ECLI:NL:GHAMS:2025:102

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.342.302/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris inzake nalatenschap en woninglegaat

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen een notaris naar aanleiding van de afwikkeling van de nalatenschap van haar overleden moeder. Klaagster heeft de woning van haar moeder gelegateerd gekregen, maar verwijt de notaris diverse tekortkomingen in de uitvoering van haar taken. De notaris heeft nagelaten het woninglegaat in te schrijven in de openbare registers, heeft geweigerd een akte van verdeling of een akte houdende afgifte van het legaat te passeren, en heeft zich niet ingeschreven als boedelnotaris in het boedelregister. Klaagster heeft op 10 juni 2024 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat, die op 13 mei 2024 een eerdere klacht ongegrond had verklaard. Het hof heeft de zaak op 24 oktober 2024 behandeld, waarbij klaagster en de notaris zijn verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de notaris niet de waarheid heeft gesproken over haar inschrijving in het boedelregister en heeft de klacht grotendeels gegrond verklaard. De notaris is berispt en moet een geldboete van € 5.000,- betalen. Het hof heeft de beslissing van de kamer vernietigd en de notaris veroordeeld tot betaling van griffierechten en kosten aan klaagster.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.342.302/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2023/41
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 januari 2025
inzake
[appellant],
wonend te [plaats 1] (Frankrijk),
appellante,
tegen
[geïntimeerde],
notaris te [plaats 2] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

De moeder van klaagster is overleden. Aan klaagster is de woning van moeder gelegateerd. De voorganger van de notaris is benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Hij heeft de notaris opdracht gegeven enkele werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap. Klaagster maakt de notaris diverse verwijten over de uitvoering van haar werkzaamheden, zoals het niet inschrijven van het woninglegaat in de openbare registers, het weigeren om met betrekking tot de woning een akte van verdeling of een akte houdende afgifte van het legaat te passeren en het zichzelf niet inschrijven als boedelnotaris in het boedelregister.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 10 juni 2024 een beroepschrift – met bijlage – en op 16 augustus 2024 een aanvullend beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 13 mei 2024 tussen partijen gegeven onder bovengenoemd nummer (ECLI:NL:TNORSHE:2024:8).
2.2.
Op 13 september 2024 heeft de notaris het hof geïnformeerd dat zij haar verweerschrift uit de eerste aanleg handhaaft.
2.3.
Klaagster heeft op 13 oktober 2024 nadere producties bij het hof ingediend.
2.4.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 oktober 2024. Klaagster, vergezeld door mr. [naam 1] , en de notaris, vergezeld door haar kantoorgenoot mr. [naam 2] , zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling daarvan geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
De moeder van klaagster, [naam 3] (hierna: moeder), en de vader van klaagster, [naam 4] (hierna: vader), waren met elkaar gehuwd en hadden naast klaagster nog drie kinderen: [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] (laatstgenoemde drie kinderen hierna gezamenlijk: de kinderen).
3.2.
Vader is op 4 december 2014 overleden.
3.3.
Moeder is op 1 december 2019 overleden. Tot haar nalatenschap behoorde onder andere een woning (hierna: de woning).
3.4.
Moeder heeft in haar testament van 20 januari 2016 klaagster, [naam 5] en [naam 6] benoemd tot enige erfgenamen en [naam 7] onterfd. Zij heeft de woning aan klaagster gelegateerd. Daarbij heeft zij bepaald dat klaagster bij aanvaarding van het legaat verplicht is om de waarde van de woning in te brengen in de nalatenschap van moeder of die te verrekenen met haar erfdeel. Zij heeft ook bepaald dat de waardering van de woning zal geschieden in onderling overleg en bij gebreke daarvan door een door de kantonrechter aan te wijzen deskundige. Ten slotte heeft zij mr. [naam 8] (hierna: [naam 8] ) benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Tot 30 september 2019 is hij notaris geweest; de notaris is zijn protocolopvolger.
3.5.
Klaagster, [naam 5] en [naam 6] hebben moeders nalatenschap zuiver aanvaard en [naam 8] heeft zijn benoeming tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder aanvaard.
3.6.
[naam 8] heeft (het kantoor van) de notaris opdracht gegeven enkele werkzaamheden te verrichten.
3.7.
Op 10 december 2019 hebben [naam 5] en [naam 6] een afspraak gehad met [naam 8] , waarbij ook de notaris deels aanwezig was.
3.8.
Op 9 januari 2020 hebben klaagster en de kinderen een afspraak gehad met [naam 8] , waarbij ook de notaris deels aanwezig was.
3.9.
Naar aanleiding van deze bespreking heeft [naam 8] bij e-mail van 13 januari 2020 onder andere het volgende laten weten aan klaagster en de kinderen:

