ECLI:NL:GHAMS:2023:1034

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
200.313.271/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over afwikkeling nalatenschap en onjuiste voorlichting

In deze zaak gaat het om een klacht van klagers tegen notaris mr. [appellante] over de afwikkeling van de nalatenschap van hun overleden vader, erflater. De vader heeft in zijn testament een stichting een legaat toegekend en zijn drie kinderen als erfgenamen benoemd. Twee van de kinderen hebben een beroep gedaan op hun legitieme portie, wat leidde tot een andere verdeling van de nalatenschap dan zij hadden verwacht. Klagers verwijten de notaris dat zij hen onjuist en onvolledig heeft voorgelicht over de gevolgen van hun beroep op de legitieme portie en dat zij een onduidelijke positie heeft ingenomen. De kamer voor het notariaat heeft de klacht deels gegrond verklaard en de notaris berispt. In hoger beroep heeft het hof de klacht over de onduidelijke redactie van het testament niet-ontvankelijk verklaard, maar de klacht over onjuiste voorlichting gegrond verklaard. Het hof legt de maatregel van waarschuwing op aan de notaris en veroordeelt haar tot betaling van proceskosten aan klagers.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.313.271/01 NOT
nummers eerste aanleg : C/05/397112/KL RK 21-184
: C/05/397112/KL RK 21-184 A
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 25 april 2023
inzake
mr. [appellante] ,
notaris te [vestigingsplaats] ,
appellante,
gemachtigde: mr. L.H. Rammeloo, advocaat te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. G.T.J. Hoff, advocaat te Haarlem.
Partijen worden hierna de notaris respectievelijk [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] (gezamenlijk: klagers) genoemd.

1.De zaak in het kort

De vader van klagers (hierna: erflater) is in 2018 overleden. Erflater heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt waarbij hij aan een stichting een bedrag heeft gelegateerd gelijk aan de waarde van een erfdeel als ware deze stichting voor de helft erfgenaam in zijn nalatenschap. Tot zijn erfgenamen heeft hij benoemd zijn drie kinderen, ieder voor gelijke delen. Erflater heeft voorts bepaald dat indien een afstammeling een beroep doet op zijn/haar legitieme portie het betreffende kind en zijn/haar afstammelingen als erfgena(a)m(en) in zijn nalatenschap worden uitgesloten. Twee (klagers) van de drie kinderen hebben een beroep gedaan op hun legitieme portie. Als gevolg van dit beroep op hun legitieme is de uiteindelijke verdeling van de nalatenschap anders uitgepakt dan klagers voor ogen hadden. Klagers verwijten de notaris dat zij, achteraf gezien, geen beroep op hun legitieme hadden gedaan indien de notaris hen volledig en juist had geïnformeerd. De notaris wordt verder verweten dat zij een onduidelijke positie heeft ingenomen en dat zij heeft nagelaten om misleidende informatie te corrigeren. De kamer heeft de klacht deels gegrond verklaard en aan de notaris de maatregel van berisping opgelegd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De notaris heeft op 5 juli 2022 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissingen van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 7 juni 2022 (ECLI:NL:TNORARL:2022:22) en 21 juni 2022 (ECLI:NL:TNORARL:2022:53). Op 11 augustus 2022 is dit beroepschrift aangevuld.
2.2.
Klagers hebben op 26 oktober 2022 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.3.
Op 24 en 26 januari 2023 zijn namens klagers nadere producties ingediend.
2.4.
De notaris heeft op 3 februari 2023 nadere producties ingediend.
2.5.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.6.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 16 februari 2023. De notaris, vergezeld van haar gemachtigde, en [geïntimeerde 1] , vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

3.Feiten

Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Klagers zijn tezamen met hun broer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) afstammelingen van hun overleden vader [naam 2] . Erflater heeft op 17 oktober 2017 voor het laatst bij testament over zijn vermogen beschikt.
3.2.
Erflater heeft in zijn testament zijn voornoemde drie kinderen, ieder voor gelijke delen, tot erfgenaam benoemd. Daarnaast zijn in het testament, onder meer, de navolgende bepalingen opgenomen:

Considerans
Ik heb heel goed nagedacht over het wijzigen van mijn testament. Ik draag de door mij opgerichte stichting: Stichting Natura Africae een warm hart toe.
(….)
Mijn kinderen hebben uit de nalatenschap van mijn echtgenote al veel vermogen ontvangen en het ontbreekt hen aan niets. Aan mijn zoon [naam 1] wil ik mijn belang in [bedrijf] B.V. nalaten, ik ben me bewust van het feit dat de aandelenverhoudingen onder de kinderen hierdoor enigszins wijzigen (…).
Ik realiseer me dat ik door het doen van schenkingen aan de Stichting Natura Africae en het legaat aan deze stichting de kinderen geschonden kunnen worden in hun legitieme portie. Ik verzoek hen om geen beroep te doen op hun legitieme portie.
En verder:

4.Legaat aan Stichting Natura Africae
Ik legateer aan de stichting: Stichting Natura Africae, statutair gevestigd te Roermond, met adres 6041 PT Roermond, Tintelberg 15, ingeschreven in het handelsregister onder nummer 68883102 een bedrag gelijk aan de waarde van een erfdeel als ware deze stichting voor de helft erfgenaam geweest in mijn nalatenschap, derhalve dient er rekening te worden gehouden met bovenstaande legaten (…).

5.Erfgenamen
Ik benoem tot mijn erfgenamen:
Mijn kinderen, ieder voor een gelijk deel.
Indien een van mijn kinderen tegelijk met of voor mij overlijdt dan wel mijn nalatenschap verwerpt, zijn de regels van plaatsvervulling van het erfrecht bij versterf van overeenkomstige toepassing.
In het geval de hiervoor opgenomen benoeming van erfgenamen noch de plaatsvervulling effect sorteert, vindt ten behoeve van de overige erfgenamen aanwas plaats naar evenredigheid van de aan hun toekomende erfdelen.

6.Beroep op legitieme
Indien een afstammeling een beroep doet op zijn legitieme portie sluit ik hem en zijn afstammelingen uit als erfgenamen in mijn nalatenschap (in afwijking van het bepaalde sub 5).
3.3.
Op 3 oktober 2018 is erflater overleden.
3.4.
Op 29 november 2018 heeft notaris mr. [naam 3] , de partij-notaris van [geïntimeerde 2] (hierna: [naam 3] ), de notaris gevraagd de erfgenamen in algemene bewoordingen uit te leggen wat artikel 6 van het testament (hiervoor onder 3.2. genoemd) betekent.
3.5.
Op 7 december 2018 heeft de notaris een notitie gezonden aan de kinderen van erflater. Hierin staat, voor zover van belang, het volgende.

(…) Bij de afwikkeling van de nalatenschap van jullie vader is het voor jullie allen van belang duidelijkheid te hebben over het gevolg van het inroepen van de legitieme portie, met name in het licht van artikel 6 van het testament. Daarom heb ik als boedelnotaris deze notitie geschreven.
(…) Vader wilde graag dat zijn kinderen zouden berusten in de wijze waarop hij zijn vermogen heeft verdeeld. Als zij dat niet zouden doen, vond hij het eerlijk/reëel dat zij niet meer mee mogen beslissen over de afwikkeling van de nalatenschap en slechts als schuldeiser optreden (…) Deze bepaling werkt zo uit dat als een kind als erfgenaam een beroep op zijn/haar legitieme portie doet, hij of zij geen erfgenaam meer is en uitsluitend zijn of haar legitieme portie in geld ontvangt, dus niet (meer) in goederen en ook niet (meer) meepraat bij de verdeling van de nalatenschap immers hij of zij is geen deelgenoot meer maar enkel schuldeiser door het beroep op de legitieme.Het erfdeel dat vrijvalt zou op basis van de wet dan toekomen aan de kinderen van het betreffende kind, maar daar is in het testament van afgeweken. Het vrijvallende erfdeel komt toe aan de andere erfgenamen (die geen beroep doen), ieder voor een gelijk deel. De economische waarde van dit vrijvallende deel is ons inziens 0 (…)
3.6.
In reactie op de hiervoor onder 3.5. genoemde notitie schrijft [naam 3] bij e-mail van 7 december 2018:

