ECLI:NL:GHAMS:2025:116

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
200.339.903/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen in het kader van een nalatenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een executiegeschil over dwangsommen, dat is ingediend door [appellant] tegen [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan uit een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Haarlem, waarin [geïntimeerde] als eiseres optrad en [appellant] als gedaagde. De voorzieningenrechter had op 4 mei 2022 een vonnis gewezen waarin [geïntimeerde] werd opgedragen om mee te werken aan de totstandkoming van een depotovereenkomst, op straffe van dwangsommen. [appellant] heeft in hoger beroep gesteld dat [geïntimeerde] dwangsommen heeft verbeurd omdat zij niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit het vonnis. Het hof heeft de feiten die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] geen dwangsommen heeft verbeurd. Het hof heeft geconcludeerd dat de medewerking van [geïntimeerde] aan de depotovereenkomst voldoende was en dat [appellant] zijn belang bij de verbeurde dwangsommen zwaarder heeft laten wegen dan zijn belang bij de doorhaling van de beslagen. Het hof heeft het hoger beroep van [appellant] verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij [appellant] is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.339.903/01 SKG
zaak-/rolnummer rechtbank Haarlem : C/15/348420 / KG 24-31
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 januari 2025
inzake
[appellant],
wonend te [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. R.P.A. Meghoe te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J. van Deventer te Haarlem.

1.De zaak in het kort

Executiegeschil over dwangsommen; artikel 438 Rv.

2.Het verloop van het geding

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 5 april 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Haarlem van 8 maart 2024, in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven overeenkomstig de appeldagvaarding, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerde] afwijst en - uitvoerbaar bij voorraad - haar veroordeelt tot terugbetaling van wat hij ter uitvoering van het vonnis aan haar heeft voldaan, alsmede in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis en - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 11 december 2024 doen bepleiten, [appellant] door mr. Van Deventer en [geïntimeerde] door mr. Meghoe, ieder aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 3.1 tot en met 3.11 een aantal feiten opgesomd die zij bij de beoordeling tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Voor zover van belang en met enige aanvullingen gaat het daarbij om de volgende feiten.
3.2.
[geïntimeerde] is de laatste echtgenote van [naam] , overleden op [datum] (hierna erflater). [appellant] is een zoon uit een eerder huwelijk van erflater. Tussen partijen bestaan diverse geschillen over de nalatenschap van erflater.
3.3.
[geïntimeerde] heeft op 6 april 2022 ten laste van de nalatenschap conservatoir beslag doen leggen op de bedrijfspanden [straat] en [straat] A te [plaats 3] .
3.4.
[appellant] heeft [geïntimeerde] op 13 april 2022 in kort geding gedagvaard tot opheffing van de beslagen (meer subsidiair) tegen zekerheidstelling met veroordeling van [geïntimeerde] om mee te werken aan een daartoe te sluiten depotovereenkomst tussen partijen op straffe van dwangsommen. [appellant] had aan die vordering ten grondslag gelegd dat hij de panden op korte termijn wilde verkopen en leveren aan een derde.
3.5.
Bij vonnis in kort geding van 4 mei 2022 is de vordering van [appellant] aldus toegewezen dat de beslagen worden opgeheven indien en voor zover [appellant] een bedrag van € 260.500 in depot heeft gestort bij de transporterend notaris. In het dictum van dat vonnis is voorts bepaald:
“(…)
5.2.
gebiedt [geïntimeerde] om uitvoering te (doen) geven en medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de depotovereenkomst die gesloten wordt om voormeld bedrag van € 260.500,- bij de notaris te (kunnen) deponeren en alle vereiste nadere (rechts)handelingen die daaruit voortvloeien, een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [geïntimeerde] daarmee na 48 uur na het eerste verzoek van de notaris en na betekening van dit vonnis in gebreke blijft, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 500.000,-;
(…)”
3.6.
Op 23 juni 2022 heeft de notaris aan [geïntimeerde] een concept depotovereenkomst gestuurd. Dat stuk is op 30 juni 2022 door haar ondertekend aan de notaris geretourneerd. In artikel 2 van de depotovereenkomst is bepaald dat [geïntimeerde] na een bericht dat [appellant] de verlangde zekerheid had gesteld per omgaande zorgdraagt voor opheffing
casu quodoorhaling van de beslagen en voor zover nodig onherroepelijk volmacht verleent aan de notaris om voor doorhaling zorg te dragen. Artikel 3 bepaalt dat [geïntimeerde] aan [appellant] en de notaris per omgaande zal berichten dat de beslagen zijn opgeheven casu quo zijn doorgehaald.
3.7.
[appellant] heeft de panden [straat] en [straat] A verkocht en op 27 december 2022 geleverd aan een derde.
3.8.
Bij brief van 29 december 2022 heeft de notaris onder verwijzing naar de artikelen 2 en 3 in de depotovereenkomst aan [geïntimeerde] verzocht om uiterlijk binnen 48 uur zorg te (doen) dragen voor opheffing
casu quodoorhaling van de beslagen en om de notaris en [appellant] daarvan te berichten. [geïntimeerde] heeft daaraan geen uitvoering gegeven.
3.9.
Op 23 juni 2023 heeft [appellant] door de deurwaarder doen aanzeggen dat [geïntimeerde] uit hoofde van het vonnis van 4 maart 2022 het maximum aan dwangsommen heeft verbeurd en aanspraak gemaakt op betaling van de € 500.000.
3.1
Op 30 juni 2023 heeft [appellant] tot verhaal van zijn vordering aan dwangsommen beslag doen leggen ten laste van [geïntimeerde] op haar Anw-uitkering bij de Sociale Verzekeringsbank en op haar onverdeelde aandeel in de nalatenschap van erflater.

