ECLI:NL:GHAMS:2025:1009

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
200.347.711/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen over online kansspelen en de ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft Trannel International Limited, een aanbieder van online kansspelen, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 12 juni 2024 geoordeeld dat de Wet op de kansspelen (Wok) de geldigheid van kansspelovereenkomsten niet aantast en had prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. Trannel verzocht de rechtbank om de procedure voort te zetten en ook in deze zaak prejudiciële vragen te stellen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen en de zaak verwezen naar de parkeerrol voor verdere afhandeling. Trannel heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat de rolbeslissing van de rechtbank geen tussentijds hoger beroep toelaat. Het hof concludeert dat Trannel niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep en veroordeelt haar in de proceskosten. De beslissing van het hof benadrukt de procedurele rechten van partijen en de noodzaak om de juiste juridische stappen te volgen in het kader van hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.347.711/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/731556 / HA ZA 23-323
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 april 2025
in de zaak van
TRANNEL INTERNATIONAL LIMITED,
gevestigd te Sliema (Malta),
appellante,
advocaat: mr. T. Novakovski te Leiden,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.Z. Loonstein te Amsterdam.
Partijen worden hierna Trannel en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Trannel is bij dagvaarding van 28 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 12 juni 2024 en een rolbeslissing van 25 september 2024 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Trannel als gedaagde.
De dagvaarding in hoger beroep bevat tevens de grieven. Bij het aanbrengen van de dagvaarding in hoger beroep zijn producties overgelegd.
[geïntimeerde] heeft daarna een memorie van antwoord ingediend.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 27 februari 2025 laten toelichten, Trannel door mr. Novakovski en mr. A. Oorthuys, advocaat te Leiden, en [geïntimeerde] door mr. Loonstein, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Partijen hebben het hof op 11 maart en 25 maart 2025 geïnformeerd over de stand van zaken in de hierna te noemen prejudiciële procedure.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Eerste aanleg – feiten en procesverloop

2.1.
Trannel is een aanbieder van online kansspelen. Trannel exploiteert de websites www.unibet.com en www.unibet.eu. Op deze websites wordt personen de gelegenheid geboden deel te nemen aan kansspelen via het internet. [geïntimeerde] heeft op 11 oktober 2013 een kansspelovereenkomst gesloten met Trannel via de website www.unibet.eu.
2.2.
Op grond van de Wet op de kansspelen (Wok) is het in Nederland verboden zonder vergunning gelegenheid te geven tot, kort gezegd, deelname aan kansspelen (artikel 1 lid 1 onder a Wok). Tot 1 april 2021 was het niet mogelijk een vergunning aan te vragen voor het aanbieden van kansspelen op het internet.
2.3.
Bij dagvaarding van 24 november 2022 heeft [geïntimeerde] Trannel gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. [geïntimeerde] heeft, samengevat, onder meer gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de kansspelovereenkomst tussen Trannel en hem nietig is, dan wel dat de rechtbank deze overeenkomst vernietigt en Trannel veroordeelt tot terugbetaling van het verschil tussen de van [geïntimeerde] ontvangen betalingen en de aan hem betaalde bedragen. [geïntimeerde] heeft daaraan onder meer ten grondslag gelegd dat het geven van gelegenheid tot deelname aan kansspelen zonder vergunning in strijd is met de Wok, hetgeen op grond van 3:40 BW nietigheid van de kansspelovereenkomst meebrengt.
2.4.
Bij vonnis van 12 juni 2024 heeft de rechtbank overwogen dat over de vraag of de Wok de strekking had de geldigheid van daarmee strijdige rechtshandelingen aan te tasten in de rechtspraak uiteenlopend is geoordeeld en dat daarover ten tijde van het vonnis van 12 juni 2024 ongeveer vijftig zaken aanhangig zijn bij verschillende rechtbanken. De rechtbank heeft daarom besloten prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen in een andere zaak tegen een aanbieder van online kansspelen. Omdat de beantwoording van die vragen ook van belang is voor de beslissing in de onderhavige zaak van [geïntimeerde] tegen Trannel heeft de rechtbank deze zaak verwezen naar de parkeerrol van 2 april 2025 voor akte uitlating beantwoording prejudiciële vragen en iedere verdere beslissing aangehouden.
2.5.
Nadat Trannel heeft gewezen op artikel 392 lid 6 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), heeft de rechtbank bij vonnis van 17 juli 2024 partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de aanhouding. Trannel heeft de rechtbank vervolgens verzocht de procedure voort te zetten om ook in de onderhavige zaak partijen in de gelegenheid te stellen zich over de voorgenomen prejudiciële vragen uit te laten en (andere) prejudiciële vragen te stellen. Als de rechtbank niettemin zou besluiten in de onderhavige zaak geen prejudiciële vragen te stellen, dan verzoekt Trannel dat de zaak wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst van de prejudiciële procedure.
2.6.
Bij rolbeslissing van 25 september 2024 heeft de rechtbank het (primaire) verzoek van Trannel afgewezen, de zaak verwezen naar de parkeerrol van 2 april 2025 voor akte uitlating beantwoording prejudiciële vragen en iedere verdere beslissing aangehouden. De rechtbank heeft daarbij onder andere overwogen dat zij de vrijheid heeft te beslissen in welke zaak zij prejudiciële vragen stelt, dat de wet erin voorziet dat derden schriftelijk opmerkingen kunnen maken over de gestelde prejudiciële vragen als de Hoge Raad dat wenselijk acht en dat Trannel kan reageren op de door de Hoge Raad gegeven antwoorden op de prejudiciële vragen voordat de rechtbank uitspraak doet in de onderhavige zaak.