Wij begrijpen het zo dat als [geïntimeerde 2] nu beneficiair aanvaardt en later alsnog – in de vorm van een aanvullende korting – een beroep doet op zijn legitieme, de onterving in werking treedt zodat hij geen erfgenaam (meer) is.
Wij begrijpen ook uit de notitie dat hij er in dat geval in economisch opzicht niet op achteruit gaat, dat betekent dat zijn legitieme portie bestaat uit een vordering, gelijk aan het vervallen erfdeel plus het legitimaire tekort dat hij had voordat hij aanvullend ging inkorten.
Dus stel het erfdeel van [geïntimeerde 2] is 200 waard en de legitieme aanspraak is 260 zodat er een legitimair tekort is van 60, dan leidt een beroep op aanvullende inkorting ertoe dat [geïntimeerde 2] zijn erfdeel (in de zin van mede-eigendom ter waarde van 200) kwijtraakt, maar daarvoor in de plaats een vordering van 260 in geld krijgt (de positie van [naam 1] en [geïntimeerde 1] wordt dus door het beroep van [geïntimeerde 2] op aanvullende inkorting – economisch gezien – niet beter, maar wel zijn ze een mede-eigenaar kwijt)
Kunnen jullie nog even bevestigen dat we het zo goed hebben begrepen?
Bij e-mail van 10 december 2018 heeft kandidaat-notaris [naam 4] mede namens de notaris laten weten: “
Mede namens [X] bevestig ik dat jullie de juiste conclusies van de notities trekken in jullie e-mail.”
3.7.
Op 28 december 2018 heeft de notaris een verklaring voor erfrecht/executele afgegeven waarbij [naam 1] tot executeur is benoemd.
3.8.
Bij e-mail van 17 augustus 2019 heeft [naam 1] klagers aangeschreven en onder meer gevraagd: “
(…) verzoek ik jullie daarom je uit te spreken over het al dan niet inroepen van de legitieme portie, svp uiterlijk eind deze maand.
3.9.
Op 27 augustus 2019 heeft (de advocaat van) [geïntimeerde 1] [naam 1] van haar beroep op haar legitieme portie in kennis gesteld.
3.10.
Op 28 augustus 2019 heeft [naam 3] [naam 1] in kennis gesteld van het beroep van [geïntimeerde 2] op zijn legitieme portie.
3.11.
Op 7 november 2019 is in verband met het beroep van klagers op de legitieme portie een gewijzigde verklaring van erfrecht afgegeven. Daarin is onder meer vastgesteld dat genoemd beroep op de legitieme portie door klagers is gedaan en dat [naam 1] daarmee enig erfgenaam van erflater is geworden. Geconcludeerd wordt dat [naam 1] zelfstandig bevoegd is tot het beheer en de beschikking over alle goederen en gelden behorend tot de nalatenschap.
3.12.
Op 19 november 2019 hebben klagers en [naam 1] , bijgestaan door respectievelijk hun partijnotarissen en advocaten, met de notaris overlegd over de verdere afwikkeling van de nalatenschap. Een verslag van dit overleg is aan het procesdossier toegevoegd.
3.13.
Dit overleg heeft ruim een jaar later geresulteerd in de vaststellingsovereenkomst van 17 december 2020 waarin in de considerans onder meer is overwogen:

De executeur vervolgens (…) een voorstel heeft gedaan aan de legitimarissen (hof: klagers) voor volledige afwikkeling en vaststelling van de legitieme portie en de overige met de nalatenschap verband houdende zaken, waarop onderhandelingen volgden en uiteindelijk algehele overeenstemming tussen partijen werd bereikt (…)
3.14.
Begin 2021 is het jaarverslag van de Stichting Natura Africae (hierna: SNA
)over het jaar 2019 gepubliceerd. Naar aanleiding hiervan hebben klagers kennis genomen van het feit dat de nalatenschap anders is afgewikkeld dan klagers en hun raadslieden op basis van de hiervoor onder 3.6. vermelde mailwisseling voor ogen heeft gestaan. Ten koste van het legaat aan SNA blijkt het erfdeel van [naam 1] bij de uiteindelijke verdeling aanmerkelijk te zijn toegenomen.

