ECLI:NL:GHAMS:2025:1136

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
200.349.219/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige bij oma

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van de 15-jarige minderjarige [minderjarige] bij zijn oma van moederszijde. De kinderrechter van de rechtbank Amsterdam heeft op 8 november 2024 een beschikking gegeven waarin de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd met een jaar, ingaande op 5 december 2024. De vader, die in detentie verblijft, is het niet eens met deze beslissing en verzoekt dat [minderjarige] bij zijn vriendin verblijft tijdens de uithuisplaatsing. De vader heeft op 23 december 2024 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter. De moeder heeft op 17 januari 2025 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 28 februari 2025 waren zowel de vader als de moeder aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, evenals de oma en de vriendin van de vader. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de vader in zijn hoger beroep beoordeeld, waarbij het hof vaststelde dat de vader geen gezag uitoefent over [minderjarige] en dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing geen directe invloed heeft op zijn rechten. Het hof concludeert dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en verklaart hem niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.349.219/01
zaaknummer rechtbank: C/13/757792 / JE RK 24-647
beschikking van de meervoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak van
[de vader] ,
verblijvende in de penitentiaire inrichting te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
en
Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats B ] ,
gevestigd te [plaats B ] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende(n) aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , (hierna: [minderjarige] ),
- [de moeder] , (hierna: de moeder),
- [oma] , (hierna: de oma mz),
Als informant wordt aangemerkt:
- [naam] , (hierna: vriendin van de vader),
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] (15 jaar oud) bij zijn oma van moederszijde (oma mz).
1.2
De kinderrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 8 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , voor verblijf bij oma mz, verlengd met een jaar, ingaand op 5 december 2024 tot 5 december 2025. De vader is het daar niet mee eens en wil dat [minderjarige] voor de duur van de uithuisplaatsing bij zijn vriendin verblijft.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 23 december 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 17 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de GI van 22 februari 2025 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 28 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr L.D.H. Lesmeister, advocaat te Almere;
- oma mz;
- de vriendin van de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI.
2.5
Voorafgaand aan de zitting heeft de voorzitter met [minderjarige] gesproken. Van de zakelijke inhoud van dat gesprek heeft de voorzitter ter zitting verslag gedaan.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn [in] 2005 te [plaats C] met elkaar gehuwd. Op 13 september 2006 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is op 20 september 2006 ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
3.2
De vader en de moeder hebben twee kinderen, onder wie:
- [minderjarige] , geboren [in] 2009 te [plaats B ] .
De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.3
Bij beschikking van 5 december 2023 van de rechtbank Amsterdam is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg bij de oma mz verleend, met ingang van 5 december 2023 tot 5 juni 2024. De maatregel is nadien verlengd.
3.4
Bij beschikking van 20 juni 2024 van het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, is een omgangs- en contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek ten aanzien van het vaststellen van een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vriendin van de vader.
3.5
Bij vonnis in kort geding van 21 augustus 2024 van de rechtbank Amsterdam is, in afwijking van de beschikking van het gerechtshof van 20 juni 2024 en voor de duur van de strafonderbreking van de vader (tot 6 september 2024), een omgangsregeling bepaald tussen de vader en [minderjarige] .
3.6
Bij beschikking van 13 september 2024 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, is het verzoek van de vader om te worden belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] afgewezen. Tevens is bepaald dat de moeder aan de vader één keer per maand een e-mail moet sturen over de gezondheid van [minderjarige] , hoe het met hem gaat op school en zijn hobby's.
3.7
De vader verblijft in de penitentiaire inrichting te [plaats A] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf in een voorziening pleegzorg, te weten bij de oma mz, verlengd voor de duur van een jaar, tot 5 december 2025.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen, zij het niet bij de oma mz, maar bij de vriendin van de vader.
4.3
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de door de vader geformuleerde grieven ongegrond te verklaren en het hoger beroep af te wijzen, en thans de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Het hof zal de ontvankelijkheid van vader in zijn hoger beroep beoordelen, nu de vraag is of hij in deze procedure als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan worden aangemerkt inzake de plaatsing van [minderjarige] bij oma mz voor de duur van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing.