4.Beoordeling

4.1
[geïntimeerde] vordert in dit geding dat [appellant] wordt veroordeeld tot opheffing van de beslagen, om opgaaf te doen van de door het beslag getroffen en ingehouden bedragen en om die bedragen aan haar af te dragen, alsmede dat het [appellant] wordt verboden om uit hoofde van het vonnis van 4 mei 2022 opnieuw beslag te leggen, alles op straffe van dwangsommen. [geïntimeerde] betwist dat zij dwangsommen heeft verbeurd omdat zij immers heeft meegewerkt aan de totstandkoming van een depotovereenkomst op 30 juni 2022.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft met [geïntimeerde] geoordeeld dat zij uit hoofde van het vonnis van 4 mei 2022 geen dwangsommen heeft verbeurd en heeft haar vorderingen toegewezen. [appellant] komt daar met zijn grieven tevergeefs tegenop. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.3.
[appellant] heeft zich voor zijn aanspraak op dwangsommen beroepen op de bewoordingen in het dictum van het vonnis van 4 mei 2022 onder 5.2:
“en alle vereiste nadere (rechts)handelingen die daaruit voortvloeien”[appellant] stelt zich op het standpunt dat deze bewoordingen zien op de verplichtingen van [geïntimeerde] uit de artikelen 2 en 3 van de depotovereenkomst om op eerste verzoek van de notaris de beslagen onverwijld door te halen in het kadaster en [appellant] en de notaris daarvan te berichten. Na de brief van de notaris van 29 december 2022 is zij daarmee tot 17 maart 2023 in gebreke gebleven, zodat zij - aldus [appellant] - het maximum aan dwangsommen heeft verbeurd.
4.4.
Beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, dient wanneer het gaat om een veroordeling om iets te doen - zoals hier het geval - plaats te vinden door de handelingen die ter uitvoering van het veroordelend vonnis zijn verricht te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dienen doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Daarbij zijn ook de maatstaven van redelijkheid en billijkheid van belang.
4.5.
Doel en strekking van de veroordeling in kwestie waren dat [geïntimeerde] zou meewerken aan het in vervulling kunnen doen gaan van de voorwaarde waaronder de beslagen in het vonnis van 4 mei van 2022 zijn opgeheven, te weten zekerheidstelling door [appellant] door € 260.500 in depot te storten bij de notaris. Daarvoor was de medewerking van [geïntimeerde] aan een depotovereenkomst vereist en (alleen) daarop zag kennelijk het aan haar opgelegde gebod. Daaraan doet niet af dat voor [appellant] de inzet van het kort geding was om opheffing
en doorhalingvan de beslagen te bewerkstelligen (grief 1). Doorhaling is geen constitutief vereiste voor opheffing en het is [appellant] zelf geweest die door zekerheidstelling de opheffing van de beslagen heeft bewerkstelligd. Los daarvan was in de kern de inzet van het kort geding dat de panden vrij van beslagen konden worden geleverd en dat doel is bereikt.
4.6.
Gelet op het voorgaande kan de veroordeling redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan dat met de door [appellant] ingeroepen “
nadere (rechts)handelingen”(grief 2) rechtshandelingen zijn bedoeld die voortvloeien uit het opgelegde gebod: oftewel rechtshandelingen benodigd voor de totstandkoming van een depotovereenkomst.
4.7.
Het belang van [appellant] bij doorhaling (grief 3) kan dus in het midden blijven. Overigens kunnen bij dat belang de nodige kanttekeningen worden gezet, alleen al omdat de notaris daartoe gemachtigd was (artikel 2 depotovereenkomst). Los daarvan is [geïntimeerde] niet eerder dan bij brief van 29 december 2022 - toen de panden al waren geleverd - aangeschreven om de beslagen door te halen. Vervolgens is er zijdens [appellant] kennelijk het zwijgen toe gedaan totdat het maximum aan dwangsommen was verbeurd. Daarmee lijkt het erop dat [appellant] zijn belang bij verbeurde dwangsommen zwaarder heeft laten wegen dan zijn belang bij doorhaling. Dat verdient in rechte geen bescherming, in aanmerking nemende ook dat van onwil van [geïntimeerde] niet is gebleken; integendeel, volgens haar verklaring ter zitting in hoger beroep verkeerde zij - begrijpelijk - in de veronderstelling dat de notaris voor doorhaling zou zorgen.
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep faalt. Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht kan bij gebrek aan belang onbesproken blijven. Het vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 349 aan verschotten en € 2.428 voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, W. Aardenburg en A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.