3.Beoordeling

3.1.
Trannel heeft geconcludeerd dat het hof de rolbeslissing, en voor zover nodig, het vonnis van 12 juni 2024, zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – de zaak ter verdere behandeling zal terugverwijzen naar (een andere kamer van) de rechtbank [plaats] teneinde in deze zaak prejudiciële vragen te stellen en partijen in de gelegenheid te stellen zich daaraan voorafgaand over de voorgenomen prejudiciële vragen uit te laten, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep en in de incidentele procedure in eerste aanleg. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring althans tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Trannel in de kosten van het geding in hoger beroep met rente.
3.2.
Trannel heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Het hoger beroep van Trannel richt zich in de kern tegen het oordeel van de rechtbank geen (andere) prejudiciële vragen te stellen in de onderhavige zaak en deze procedure niet voort te zetten om partijen in de gelegenheid te stellen zich over de voorgenomen prejudiciële vragen uit te laten. Zij heeft aangevoerd dat zij er recht op en belang bij heeft dat ook in deze zaak prejudiciële vragen worden gesteld. Zij heeft het grootste belang bij de uitkomst van de prejudiciële procedure nu tegen haar de meeste procedures aanhangig zijn. Trannel heeft verder aangevoerd dat zij betrokken was bij een procedure in 2016 bij het gerechtshof [plaats] over hetzelfde onderwerp, dat zij beschikt over relevante feiten waarover de partijen in de zaken die wel zijn geselecteerd niet beschikken en dat de procespositie van Trannel in de prejudiciële procedure onvoldoende is gewaarborgd. De voorgenomen vragen houden volgens Trannel geen rekening met alle feitelijke en juridische implicaties van de verschillende soorten online kansspelen. Trannel benadrukt daarbij dat sportwedstrijden moeten worden betrokken bij de vraagstelling aan de Hoge Raad, terwijl die in de zaken waarin prejudiciële vragen zijn gesteld geen rol spelen. Dat de rechtbank Trannel niet als procespartij in de prejudiciële procedure heeft betrokken, is in strijd met de beginselen van hoor en wederhoor en de goede procesorde en leidt bovendien tot een onaanvaardbare beperking van de toegang tot de rechter (artikel 6 EVRM), aldus Trannel.
3.3.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat de beslissing van 25 september 2024 een rolbeslissing betreft die niet vatbaar is voor hoger beroep. Indien de beslissing kwalificeert als tussenvonnis, kan daarvan op de voet van artikel 337 lid 2 Rv pas hoger beroep worden ingesteld gelijktijdig met het eindvonnis nu de rechtbank het verzoek van Trannel om tussentijds hoger beroep open te stellen heeft afgewezen. Als de beslissing een eindbeslissing is, geldt volgens [geïntimeerde] dat die beslissing al is genomen op 12 juni 2024, zodat Trannel niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Verder heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat de beslissing van de rechtbank op inhoudelijke gronden juist is.
3.4.
De rechtbank heeft haar afwijzing van het verzoek van Trannel vervat in de vorm van een rolbeslissing. Tegen (zuivere) rolbeslissingen staat geen rechtsmiddel open. Of sprake is van een (zuivere) rolbeslissing, dan wel een voor een hogere voorziening vatbare beslissing, moet niet naar de vorm maar naar de inhoud van die beslissing worden beoordeeld. In de onderhavige rolbeslissing heeft de rechtbank het verzoek om partijen in de gelegenheid te stellen zich over de voorgenomen prejudiciële vragen uit te laten en ook in de onderhavige zaak prejudiciële vragen te stellen, afgewezen. Dit raakt de processuele rechten en belangen van