4.De klacht

De klacht van klagers valt uiteen in de volgende onderdelen:
de redactie van het testament is onvoldoende duidelijk;
de notaris heeft een onduidelijke positie ingenomen: zij heeft zich ingeschreven als betrokken notaris in het boedelregister en zij is opgetreden als boedelnotaris;
de notaris heeft klagers onjuist en onvolledig voorgelicht;
de notaris heeft nagelaten misleidende uitlatingen te corrigeren.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft blijkens de overwegingen in de bestreden beslissingen de klacht van klagers wat betreft de klachtonderdelen 1, 3 en 4 gegrond verklaard en wat betreft klachtonderdeel 2 ongegrond. Aan de notaris is de maatregel van berisping opgelegd en zij is in de kosten veroordeeld.
Onduidelijke redactie testament (klachtonderdeel 1)
5.2.
Klagers stellen dat uit de considerans van het testament duidelijk blijkt dat het de bedoeling van erflater is geweest om zoveel mogelijk vermogen naar SNA te laten vloeien en zo min mogelijk vermogen naar de kinderen. De notaris heeft dit uitgangspunt van erflater niet juist uitgewerkt in het legaat ten behoeve van SNA. De notaris had expliciet moeten bepalen dat in het geval van een beroep op de legitieme portie een gedeelte van het vervallen erfdeel bij de verkrijging van SNA zou aanwassen. De notaris had ook – in lijn met het bepaalde in de considerans – expliciet moeten opnemen dat de erfrechtelijke verkrijging van SNA pas wordt ingekort nadat de andere verkrijgingen volledig zijn ingekort.
5.3.
De notaris werpt een tweetal ontvankelijkheidsverweren op. Klagers zijn, aldus de notaris, niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel op grond van de in artikel 99 lid 21 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) neergelegde vervaltermijn van drie jaar. Op basis van dit artikel kan een klacht slechts worden ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Klagers hebben in oktober 2018 kennis genomen van het testament. De inkortingsvolgorde was hen op dat moment dus ook bekend. Klagers hebben hun klacht pas op 3 december 2021 bij de kamer ingediend. De klacht is daarmee te laat ingediend en daarom niet-ontvankelijk. Een eventuele verlenging van de driejaarstermijn (artikel 99 lid 21, derde zin Wna) is niet aan de orde. Subsidiair voert de notaris aan dat het niet aan klagers is om te klagen over de inhoud van het testament nu zij vanwege hun beroep op hun legitieme slechts de hoedanigheid van schuldeisers van de nalatenschap hebben.
Voor het geval deze klacht wél ontvankelijk is, voert de notaris in hoger beroep aan dat i) de werking van het testament wél duidelijk is en dat ii) de inhoud en de werking van het testament wel overeenkomt met de wens van erflater en dat iii) klagers de feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel niet deugdelijk hebben onderbouwd.
5.4.
Het hof is, anders dan de kamer, van oordeel dat klagers niet-ontvankelijk zijn in dit deel van de klacht vanwege het verstrijken van de vervaltermijn. Klagers hebben in oktober 2018 kennis genomen van het testament. Op dat moment hebben zij dus kunnen zien dat in het testament niet is afgeweken van de wettelijke inkortingsvolgorde. Ook de gevolgen van deze inkortingsvolgorde kunnen daarmee in oktober 2018 als redelijkerwijs bekend worden verondersteld. Dat klagers op dat moment zelf een andere voorstelling van zaken hadden maakt dat niet anders, omdat het op de weg lag van klagers, die werden bijgestaan door een partij-notaris, om precies na te gaan wat deze inkortingsvolgorde betekende. De stelling van klagers dat de gevolgen van de verweten gedragingen pas bij de (verlate) publicatie van het jaarverslag van SNA over 2019 (begin 2021) bij hen bekend zijn geworden sorteert dan ook geen effect. Hun beroep op de nadere vervaltermijn van één jaar dat daarmee verband houdt, dus evenmin. Klachtonderdeel 1 zal niet-ontvankelijk worden verklaard en daarom niet inhoudelijk worden beoordeeld.
Onduidelijke positie van de notaris (klachtonderdeel 2)