6. Als boedelnotaris zal door mij als executeur worden aangewezen[het kantoor van de notaris].”
3.10.
Op 17 januari 2020 heeft de notaris alle erfgenamen van moeder, inclusief klaagster, aangeschreven over de nalatenschap van moeder.
3.11.
De notaris heeft op 20 januari 2020 een verklaring van executele opgemaakt in moeders nalatenschap.
3.12.
Op initiatief van [naam 8] en met instemming van klaagster en de kinderen zijn twee taxateurs benoemd om de waarde van de woning vast te stellen, één taxateur aangewezen door klaagster en de ander door de kinderen. De waarde van de woning is vastgesteld op het gemiddelde van de twee taxaties ofwel € 462.500,00.
3.13.
Klaagster heeft vervolgens onderzocht of zij een financiering kon krijgen om de woning toegedeeld te krijgen. Klaagster heeft in het kader van haar financieringsaanvraag aan [naam 8] bericht dat de bank een koopovereenkomst verlangde, waarna [naam 8] een conceptovereenkomst van verdeling heeft opgemaakt.
3.14.
[naam 5] en [naam 7] hebben begin juni 2020 aangegeven akkoord te gaan met de conceptovereenkomst van verdeling. [naam 6] heeft verzocht om meer tijd om zich te kunnen beraden. [naam 8] heeft daarmee ingestemd.
3.15.
Bij e-mail van 31 juli 2020 heeft klaagster [naam 8] en de notaris gevraagd om medewerking voor het spoedig passeren van de akte voor verkrijging van de woning, aangezien de volledige financiering inmiddels is georganiseerd.
3.16.
Bij e-mail van 3 augustus 2020 heeft [naam 8] aan klaagster bericht dat de overige erfgenamen inmiddels aandringen op verkoop van de woning.
3.17.
Klaagster heeft vervolgens een externe financier gevonden die zich bereid had verklaard de toedeling van de woning aan klaagster te financieren. Klaagster heeft dat doorgegeven aan de notaris.
3.18.
De notaris heeft naar aanleiding daarvan overleg gehad met [naam 8] . Bij e-mail van 7 augustus 2020 heeft [naam 8] aan de kinderen bericht dat er harde informatie beschikbaar is over de financiering van klaagster en dat de akte van verdeling waarschijnlijk zal passeren in de week van 18 augustus 2020. [naam 8] heeft verder meegedeeld dat hij de notaris opdracht heeft gegeven om de akte van verdeling op te maken en te passeren.
3.19.
Op dezelfde dag heeft de notaris, onder verwijzing naar de eerder die dag door [naam 8] verstuurde e-mail, een door haar opgemaakte concept-akte van verdeling naar klaagster en de kinderen gemaild. In de concept-akte van verdeling staat vermeld dat de woning aan klaagster wordt toegedeeld. In de inleiding van de concept-akte staat onder andere het volgende beschreven:

6. Verkrijger heeft aangegeven het legaat te willen aanvaarden tegen inbreng van een bedrag groot driehonderdtwaalfduizend vijfhonderd euro (€ 312.500,00), zijnde genoemde in te brengen waarde van vierhonderdtweeënzestigduizend vijfhonderd euro (€ 462.500,00) verminderd met een bedrag groot éénhonderd vijftigduizend euro (€ 150.000,00) als (substantieel) voorschot op haar erfdeel in de onverdeelde nalatenschap van de overledene en de schuldvordering, met rente, uit hoofde van de nalatenschap van haar vader.
7. De executeur/afwikkelingsbewindvoerder stelt vast dat, gezien het sub 6. bepaalde, geen afgifte van het legaat plaats kan vinden, maar sprake is van een verdeling. De andere erfgenamen moeten immers gemelde verrekening met de schuldvordering uit de nalatenschap van haar vader goedkeuren en zullen ook aanspraak maken op een (substantieel) voorschot op hun erfdeel in de onverdeelde nalatenschap van de overledene en de schuldvordering, met rente, uit hoofde van de nalatenschap van hun vader.
De notaris heeft de kinderen gevraagd of zij instemmen met de inhoud van de concept-akte van verdeling.
3.20.
Bij e-mail van 7 augustus 2020 heeft [naam 5] aan [naam 8] bericht dat zij niet akkoord is en dat zij wil dat de woning openbaar wordt verkocht. [naam 8] heeft geprobeerd [naam 5] en [naam 6] alsnog te doen besluiten in te stemmen met de akte van verdeling.
3.21.
Bij e-mail van 10 augustus 2020 heeft klaagster de notaris gevraagd om een verklaring van erfrecht en het aan haar toegekende legaat in te schrijven in de openbare registers van het kadaster. Bij e-mail van 11 augustus 2020 heeft klaagster de notaris een reminder gestuurd.
3.22.
Bij e-mail van 11 augustus 2020 heeft de notaris het volgende geantwoord aan klaagster:

Ik heb in mijn registers nagekeken en er is een verklaring van executele afgegeven. Het heeft geen meerwaarde deze in te schrijven in de kadastrale registers. Daarnaast staat de woning kadastraal nog op naam van uw vader. Zonder de executeur en de mede-erfgenamen kan er niet beschikt worden over de woning.
Daarnaast verwijs ik u over inhoudelijke vragen omtrent de afwikkeling naar de executeur, de heer [naam 8] . Ik zal uw e-mails hierover niet in behandeling nemen. Mijn taak is het uitvoeren van het legaat in de vorm van de akte van verdeling, in opdracht van de executeur en het geldverkeer daaromheen.
3.23.
Bij e-mail van 12 augustus 2020 heeft klaagster de notaris nogmaals verzocht om de verklaring van erfrecht inclusief het woninglegaat in de openbare registers van het kadaster in te schrijven.
3.24.
Vervolgens heeft de notaris onder andere het volgende geantwoord aan klaagster:

Iedere notaris die een overdracht van een perceel grond of woning een overleden persoon in behandeling heeft moet onderzoek doen naar de beschikkingsbevoegdheid en zal dan ook tegen het testament van moeder aanlopen. Daarom heeft het geen meerwaarde om de verklaring van executele in te schrijven.
3.25.
Bij e-mail van 18 augustus 2020 heeft klaagster het volgende aan de notaris te kennen gegeven:

Zojuist ontvang ik dit bericht van de executeur:
Geachte mevrouw [appellant] ,
Donderdag a.s. zal de makelaar van [naam 6] [de woning] van binnen opnemen.
Onbelemmerde toegang lijkt mij vanzelfsprekend en ook in uw belang.
Dit lijkt me in strijd met de gemaakte afspraken en met de name de toezegging van de heer [naam 8] in uw e-mailbericht van 7 augustus 2020, waarin de heer [naam 8] heeft aangegeven te zullen meewerken aan de verdeling, waarbij hij er van uitgaat dat de akte in de week van 18 augustus wordt getekend. Nogmaals wijs ik u er op dat binnentreden in de woning dient te worden gedaan in bijzijn van alle erfgenamen. De woning bevindt in een gedeeltelijke onverdeelde nalatenschap, tot welke gemeenschap alle erfgenamen gerechtigd zijn. Bovendien wil ik aanwezig zijn als mijn broer met zijn makelaar aan huis komt.
Verder zie ik niet in waarom het in mijn belang is om onbelemmerde toegang te verlenen. Kunt u mij dat nader toelichten?
3.26.
In reactie daarop heeft de notaris klaagster bij e-mail van dezelfde datum het volgende te kennen gegeven:

In het algemeen is het zo dat er bij een onverdeelde eigendom alle eigenaren onbelemmerd toegang moeten hebben tot de woning. Alle eigenaren zijn tot het moment van verdeling gelijk in hun positie.
Ik kan me niet inhoudelijk uitlaten over de uitingen van de executeur. Daarvoor verwijs ik u naar de heer [naam 8] .
3.27.
Klaagster heeft op 19 augustus 2020 bij de notaris aangedrongen op een afspraak voor het passeren van de akte van verdeling.
3.28.
Op 19 augustus 2020 heeft [naam 6] aan de notaris bericht dat hij en [naam 5] niet instemmen met de akte van verdeling. Bij e-mail van dezelfde dag heeft de notaris aan klaagster bericht dat er nog geen datum gepland kan worden voor het ondertekenen van de akte van verdeling omdat de andere erfgenamen hebben aangegeven daarmee niet in te stemmen.
3.29.
Bij brief van haar advocaat van 21 augustus 2020 heeft klaagster [naam 8] op grond van artikel 6:64 BW in schuldeisersverzuim gesteld met de mededeling dat het verzuim eenvoudig kan worden opgeheven door een akte houdende afgifte van het woninglegaat of de akte van verdeling te passeren zonder toestemming van de andere erfgenamen.
3.30.
[naam 8] wilde niet meewerken aan een akte houdende afgifte van het woninglegaat. Volgens hem was afgifte van het woninglegaat niet aan de orde, omdat - gelet op de verrekening met de schuldvordering uit de nalatenschap van vader - sprake was van een verdeling. Zonder instemming van de andere erfgenamen met genoemde verrekening wenste [naam 8] evenmin zijn medewerking te verlenen aan de akte van verdeling.
3.31.
Bij brief van haar advocaat van 15 september 2020 heeft klaagster aan de notaris en [naam 8] te kennen gegeven dat zij bereid is om af te zien van verrekening van haar vaders erfdeel met haar inbrengverplichting, zodat een akte houdende afgifte van het woninglegaat kan worden gepasseerd in plaats van een akte van verdeling. Namens klaagster is meegedeeld dat zij in dat geval bereid is om in totaal € 411.725,00 bij de notaris te storten. Aan de notaris en [naam 8] is gevraagd om aan te geven wanneer de akte houdende afgifte van het woninglegaat kan worden gepasseerd.
3.32.
Bij brief van 21 september 2020 hebben [naam 5] en [naam 6] aan de advocaat van klaagster bericht dat zij niet akkoord gaan met de akte van verdeling of een akte houdende afgifte van het woninglegaat.
3.33.
In opdracht van [naam 8] heeft de notaris op 21 september 2020 een verklaring van erfrecht opgemaakt in de nalatenschap van moeder. Op 22 september 2020 heeft de notaris zowel de al eerder (in 2015) opgemaakte verklaring van erfrecht in vaders nalatenschap als de verklaring van erfrecht in moeders nalatenschap ingeschreven in de openbare registers van het kadaster.
3.34.
Bij e-mail van 24 september 2020 heeft [naam 8] aan klaagster en de kinderen meegedeeld dat hij van klaagsters advocaat een concept-dagvaarding had ontvangen. Ook heeft [naam 8] onder andere het volgende te kennen gegeven:

Nu de akte van verdeling naar mijn inschatting voorlopig niet zal worden getekend heb ik[het kantoor van de notaris]
opdracht gegeven[de woning]op naam van de erfgenamen te stellen. Het pand stond nog op naam van uw vader, door een (dubbele) verklaring van erfrecht over beide nalatenschappen af te geven staat het pand nu op naam van de drie erfgenamen.
3.35.
Op 28 september 2020 heeft klaagster [naam 8] in zijn hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder in kort geding gedagvaard.
3.36.
Bij brief van 6 oktober 2020 heeft de advocaat van klaagster de notaris verzocht om een notariële akte op te stellen waarin de verplichting tot levering van de woning uit hoofde van het legaat wordt geconstateerd en deze akte in te schrijven in de openbare registers van het kadaster. In de brief staat onder meer het volgende vermeld:

Ter zitting van de Voorzieningenrechter is door uw kantoorgenoot, de heer [naam 8] , uitgesproken dat de aan cliënte gelegateerde onroerende zaak, te weten[de woning]
, door hem, achter de rug van cliënte om, in de stille verkoop is gezet bij het makelaarskantoor (…).
Ter behoud en bescherming van haar rechten op de gelegateerde onroerende zaak heeft cliënte u al eerder onder meer op 12 augustus 2020 per e-mail gevraagd om het legaat in te schrijven in de openbare registers van het kadaster. Op 13 augustus 2020 antwoordde u cliënte, dat het geen meerwaarde heeft om de verklaring van executele in te schrijven, terwijl u wist, althans had behoren te weten, dat cliënte u vroeg om inschrijving van de verplichting tot levering uit hoofde van het legaat. Gelet op het feit, dat uw kantoorgenoot er niet voor schroomt om de gelegateerde onroerende zaak achter de rug van cliënte om in stille verkoop te zetten, heeft een dergelijke inschrijving wel degelijk meerwaarde. Het gaat niet om de inschrijving, welke de leveringshandeling bewerkstelligt, maar om inschrijving van de verplichting tot levering uit hoofde van het legaat (zoals ook de verplichting tot levering uit hoofde van een koopovereenkomst kan worden ingeschreven). Bovendien heeft u door niet te voldoen aan het verzoek van cliënte in strijd gehandeld met uw ministerieplicht van artikel 21 van de Notariswet.
3.37.
Bij e-mail van 8 oktober 2020 heeft de notaris de advocaat van klaagster geantwoord dat zij niet kan ingaan op het gedane verzoek.
3.38.
Bij e-mail van 12 oktober 2020 heeft de advocaat van klaagster de notaris nogmaals verzocht om een notariële akte op te stellen waarin de verplichting tot levering van de woning uit hoofde van het legaat wordt geconstateerd en deze akte in te schrijven in de openbare registers van het kadaster. In de e-mail staat onder andere het volgende vermeld:

Op grond van artikel 3:17, lid 1, sub a, BW kan een verplichting tot levering uit hoofde van het legaat van de onroerende zaak door middel van een notariële akte ingeschreven worden in de openbare registers van het kadaster. Een dergelijke inschrijving doet de eigendom van de onroerende zaak niet overgaan. De inschrijving dient slechts ter bescherming van de rechten van de legataris, die het legaat heeft aanvaard, zodat het voor derden zichtbaar is, dat de legataris rechten heeft op die onroerende zaak.
Het is u bekend, dat het legaat door cliënte is aanvaard. Een aanvaard legaat is van belang voor de rechtstoestand van het registergoed. Het meldpunt notariaat, afdeling inschrijving en registratie, van het Kadaster deelt mij mede, dat inschrijving van een dergelijke akte al eerder heeft plaats gevonden en dat het model daarvoor door u kan worden opgevraagd.
3.39.
Bij e-mail van 15 oktober 2020 heeft de notaris aan de advocaat van klaagster laten weten dat zij onder voorwaarden bereid is de opdracht te accepteren.
3.40.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van 16 oktober 2020 [naam 8] q.q. veroordeeld om (kort gezegd) binnen vijf kalenderdagen na betekening van het vonnis het woninglegaat aan klaagster af te geven. Verder is bepaald dat klaagster (na verrekening van het bij wege van voorschot aan haar toekomende aandeel in de nalatenschap van moeder) een bedrag van € 411.725,00 moet betalen op de derdengeldenrekening van de transporterend notaris.
3.41.
Op 29 oktober 2020 heeft de notaris de akte houdende afgifte legaat gepasseerd waarbij het woninglegaat aan klaagster is afgegeven.
3.42.
Bij brief van 29 oktober 2020 heeft klaagsters advocaat [naam 8] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade, omdat door het handelen van [naam 8] het legaat pas na 8 oktober 2020 aan klaagster is afgegeven.
3.43.
Op 24 december 2020 heeft klaagster conservatoir bankbeslag laten leggen op de ervenrekening.
3.44.
Op 5 januari 2021 heeft [naam 8] de kantonrechter verzocht hem te ontslaan als executeur en afwikkelingsbewindvoerder in moeders nalatenschap.
3.45.
Bij e-mail van 22 juni 2021 heeft [naam 8] aan [naam 5] , [naam 6] en klaagster onder meer het volgende meegedeeld:

