ECLI:NL:GHAMS:2025:104

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
23-003301-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling wegens overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot alcohol en cocaïne

Op 16 januari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 23-003301-23. De zaak betreft een hoger beroep van een verdachte die eerder door de politierechter was veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol en cocaïne. De verdachte, geboren in 1983, was op de hoogte van de aanklacht en had een advocaat, mr. R.J.A. Verhoeven, ter ondersteuning. Tijdens de zitting werd de verdachte ondervraagd over zijn consumptie van alcohol en het gebruik van lidocaïne, dat hij had gekregen tijdens een tandartsbezoek. Hij ontkende onder invloed van cocaïne te hebben gereden en voerde aan dat de politie geen rechtmatige controle had uitgevoerd, omdat er geen voorafgaande verdenking was. De advocaat-generaal, mr. M.C.A. Bakker, verdedigde de eerdere veroordeling en stelde dat de politie wel degelijk bevoegd was om de verdachte staande te houden en dat de resultaten van de bloedtest, die cocaïne en een te hoog alcoholgehalte aantoonde, geldig waren. Het hof oordeelde dat de politie geen voorafgaande verdenking nodig had voor de controle en dat de resultaten van de bloedtest voor het bewijs konden worden gebruikt. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met inachtneming van de aanvullende bewijsoverwegingen die tijdens de zitting waren besproken. De verdachte werd geïnformeerd over zijn recht om binnen veertien dagen cassatie in te stellen tegen het arrest.

Uitspraak

proces-verbaal terechtzitting

GERECHTSHOF AMSTERDAM

datum arrest 22 augustus 2024
parketnummer 23-003301-23
datum vonnis waarvan beroep 14 december 2023
parketnummer 96-324399-22
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige kamer, op 22 augustus 2024.
Tegenwoordig:
mr. D.A.C. Koster, raadsheer,
en mr. S. Egidi, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.C.A. Bakker, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn:

[verdachte],

geboren [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats],
[adres]
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R.J.A. Verhoeven, waarnemend voor
mr. R. Kiewitt, advocaat te Alkmaar.
De raadsheer vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Het onderzoek ter terechtzitting wordt opnieuw aangevangen wegens de gewijzigde samenstelling van het hof.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij zegt dat hij ten onrechte is veroordeeld.
De raadsheer geeft een samenvatting van de inhoud van de stukken van de zaak, en van een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 augustus 2024.
De verdachte, door de raadsheer met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering ondervraagd, verklaart:
Ik heb niet gereden onder invloed van cocaïne of te veel alcohol. Ik had geen cocaïne gebruikt en
alleen een shotje ouzo gedronken en een blikje bier, verder niets. Die drank had ik wel kort voor mijn aanhouding gedronken.
Ik was die dag aan het eind van de middag bij de mondhygiënist en de tandarts geweest, waar mijn mond is gespoeld met lidocaïne. Dat is een verdovend middel. Omdat mijn tandvlees erg gevoelig is, zijn twee ampullen gebruikt. De laatste verdoving was omstreeks 17.30 uur. Toen ik daar klaar was, was de lidocaïne nog niet helemaal uitgewerkt. Ik denk ook dat het tijdens de behandeling deels in mijn bloedbaan terecht is gekomen.
Het klopt niet dat ik bij mijn aanhouding onvast ter been was en onsamenhangend sprak. Sinds ik een oogoperatie heb gehad, gaan mijn oogleden een beetje hangen als ik moe ben.
De raadsheer deelt mee:
Mr. Kiewitt heeft het hof op 12 augustus 2024 geschreven dat de verdediging vandaag een getuige, [getuige], zou meenemen.
De raadsman deelt mee:
Ik zie af van het horen van deze getuige. Ik wil namens de verdachte een ander (bewijs)verweer voeren, een rechtmatigheidsverweer ten aanzien van de bewijsgaring.
De advocaat-generaal deelt mee geen aanleiding te zien om de getuige te horen.
De verdachte deelt mee:
Na mijn aanhouding mocht ik tien dagen geen auto rijden. Uiteindelijk heb ik mijn rijbewijs niet hoeven afgeven.
Ik ontvang een aanvullende bijstandsuitkering van ongeveer € 350,- als aanvulling op mijn UWV-uitkering. Mijn dochtertje is twee jaar geleden overleden, zij was toen zes weken oud. Daarna is mijn vader overleden. Mijn moeder heeft meerdere gezondheidsproblemen, waaronder reuma. Zij kan inmiddels niet meer zelf haar boodschappen doen. Zonder rijbewijs kan ik haar niet helpen zonder daarmee de wet te overtreden.
Het klopt dat ik een drugsverslaving heb gehad. Ik ben daarvoor in 2016 naar Zuid-Afrika gegaan en ben daar toen afgekickt. Daarom kan het niet kloppen dat er cocaïne in mijn bloed zat op 14 april 2022. Mijn urine wordt nog getest.
U bespreekt met mij het uittreksel uit mijn justitiële documentatie. Ik ben alleen onherroepelijk veroordeeld voor een zaak uit 2017, een overtreding van artikel 9, lid 2, WVW 1994. Die zaak was nog het gevolg van mijn moeilijkheden in 2016. Ik ben niet onherroepelijk veroordeeld voor bezit van harddrugs, de aangetroffen drugs waren ook niet van mij maar van mijn vriendin. Zelfs na het overlijden van mijn dochtertje en mijn vader ben ik clean gebleven.
Ik hoop dat u mij een geldboete oplegt en mij niet veroordeelt tot ontzegging van de rijbevoegdheid.
De voorzitter stelt voor om de raadsman – gelet op het rechtmatigheidsverweer dat hij wil voeren – eerst het woord tot verdediging te geven en pas daarna de advocaat-generaal te laten rekwireren.
De raadsman en de advocaat-generaal stemmen met dit voorstel in.
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij voert het woord aan de hand van zijn pleitnotities, die hij aan het hof overhandigt, en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over. Zij voert aan:
Naar mijn mening is geen sprake geweest van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Verbalisanten houden de verdachte aan en vorderen zijn medewerking aan een voorlopige blaastest. De Wegenverkeerswet stelt niet de eis van een hieraan voorafgaande verdenking. Het verweer dat het gebrek aan een voorafgaande verdenking van een strafbaar feit dient te leiden tot uitsluiting van bewijsmiddelen, dient daarom te worden verworpen.
Uit het rapport van het laboratorium volgt eenduidig dat het bloed van de verdachte cocaïne en een te hoog gehalte alcohol bevatte. Ik kan hier niets anders van maken. Lidocaïne is geen cocaïne. Het gebruik van lidocaïne kan daarom niet leiden tot een onterechte conclusie dat de verdachte (enige tijd) voorafgaand aan zijn aanhouding cocaïne heeft gebruikt.
Ik begrijp dat de verdachte door het overlijden van zijn dochtertje en zijn vader, en de gezondheids-problemen van zijn moeder een moeilijke fase in zijn leven heeft (gehad), maar dit leidt niet tot een andere strafeis. Ik krijg de indruk dat de verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen wil nemen. Ik vorder oplegging van een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Dat is gelijk aan de door de politierechter opgelegde straffen.
De raadsman deelt mee:
Ik meen dat sprake is van een vormverzuim doordat de verbalisanten de verdachte na zijn staandehouding niet eerst naar zijn rijbewijs hebben gevraagd, waardoor niet blijkt dat het ging om een verkeerscontrole. De vruchten van het op dit vormverzuim volgende onderzoek mogen daarom niet voor het bewijs worden gebruik. Als gevolg daarvan resteert onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal deelt mee dat zij bij haar vordering blijft.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij verklaart:
Ik vind de aantijgingen en beschuldigingen van de advocaat-generaal misplaatst. Ik sluit mij aan bij hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
= = = = = = = = = =

AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen, met dien verstande
dat het hof de bewijsoverweging van de politierechter zal aanvullen in verband met het in hoger beroep door de raadsman gevoerde verweer.

Aanvullende bewijsoverweging

Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat bewezen kan worden dat het bloed van de verdachte ten tijde van zijn aanhouding een te hoog gehalte alcohol en cocaïne bevatte. De politie heeft te allen tijde de bevoegdheid om een bestuurder in het kader van een controle op grond van de Wegenverkeerswet 1994 staande te houden, een daaraan voorafgaande verdenking is niet nodig. Die verkeerscontrole kan inhouden het vorderen van medewerking aan voorlopige onderzoeken uitgeademde lucht en speeksel. De resultaten van deze voorlopige tests leverden (in combinatie met uiterlijke kenmerken bij de verdachte) voldoende verdenking op van overtreding van artikel 8 WVW 1994, op grond waarvan de verdachte mocht worden aangehouden. Het op voorhand vragen om het rijbewijs van de verdachte kan praktisch zijn, maar is niet vereist. Naar het oordeel van het hof is derhalve geen sprake van een vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek. Reeds daarom kunnen de resultaten van de bloedtest voor het bewijs worden gebruikt, en kan het tenlastegelegde worden bewezen.
Naar aanleiding van onderdelen in de verweren van de verdachte en de raadsman merkt het hof – ten overvloede – het volgende op.
- De uiterlijke kenmerken van inwendig alcoholgebruik komen vaak overeen met de kenmerken van gebruik van andere ‘de rijvaardigheid beïnvloedende stoffen’.
- Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van onderzoekers of de resultaten van het laboratoriumonderzoek van het bloed van de verdachte.
- Lidocaïne wordt wel gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne, maar bevat geen cocaïne. Gebruik van lidocaïne door de verdachte beïnvloedt daarom het onderzoek naar aanwezigheid van cocaïne niet.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
De raadsheer geeft aan verdachte kennis dat hij binnen veertien dagen beroep in cassatie kan instellen tegen dit arrest.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.