5.5.
Klagers verwijten de notaris dat zij zich zonder enig voorbehoud heeft gepresenteerd als boedelnotaris terwijl zij zich als betrokken notaris in het boedelregister heeft ingeschreven. De notaris is haar rol als boedelnotaris bovendien op enig moment (tijdens de bijeenkomst van 19 november 2019), op verzoek van [naam 1] , beperkter gaan invullen dan van haar verwacht mocht worden. Ten onrechte heeft zij klagers niet geïnformeerd over deze rolwisseling.
5.6.
Ook ten aanzien van dit verwijt werpt de notaris op dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht wegens het verstrijken van de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna. Klagers hebben daarnaast geen belang bij deze klacht omdat zij wisten dat de executeur de notaris als boedelnotaris had aangewezen. Voor het geval deze klacht wél ontvankelijk is, voert de notaris aan dat sprake is van een administratieve vergissing. Abusievelijk is de inschrijving als betrokken notaris niet aangepast naar boedelnotaris. De notaris betreurt dit.
5.7.
Blijkens de overgelegde stukken is op 6 augustus 2021 geconstateerd dat de notaris staat ingeschreven in het boedelregister als betrokken notaris. Nu de klacht op 3 december 2021 bij de kamer is ingediend is het hof van oordeel dat deze klacht tijdig is ingediend. Ook het belang van klagers bij deze klacht staat in voldoende mate vast. De door de notaris opgeworpen ontvankelijkheidsverweren worden daarom verworpen. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat voor klagers duidelijk moet zijn geweest wat de positie was van de notaris. Niet ter discussie staat dat klagers wisten dat de notaris was aangewezen als boedelnotaris. Dat de notaris zich niet als zodanig heeft ingeschreven is een omissie. Gelet op de betrekkelijk geringe ernst hiervan, ziet het hof geen aanleiding voor een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. Dit geldt temeer nu het voor klagers altijd duidelijk is geweest dat dit de positie van de notaris was en de notaris ook zelf – zo blijkt uit het overgelegde gespreksverslag van de onder 3.12. genoemde bespreking – de invulling van haar rol expliciet aan de orde heeft gesteld. Klachtonderdeel 2 is daarmee ongegrond.
Onjuiste en onvolledige voorlichting (klachtonderdeel 3)
5.8.
Klagers stellen dat zij als gevolg van een onjuiste en onvolledige voorlichting door de notaris een verkeerde voorstelling van zaken hebben gehad over de gevolgen van hun beroep op de legitieme portie. De notaris heeft in haar onder 3.5. genoemde notitie – naar later blijkt onjuist – verklaard dat de andere erfgenaam economisch gezien niet beter wordt als gevolg van hun beroep op de legitieme portie (“
De economische waarde van dit vrijvallende deel is ons inziens 0 (…)”). Op 10 december 2018 is deze stelling, mede namens de notaris, met zoveel woorden bevestigd. Ook tijdens de bespreking van 19 november 2019 heeft de notaris nagelaten om de gevolgen van het beroep op de legitieme portie bij klagers onder de aandacht te brengen.
5.9.
De notaris voert aan dat klagers vanaf het begin werden bijgestaan door deskundige, in het erfrecht gespecialiseerde, adviseurs. Aan de hand van het testament, de boedelbeschrijving en de berekening van de legitimaire massa, zoals opgesteld en ter hand gesteld door de executeur, hadden zij deze gevolgen zelf kunnen en moeten constateren. Dit geldt temeer nu klagers en hun adviseurs nooit hebben gevraagd om een totaalplaatje van de verdeling van de nalatenschap. Het was de notaris niet eens bekend dát klagers hierin geen inzicht hadden. Verzoeken om informatie over de wijze van verdeling van de nalatenschap hadden klagers primair bij de executeur moeten neerleggen. In hoger beroep voert de notaris aan dat zij in haar onder 3.5. genoemde notitie en de daaropvolgende eenregelige email van haar kandidaat-notaris geen standpunt heeft ingenomen over het effect van het inroepen van de legitieme op het punt van de uiteindelijke verdeling van de nalatenschap. In de context waarin het verzoek