Zoals bekend heb ik 5 januari 2021 de kantonrechter verzocht om ontslag als executeur in de nalatenschap van uw moeder (…). Op de zitting heeft de rechter over een opvolgende executeur gesproken, ik neem daarom aan dat mij ontslag zal worden verleent. Uitspraak werd 8 juni verwacht.
Mijn advocaat verwacht dat de lopende gerechtelijke procedures -waarin ik in kwaliteit werd gedagvaard- niet verder zullen worden behandeld. Het conservatoir beslag zal dan niet van waarde kunnen worden verklaard.
Verder heeft [naam 8] te kennen gegeven dat hij op dezelfde dag zijn honorarium en advocaatkosten ten laste van de ervenrekening heeft voldaan.
3.46.
Bij e-mail van 24 juni 2021 heeft klaagster de e-mail van [naam 8] van 22 juni 2021 en haar reactie daarop doorgestuurd naar de notaris en de directie van het notariskantoor. In de e-mail staat het volgende vermeld:

Bijgaand stuur ik een e-mailbericht door aan uw kantoorgenoot de heer [naam 8] zodat u op de hoogte bent van zijn door hem gepleegde verduistering, alsmede het door hem plegen van een strafbaar feit ex artikel 198 Sr en het plegen van een onrechtmatige daad.
3.47.
Op dezelfde dag heeft [naam 8] onder meer het volgende gemaild naar klaagster en cc naar de notaris:

Echter: uw sommatie is voor mij aanleiding mijn opdracht aan c.q. aanwijzing tot boedelnotaris van[het kantoor van de notaris]
in te trekken dan wel te beëindigen. Bij deze! Er is geen boedelnotaris meer!
3.48.
Bij beschikking van 30 juli 2021 heeft de kantonrechter [naam 8] met ingang van dezelfde datum ontslagen als executeur en afwikkelingsbewindvoerder in moeders nalatenschap en is mr. [naam 9] benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder in moeders nalatenschap.
3.49.
Bij e-mail van 18 augustus 2021 heeft klaagster de notaris en de directie van het notariskantoor meegedeeld dat zij een klacht zal indienen tegen de notaris en de afzonderlijke leden van de directie, aangezien zij niet hebben gereageerd op haar e-mail van 24 juni 2021 en zij [naam 8] niet tot de orde hebben geroepen.
3.50.
Op dezelfde dag heeft de notaris klaagster de volgende reactie gemaild:

De heer [naam 8] is in het testament van uw moeder in privé aangewezen als executeur. Er is derhalve geen sprake van handelingen van de heer [naam 8] als mijn collega, danwel kantoorgenoot.
In de afwikkeling van de nalatenschap heb ik slechts werkzaamheden uitgevoerd waartoe ik van de executeur opdracht heb gekregen. Die werkzaamheden zijn reeds afgewikkeld en daarmee is ook mijn rol in de afwikkeling beëindigd.
De e-mail van eind juni is mij ter kennisneming toegezonden en betreft het een verschil van mening tussen u en de heer [naam 8] in privé. Ik ga hierop niet inhoudelijk reageren.

