van een causaal verband met de schoenen. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft zij verzocht rekening te houden met de eigen schuld van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft de verdachte geprovoceerd, door hem en zijn gezin te filmen en te pesten en de confrontatie op te zoeken. Voorts is niet gebleken van schade aan de telefoon en zijn de schoenen niet benoemd bij de aangifte.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de materiële post 1 (telefoon) rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit, nu de verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het ontstane conflict de telefoon uit de handen van de aangeefster heeft geschopt. Bij de vordering van de benadeelde partij zijn foto’s overgelegd van de schade aan de telefoon. Voor de materiële post 2 (schoenen) ontbreekt een causaal verband. Dit betekent dat een bedrag van € 232,00 aan materiële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Daarnaast komt het hof vergoeding van immateriële schade billijk voor. Gelet op de bewezenverklaring, de aard van het letsel en soortgelijke gevallen, zal het hof dit bedrag bepalen op
€ 300,00. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 532,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige deel is de benadeelde partij niet-ontvankelijk. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 1993.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 532,00 (vijfhonderdtweeëndertig euro) bestaande uit € 232,00 (tweehonderdtweeëndertig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 532,00 (vijfhonderdtweeëndertig euro) bestaande uit € 232,00 (tweehonderdtweeëndertig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 12 november 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 april 2025.
Mr. N.J.M. de Munnik is verhinderd dit arrest te ondertekenen.