van [naam 3] werd gedaan speelde deze vraag ook niet. Ten tijde van het schrijven van deze notitie had de notaris nog geen financieel overzicht van de nalatenschap ontvangen. Zij had op dat moment evenmin inzicht in gedane schenkingen. De bewuste notitie had niet het doel om de kinderen te informeren wat een eigen beroep op de legitieme portie zou doen voor de omvang van het erfdeel van een broer/zus. Alle bij de kamer aangevoerde verweren op dit punt heeft de kamer onbesproken gelaten; de kamer heeft evenmin de hiervoor geschetste context in haar overwegingen betrokken. De kamer miskent ten slotte dat [geïntimeerde 1] in het geheel niet betrokken was bij de emailwisseling tussen de notaris en [naam 3] ; [geïntimeerde 1] kan daar dus ook geen rechten en/of argumenten aan ontlenen.
5.10.
De notaris heeft in de stukken alsmede ter terechtzitting in hoger beroep voldoende concreet uiteengezet wat de gang van zaken is geweest. Zij heeft daarbij genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. De notaris is niet betrokken geweest bij de eigen keuze van klagers, bijgestaan door deskundige adviseurs, om een beroep te doen op hun legitieme portie. Ook voor de gevolgen van dit beroep op de legitieme (toename erfdeel [naam 1] ) draagt de notaris geen (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid. Deze gevolgen vloeien immers rechtstreeks voort uit het door erflater opgemaakte testament. Klagers hebben de notaris uitsluitend gevraagd naar de omvang van hun eigen aanspraak bij het inroepen van de legitieme. Aan de notaris is niet gevraagd om aan de hand van de definitieve boedelbeschrijving en de opgave van eerdere schenkingen het “totaalplaatje” inzichtelijk te maken. Dit alles neemt niet weg dat klagers op het verkeerde been zijn gezet door de ongevraagde opmerking in de notitie over de economische waarde van het vrijvallende deel en het antwoord van 10 december 2018 aan [naam 3] . Dat de positie van de overige erfgenamen economisch gezien niet beter wordt als gevolg van een beroep van één van hen op de legitieme portie, zoals de notaris daarin aan [naam 3] bevestigt, is immers niet juist. De notaris had klagers hierover niet op die manier moeten informeren of, toen zij de vragen van [naam 3] beantwoordde, op dit punt ten minste een voorbehoud moeten maken. Hierdoor heeft de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel 3 is daarom gegrond.
Het corrigeren van misleidende uitlatingen nalaten (klachtonderdeel 4)
5.11.
Klagers stellen dat [naam 1] voorafgaand aan het sluiten van de onder 3.13. genoemde vaststellingsovereenkomst van 17 december 2020 verklaringen heeft afgelegd waaruit kon worden opgemaakt dat hij zelf nadeel zou lijden van het inroepen van de legitieme door klagers. Deze misleidende uitlatingen hebben bijgedragen aan de onjuiste voorstelling van zaken van klagers. De notaris heeft ten onrechte nagelaten om deze misleidende uitlatingen te corrigeren.
5.12.
De notaris en klagers hebben in de periode tussen 7 december 2018 en 10 december 2018 schriftelijk contact gehad over de gevolgen van het inroepen van de legitieme. De regie over de afwikkeling van de nalatenschap is vervolgens bij de executeur ( [naam 1] ) komen te liggen. Van enig contact tussen klagers en de notaris in de periode december 2018 – november 2019 is niet gebleken. Nadat klagers in augustus 2019 een beroep hebben gedaan op hun legitieme is er pas op 19 november 2019 weer overleg geweest tussen de notaris en klagers. Omdat klagers op dat moment inmiddels de hoedanigheid van schuldeisers van de nalatenschap hadden stond het de notaris (en zelfs de executeur) niet vrij om klagers informatie te verschaffen aangaande de verdeling van de nalatenschap. Dit geldt ook voor het corrigeren van (vermeend) misleidende informatie door de executeur. De notaris had die positie niet. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op dit punt is niet gebleken. Klachtonderdeel 4 is dus ongegrond.
Verzoek ex artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)