4.De klacht

Klaagster verwijt de notaris dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Samengevat bestaat de klacht uit de volgende onderdelen:
Achter de rug van klaagster en [naam 7] om hebben [naam 5] en [naam 6] op 10 december 2019 een afspraak gehad met [naam 8] , waarbij ook de notaris aanwezig was.
Nadat klaagster de notaris op 24 juni 2021 had ingelicht over de door [naam 8] verduisterde gelden, heeft de notaris niet gereageerd. Dat is pas gebeurd nadat klaagster de notaris twee maanden later een herinnering had gestuurd.
De notaris heeft zich niet ingeschreven als boedelnotaris in het boedelregister.
De notaris heeft geweigerd om met betrekking tot de woning een akte van verdeling of een akte houdende afgifte van het legaat te passeren en de notaris is tekortgeschoten in de communicatie hierover.
De notaris is ondanks herhaaldelijk aandringen niet overgegaan tot actie ter bescherming van het aan klaagster toegekende woninglegaat door middel van het inschrijven van het woninglegaat in de openbare registers van het kadaster, maar heeft in plaats daarvan (onnodig) een verklaring van erfrecht ingeschreven in de openbare registers.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen de notaris ten aanzien van klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk verklaard (vanwege het verstrijken van de vervaltermijn) en voor de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard
.
De bespreking van de notaris – buiten klaagster om – met [naam 8] , [naam 5] en [naam 6] op 10 december 2019 (klachtonderdeel 1)
5.2.
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen en het oordeel van de kamer dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is vanwege de vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wet op het notarisambt (hierna: Wna). De driejaarstermijn is gaan lopen op 11 december 2019 (een dag na de dag waarop klaagster bekend is geworden met het gesprek), zodat de klacht op 13 augustus 2023 te laat is ingediend. Ook de nadere vervaltermijn van één jaar is niet van toepassing. Het hof acht, net als de kamer, klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk.
Uitblijven reactie notaris op bericht klaagster over verduistering gelden door [naam 8] (klachtonderdeel 2)
5.3.
De kamer heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de kamer het volgende overwogen:
  • de notaris heeft na het passeren van de akte houdende afgifte van het woninglegaat op 29 oktober 2020 geen werkzaamheden meer verricht ten aanzien van moeders nalatenschap, zodat de rol van de notaris was uitgespeeld;
  • het enkele feit dat [naam 8] als oud-notaris gebruik maakte van ruimtes van het kantoor van de notaris is onvoldoende om aan te nemen dat de notaris actie had moeten ondernemen naar aanleiding van de door klaagster gestelde verduistering van gelden door [naam 8] ;
  • uit de door klaagster verzonden e-mail van 24 juni 2021 volgde niet dat zij een reactie van de notaris wenste.
5.4.
In haar beroepschrift heeft klaagster aangevoerd dat de kamer geheel voorbij is gegaan aan het feit dat de executeur niet alleen gebruik maakte van de kamers van het kantoor van de notaris, maar dat hij ook als medewerker stond vermeld op de website van het notariskantoor. Daarmee werd de indruk gewekt dat [naam 8] een medewerker van het notariskantoor was en hij in die hoedanigheid gelden verduisterde van de ervenrekening. Volgens klaagster had het notariskantoor actie moeten ondernemen tegen deze medewerker en dat is niet gebeurd en daarom ook verwijtbaar aan de notaris.
5.5.
Het hof is, anders dan de kamer, van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is. Het staat vast dat de notaris pas op 18 augustus 2021 heeft gereageerd op de e-mail van klaagster van 24 juni 2021, nadat klaagster een herinnering had gestuurd. Volgens het hof heeft de notaris hiermee te laat gereageerd op de e-mail van klaagster. Ook al verrichtte de notaris op dat moment geen werkzaamheden meer ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap van moeder, de beschuldigingen van klaagster waren dermate ernstig dat de notaris eerder had moeten reageren op de e-mail van klaagster. Vooral ook omdat uit de e-mail bleek dat bij klaagster de perceptie bestond dat [naam 8] een kantoorgenoot van de notaris was. Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de notaris onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van de email van klaagster van 24 juni 2021, zodat klachtonderdeel 2 gegrond is.
Niet inschrijven als boedelnotaris in het boedelregister (klachtonderdeel 3)
5.6.
De kamer heeft vastgesteld dat de notaris niet door de rechter tot boedelnotaris is benoemd en dat de notaris heeft betwist dat zij als zodanig door de executeur is aangewezen. Voor zover de notaris als boedelnotaris zou moeten worden aangemerkt, zou het volgens de kamer een omissie zijn dat de notaris zich niet als zodanig heeft ingeschreven in het boedelregister. Gelet op de betrekkelijk geringe ernst hiervan, heeft de kamer geen aanleiding gezien voor een gegrond tuchtrechtelijk verwijt op dit punt. Voorts heeft de kamer overwogen dat de notaris – door de verschillende werkzaamheden die zij heeft verricht – in ieder geval de status van betrokken notaris als bedoeld in artikel 4:186 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft verkregen en dat de notaris onweersproken heeft aangevoerd dat zij zich ook als zodanig heeft laten inschrijven in het boedelregister.
5.7.
Klaagster heeft in haar beroepschrift naar voren gebracht dat de notaris pas in de laatste termijn van de zitting bij de kamer heeft gesteld dat zij een betrokken notaris is en dat klaagster niet in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren. Volgens klaagster heeft de notaris geen bewijs van inschrijving als betrokken notaris overgelegd. Bovendien heeft de notaris volgens klaagster nimmer ontkend dat zij een boedelnotaris was.