Standpunten van partijen
5.2
De vader stelt dat niet definitief beoordeeld kan worden dat hij geen belanghebbende is omdat hij in afwachting is van een uitspraak in hoger beroep van het hof Arnhem-Leeuwarden over het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Hoewel hij (nog) geen gezag uitoefent over [minderjarige] en in detentie zit, speelt hij een actieve rol in het leven van [minderjarige] , wat zijn positie als belanghebbende rechtvaardigt. De vader heeft het recht om op te komen voor de belangen en wensen van [minderjarige] , ongeacht of dit betrekking heeft op zijn recht op omgang met [minderjarige] . [minderjarige] kan zijn wil duidelijk aangeven en heeft aangegeven bij de vriendin van de vader te willen wonen, wat voor de vader indirect belang heeft.
5.3
De moeder stelt dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek. De vader heeft geen gezag over [minderjarige] en zijn verzoek om gezamenlijk gezag is afgewezen. Daarnaast heeft de vader niet aannemelijk gemaakt welk van zijn rechten rechtstreeks worden geraakt door de plaatsing van [minderjarige] bij oma mz. Het contact tussen [minderjarige] en de vader wordt niet belemmerd Ook biedt de moeder [minderjarige] de mogelijkheid om om het weekend bij de vriendin van de vader te logeren, waar hij een halfbroertje heeft en deel uit kan maken van dat gezin.
Oordeel van het hof
5.4
Het hof overweegt als volgt.
In zaken betreffende het personen- en familierecht kan, in afwijking van artikel 358 lid 2 Rv, op grond van artikel 806 lid 1 Rv hoger beroep worden ingesteld tegen een beschikking door de verzoeker, door degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, en door andere belanghebbenden. Dat betekent dat iemand de verzoeker in eerste aanleg moet zijn geweest of een belanghebbende om hoger beroep in te kunnen stellen. De vraag of de vader als belanghebbende moet worden aangemerkt, is een vraag waarover het hof zelfstandig en ambtshalve een oordeel moet vellen.
5.5
In artikel 798 lid 1, eerste volzin Rv is bepaald dat onder 'belanghebbende' in een zaak zoals deze wordt verstaan: 'degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft'. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan de kring van belanghebbenden, zoals bedoeld in deze bepaling niet in algemene zin worden afgebakend. Wie als belanghebbende wordt aangemerkt, hangt af van het onderwerp van de zaak en de rechten of verplichtingen waarop de persoon zich beroept. Alleen indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechterlijke beslissing rechtstreeks de rechten of verplichtingen van die persoon raakt, wordt die persoon als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv aangemerkt (o.a. HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:488).
5.6
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat in jeugdbeschermingszaken de ouder met gezag als belanghebbende geldt, omdat een jeugdbeschermingsmaatregel een inbreuk maakt op dat gezag. Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat ook de niet-gezaghebbende ouder als belanghebbende kan worden aangemerkt, wanneer de beschermingsmaatregel van invloed is op het 'family life' of ‘private life’ zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).. De rechter dient de vraag of een betrokkene belanghebbende is in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv, dan ook te beantwoorden met inachtneming van de eisen die voortvloeien uit artikel 8 EVRM.
5.7
Vaststaat dat de vader geen ouderlijk gezag uitoefent over [minderjarige] . Beoordeeld moet dus worden of de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij oma mz het recht op family life van de vader met [minderjarige] dan wel zijn private life rechtstreeks raakt, zodat hij op grond van artikel 798 lid 1 Rv als belanghebbende moet worden aangemerkt. Vaststaat dat de vader omgang heeft met [minderjarige] en een band met hem onderhoudt. Er is dus sprake van 'family life'. De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij oma mz betreft een kinderbeschermingsmaatregel die geen verandering brengt in de uitoefening van het recht van de vader op omgang – dan wel 'family life' – met [minderjarige] . Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is niet gebleken dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij oma mz geleid heeft of zal leiden tot een verandering in de omgang of de frequentie daarvan met de vader, ten opzichte van de situatie voorafgaand aan die verlenging. De vader heeft dat ook niet gesteld. De vader heeft enkel aangegeven een indirect belang te hebben omdat [minderjarige] zelf bij de vriendin van vader wil wonen. Het hebben van een dergelijk indirect belang is echter niet voldoende om als belanghebbende te worden aangemerkt in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. Andere relevante feiten of omstandigheden heeft de vader niet gesteld en zijn ook niet gebleken.
5.8
De conclusie is dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij oma mz, de rechten of verplichtingen van de vader niet rechtstreeks raakt. Daarom is het hof van oordeel dat de vader in deze procedure niet kan worden aangemerkt als belanghebbende en dus niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep tegen de bestreden beschikking.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F. Miedema, A.V.T. de Bie en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. R.B. de Cuba als griffier en is op 29 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.