5.13.
Tijdens de mondelinge behandeling in de civiele procedure tussen klagers enerzijds en [naam 1] , SNA en de notaris anderzijds is gebleken – zo blijkt uit het door klagers overgelegde proces-verbaal van deze zitting – dat de notaris op verzoek van [naam 1] in december 2019 een berekening heeft gemaakt van het erfdeel van [naam 1] en het aan SNA toekomende legaat. Klagers hebben het hof verzocht om op basis van artikel 22 Rv de notaris op te dragen deze berekening in het geding te brengen.
Dit verzoek wordt afgewezen. Zelfs indien mocht blijken dat uit de door de notaris opgemaakte berekening van december 2019 volgt dat het erfdeel van [naam 1] (substantieel) toeneemt ten laste van het legaat aan SNA dan leidt dit niet tot een ander oordeel.
Conclusie en maatregel
5.14.
Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk is, de klacht-onderdelen 2 en 4 ongegrond zijn en klachtonderdeel 3 gegrond is. Het gegronde klachtonderdeel is voor het hof aanleiding een maatregel op te leggen. Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het hof het volgende. Het had op de weg van de notaris gelegen om duidelijk te maken dat niet alle conclusies genoemd in het e-mailbericht onder 3.6. juist waren. Door dit na te laten heeft de notaris gehandeld in strijd met haar notariële zorgplicht die is neergelegd in artikel 17 lid 1 Wna. Mede in aanmerking genomen het blanco tuchtrechtelijk verleden van de notaris en het feit dat klagers werden bijgestaan door deskundige (partij)adviseurs zal worden volstaan met een waarschuwing.
5.15.
Nu het hof ten aanzien van de klachtonderdelen 1 en 4 tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer, kunnen de beslissingen van de kamer op deze punten niet in stand blijven. Het hof zal de beslissingen van de kamer omwille van de duidelijkheid in zijn geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven inclusief de beslissing over de proceskosten van de procedure bij de kamer.
Geen kostenveroordeling in hoger beroep
5.16.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechts-deurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden. Het hof hanteert bij de toepassing van de richtlijn de ‘
Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof). Nu het hoger beroep van de notaris leidt tot oplegging van een lichtere maatregel, ziet het hof – overeenkomstig deze uitgangspunten – af van een kostenveroordeling in hoger beroep; de door de kamer uitgesproken proceskostenveroordeling blijft in stand.
5.17.
De notaris dient het griffierecht in eerste aanleg (€ 50) en de kosten van klagers in eerste aanleg (€ 50 aan kosten klagers en € 1.050 aan kosten rechtsbijstand, in totaal € 1.150) aan klagers te voldoen. Klagers dienen hiervoor een rekeningnummer aan de notaris op te geven. Na opgave van dit rekeningnummer dient de notaris binnen vier weken het griffierecht en de kosten van klagers te voldoen.
5.18.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht door de kamer ten bedrage van € 2.000 te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR). Het LDCR zal de notaris berichten binnen welke termijn en op welke wijze zij de kosten dient te voldoen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissingen;
en opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart de klachtonderdelen 2 en 4 ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;
- legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klagers van de aan hun zijde gevallen kosten in eerste aanleg, bestaande uit € 50 aan griffierecht, € 50 aan kosten klagers en € 1.050 aan kosten rechtsbijstand, in totaal € 1.150, binnen vier weken na opgave van het rekeningnummer door klagers;
- veroordeelt de notaris tot betaling van € 2.000 aan kosten van behandeling van de klacht in eerste aanleg, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris zal worden meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, E. de Greeve en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023 door de rolraadsheer.