5.8.
Het hof stelt vast dat de notaris zich bij de kamer heeft verweerd met een feitelijk onjuist verweer. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de kamer volgt dat de notaris heeft verklaard dat zij zich als betrokken notaris heeft ingeschreven in het boedelregister met betrekking tot de nalatenschap van moeder. Ter zitting in hoger beroep heeft de notaris verklaard dat – bij nazoeking in het dossier – is gebleken dat zij zich toch niet als betrokken notaris heeft ingeschreven in het boedelregister. De notaris heeft op dit punt dus niet de waarheid gesproken bij de behandeling van de tegen haar gerichte klacht door de kamer. De notaris heeft ook geen aanleiding gezien het hof voor zitting te berichten dat zij de kamer verkeerd heeft voorgelicht. Dit rekent het hof de notaris zwaar aan. Van de notaris had mogen worden verwacht dat zij reeds in eerste aanleg – in het kader van haar verweer – was nagegaan of zij was ingeschreven in het boedelregister. De notaris heeft zich noch als boedelnotaris noch als betrokken notaris ingeschreven in het boedelregister. Naar het oordeel van het hof had de notaris zich in ieder geval als betrokken notaris moeten inschrijven in dit register. Nu de notaris dit niet heeft gedaan, heeft zij gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 4:186 lid 2 BW. Het feit dat klaagster wist dat de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap van haar moeder betrokken was, doet hieraan niet af. Een dergelijke inschrijving is niet alleen bedoeld voor erfgenamen, maar juist ook voor derden. Door het ontbreken van enige inschrijving in het boedelregister verschilt het onderhavige geval dan ook met de zaak uit de beslissing van dit hof van 25 april 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:1034), aan welke beslissing door de kamer is gerefereerd. Gezien het vorenstaande is het hof, anders dan de kamer, van oordeel dat klachtonderdeel 3 gegrond is.
Weigeren passeren akte van verdeling dan wel akte houdende afgifte woninglegaat; slechte communicatie (klachtonderdeel 4)
5.9.
Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft de kamer geoordeeld dat de notaris zorgvuldig heeft gehandeld door niet mee te werken aan de levering van de aan klaagster toekomende woning, zolang klaagster en [naam 8] hierover geen overeenstemming hadden of de civiele rechter daarover geen onherroepelijke of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak had gedaan. De kamer beschikte over onvoldoende informatie/aanknopingspunten, welke door klaagster hadden moeten worden aangedragen, om tot het oordeel te komen dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. [naam 8] was als executeur/afwikkelingsbewindvoerder zelfstandig bevoegd om moeders nalatenschap af te wikkelen. De notaris mocht dus in beginsel afgaan op de juistheid van de informatie die zij van [naam 8] aangeleverd kreeg en zij mocht klaagster met inhoudelijke vragen/verzoeken over de afwikkeling ook doorverwijzen naar [naam 8] , aldus de kamer. Ten slotte is onvoldoende gebleken dat de notaris is tekortgeschoten in de communicatie met klaagster en dat de notaris klaagster nooit zou hebben geïnformeerd. De kamer heeft daarom ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
5.10.
Klaagster heeft in haar beroepschrift gesteld dat de kamer ten onrechte heeft geoordeeld dat de notaris behoorlijk heeft gehandeld. Voor de afgifte van het legaat was geen toestemming nodig van de andere erfgenamen. De notaris had dit met de executeur moeten bespreken. Bovendien hadden volgens klaagster de andere erfgenamen geen toegang tot de woning, maar de executeur.
5.11.
Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de kamer dat de notaris in beginsel mocht afgaan op de juistheid van de informatie die zij van [naam 8] kreeg aangeleverd en dat zij klaagster met inhoudelijke vragen/verzoeken over de afwikkeling mocht doorverwijzen naar [naam 8] , omdat hij als executeur/afwikkelingsbewindvoerder zelfstandig bevoegd was om moeders nalatenschap af te wikkelen. De notaris kon [naam 8] niet dwingen om de akte van verdeling al dan niet te ondertekenen. Dit deel van klachtonderdeel 4 acht het hof ongegrond.
5.12.
Het hof acht klachtonderdeel 4 wel gegrond met betrekking tot de gebrekkige communicatie van de notaris rondom het al dan niet passeren van de akte van verdeling dan wel de akte houdende afgifte van het woninglegaat. Uit de overgelegde stukken komt onvoldoende naar voren dat de notaris adequaat hierover heeft gecommuniceerd met klaagster. In eerste instantie informeerde de notaris klaagster wel direct op 19 augustus 2020 toen zij vernam dat [naam 6] en [naam 5] niet instemden met de akte van verdeling (zie rov. 3.28), maar toen klaagster op 14 en 15 september 2020 opnieuw aan de notaris vroeg om de akte te passeren, kreeg zij geen antwoord van de notaris. Ook al was de notaris voor het passeren mede afhankelijk van de medewerking van de executeur, dan verhinderde dit de notaris niet om antwoord te geven op het verzoek van klaagster om de akte te passeren. Het hof acht klachtonderdeel 4 daarom op dit punt gegrond.
Niet inschrijven van het woninglegaat in de openbare registers, maar onnodig inschrijven verklaring van erfrecht (klachtonderdeel 5)
5.13.