partijen, zodat van een (zuivere) rolbeslissing geen sprake is. Naar het oordeel van het hof kwalificeert de beslissing van de rechtbank daarentegen als een tussenvonnis in de zin van artikel 337 lid 2 Rv. De rechtbank heeft niet door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde aan het geding gemaakt. De inzet van het onderhavige geding is immers de op diverse grondslagen gebaseerde vordering van [geïntimeerde] tot veroordeling van Trannel tot terugbetaling van het verschil tussen de door hem betaalde en ontvangen bedragen en tot vergoeding van schade (op te maken bij staat). Daarover heeft de rechtbank in de rolbeslissing niet geoordeeld.
3.5.
Tegen een tussenvonnis kan op de voet van artikel 337 lid 2 Rv alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtbank het verzoek van Trannel om tussentijds hoger beroep van de rolbeslissing open te stellen heeft afgewezen, zodat tussentijds hoger beroep niet mogelijk is.
3.6.
Trannel heeft nog gesteld dat de wijze van totstandkoming van de vonnissen in de zaken waarin prejudiciële vragen zijn gesteld en, vanwege de samenhang daarmee, ook van het vonnis in de onderhavige zaak, een doorbrekingsgrond oplevert wegens strijd met artikel 6 EVRM. De rechtspraak over doorbrekingsgronden – waarmee wordt bedoeld dat de eiser ondanks een wettelijk appelverbod toch in zijn vordering kan worden ontvangen indien hij stelt dat de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken – is echter niet van toepassing in het geval van artikel 337 lid 2 Rv, dat de bevoegdheid tot appel niet uitsluit, maar slechts het moment regelt waarop deze bevoegdheid kan worden uitgeoefend (HR 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0598).
3.7.
De rolbeslissing is, anders dan Trannel heeft betoogd, geen vonnis waarbij een voorlopige voorziening wordt geweigerd in de zin van 337 lid 1 Rv. De beslissing in een zaak om al dan niet prejudiciële vragen te stellen en partijen zich te laten uitlaten over prejudiciële vragen betreft naar zijn aard immers geen voorziening die geldt voor de duur van het geding als bedoeld in artikel 223 Rv. Van een beslissing die haar werking verliest zodra de einduitspraak in de hoofdzaak in kracht van gewijsde gaat, is geen sprake.
3.8.
In het vonnis van 12 juni 2024 ligt besloten dat de rechtbank heeft geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet in de onderhavige zaak prejudiciële vragen te stellen. Voor zover het hoger beroep van Trannel zich tegen dat oordeel richt, geldt het bovenstaande onverkort.
3.9.
Uit het bovenstaande volgt dat Trannel niet-ontvankelijk is in het hoger beroep van de rolbeslissing en het vonnis van 12 juni 2024. Trannel zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het verzoek van [geïntimeerde] om ten laste van Trannel een afwijkende kostenveroordeling uit te spreken op grond van misbruik van recht wordt afgewezen. Alleen in bijzondere omstandigheden kan een uitzondering worden gemaakt op de limitatieve en exclusieve regeling van artikel 237-240 Rv. Dergelijke omstandigheden doen zich naar het oordeel van het hof in dit geval niet voor. Niet gezegd kan worden dat het instellen van het onderhavige hoger beroep, gelet op de belangen van [geïntimeerde] , achterwege had behoren te blijven. Het hof stelt de proceskosten als volgt vast:
- griffierecht € 349
- salaris advocaat € 2.428 (tarief II, 2 punten)
totaal € 2.777

4.Beslissing

Het hof:
verklaart Trannel niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
veroordeelt Trannel in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 2.777,- te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, R.M. de Winter en. M.E.M.G. Peletier en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.