De kamer heeft geoordeeld dat, gelet op het tijdsverloop en de wijze waarop de notaris is omgegaan met het verzoek van (de advocaat van) klaagster, het handelen van de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Op 10, 11 en 12 augustus 2020 heeft klaagster de notaris voor het eerst gevraagd om een verklaring van erfrecht inclusief het woninglegaat in te schrijven in de openbare registers van het kadaster. Op dat moment was echter nog niet duidelijk dat de akte van verdeling niet op korte termijn gepasseerd zou worden. Die duidelijkheid kwam op 19 augustus 2020. De notaris heeft daarna in opdracht van de executeur op 21 september 2020 een verklaring van erfrecht in moeders nalatenschap opgemaakt. Toen stond tussen klaagster en [naam 8] nog ter discussie op welke manier de woning geleverd moest worden en was er nog geen sprake van een kort geding. Vervolgens is de notaris vanaf 6 oktober 2020 verzocht een notariële akte op te stellen waarin de verplichting tot levering van de woning uit hoofde van het legaat werd geconstateerd en deze akte in te schrijven in de openbare registers van het kadaster, welke opdracht de notaris op 15 oktober 2020 aanvaardde, maar toen volgde een dag later het kortgedingvonnis. Het vorenstaande in overweging nemende heeft de kamer klachtonderdeel 5 ongegrond verklaard.
5.14.
In haar beroepschrift heeft klaagster aangevoerd dat de notaris aansprakelijk is voor de handelingen verricht door haar medewerkers, zoals die van de executeur. Door het handelen van de medewerker heeft klaagster het vertrouwen in deze medewerker volledig verloren en daarom is het verzoek tot inschrijving van het woninglegaat in de openbare registers aan de notaris gedaan. De notaris wist volgens klaagster niet dat een dergelijke inschrijving mogelijk was en evenmin hoe zij dat moest doen.
5.15.
Het hof oordeelt in deze tuchtprocedure niet over de vraag of de inschrijving van een woninglegaat in de openbare registers mogelijk is of niet. Het hof stelt vast dat de notaris niets heeft gedaan met en daarmee niet adequaat heeft gereageerd op de verzoeken van klaagster tot inschrijving van het woninglegaat in de openbare registers. Hierdoor heeft de notaris onzorgvuldig gehandeld. Het hof acht, anders dan de kamer, klachtonderdeel 5 gegrond.
Conclusie en maatregel
5.16.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof, net als de kamer, van oordeel is dat klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk is en klachtonderdeel 4 ten aanzien van de weigering tot het passeren van de akte van verdeling ongegrond. Anders dan de kamer, is het hof van oordeel dat klachtonderdelen 2, 3, 4 (ten aanzien van de communicatie) en 5 gegrond zijn. Dit rechtvaardigt het opleggen van een maatregel, waarbij de ernst van het verwijt mede de zwaarte van de maatregel bepaalt. Door haar laakbare handelwijze heeft de notaris de belangen van klaagster veronachtzaamd. Ook al was de notaris bij haar handelen op sommige momenten beperkt door – en daarmee afhankelijk van – wat de executeur al dan niet wilde, de notaris had in het dossier een eigen, onafhankelijke rol. De notaris heeft deze rol te weinig bij klaagster over het voetlicht gebracht. Van een zorgvuldig handelend notaris had mogen worden verwacht dat de notaris adequater had gereageerd op diverse e-mails van klaagster en dat zij zich bovendien had geregistreerd als betrokken notaris. Ten slotte neemt het hof het de notaris zeer kwalijk dat zij heeft gelogen bij de kamer over haar inschrijving als betrokken notaris. Het hof acht in dit geval de maatregel van berisping in combinatie met een geldboete van € 5.000,- passend en geboden. Aanleiding voor het opleggen van een boete naast de berisping is dat de notaris bij de kamer niet de waarheid heeft gesproken.
5.17.
Omdat het hof grotendeels tot een ander oordeel komt dan de kamer, zal het hof de beslissing van de kamer geheel vernietigen.
Kostenveroordeling
5.18.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.
5.19.
Omdat de uitspraak van de kamer wordt vernietigd en het hof de klacht (deels) gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht, in totaal € 100,-, aan haar te vergoeden.
5.20.
Aangezien het hof de notaris wel een maatregel oplegt, wordt de notaris verder veroordeeld in de volgende kosten in hoger beroep waarbij wegingsfactor 1 overeenkomstig de richtlijn wordt toegepast op de laatstgenoemde post:
a. a) € 50,- kosten van klaagster;
b) € 2.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
5.21.
De notaris dient het griffierecht en de kosten van klaagster binnen vier weken na deze uitspraak aan klaagster te voldoen. Klaagster geeft hiervoor een rekeningnummer op aan de notaris.
5.22.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR). De termijn waarbinnen en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan, worden door het LDCR schriftelijk aan de notaris meegedeeld.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel 4 ten aanzien van de weigering tot het passeren van de akte van verdeling ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen 2, 3, 4 (ten aanzien van de communicatie) en 5 gegrond;
- legt aan de notaris de maatregel van berisping op;
- legt de notaris - naast de maatregel van berisping - de maatregel op tot betaling van een geldboete van € 5.000,-. De wijze waarop de notaris de boete moet voldoen zal per aangetekende brief aan de notaris worden medegedeeld. De termijn waarop de boete moet zijn voldaan bepaalt het hof op vier weken na dagtekening van die aangetekende brief;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van de aan haar zijde gevallen kosten griffierecht en kosten klaagster, bestaande uit € 100,- aan griffierecht eerste aanleg en hoger beroep en € 50,- kosten van klaagster in hoger beroep, in totaal € 150,- binnen vier weken na opgave van het rekeningnummer door klaagster;
- veroordeelt de notaris tot betaling van € 2.000,- aan kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris wordt meegedeeld
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, H.T. van der Meer en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025 door de rolraadsheer.