ECLI:NL:GHAMS:2024:99

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.329.029/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 31 maart 2023 aangevochten, waarin de vader met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] is belast. De moeder betoogt dat de rechtbank de vader ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in zijn verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag, aangezien er geen gewijzigde omstandigheden zouden zijn. De vader daarentegen stelt dat de situatie van [minderjarige 1] zodanig is dat het in zijn belang is dat hij alleen onder het gezag van de vader komt te staan, vooral gezien het gebrek aan contact met de moeder en de problemen in de communicatie tussen de ouders.

Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de eerdere beschikking van de rechtbank geen verbetering is opgetreden in de situatie van [minderjarige 1] en dat hij in een loyaliteitsconflict verkeert. De communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord, en er is geen constructief overleg mogelijk. Het hof heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag van partijen moet worden beëindigd en dat het eenhoofdig gezag aan de vader toekomt. Daarnaast is de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] besproken. De moeder heeft verzocht om wijziging van de omgangsregeling, maar het hof heeft geoordeeld dat het te vroeg is om af te wijken van de eerder vastgestelde regeling, gezien de huidige situatie en het feit dat de omgang sinds mei 2023 is gestaakt.

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, zowel wat betreft het gezag als de omgangsregeling. De griffier is gelast om een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Noord-Nederland ter attentie van het openbaar register.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.329.029/01
Zaaknummer rechtbank: C15/317060/FA RK 21-2756
Beschikking van de meervoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A ] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens te Wateringen,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B ] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] )
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 31 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 30 juni 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 31 maart 2023.
2.2
De vader heeft op 16 augustus 2023 een verweerschrift tevens houdende een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep/voorwaardelijk aanvullend verzoek ingediend.
2.3
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld zijn zienwijze kenbaar te maken, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt.
2.4
Bij het hof is daarnaast het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de moeder van 8 oktober 2023 met bijlagen (de producties 21 tot en met 29).
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 16 oktober 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanagers;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.
Ter zitting heeft de raad de gelegenheid gekregen kennis te nemen van de inhoud van de nagekomen stukken van 8 oktober 2023.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) is geboren:
[minderjarige 1] , [in ] 2010 te [plaats C] .
[minderjarige 1] verblijft bij de vader.
3.2
Uit latere relaties heeft de moeder nog twee minderjarige kinderen :
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren [in ] 2013 te [plaats D] ;
- [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), geboren [in ] 2018 te [plaats D] .
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn sinds 28 december 2020 uit huis geplaatst. [minderjarige 2] verblijft bij zijn vader. [minderjarige 3] verbleef in een gezinshuis, maar woont inmiddels weer bij de moeder.
3.3
Bij beschikking van 21 september 2018 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is laatstelijk verlengd voor een periode van zes maanden vanaf 21 september 2023. [minderjarige 1] heeft eerder van 25 mei 2011 tot 6 februari 2017 onder toezicht gestaan.
3.4
Bij beschikking van 28 december 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend voor plaatsing bij de vader. Deze machtiging is steeds verlengd, voor het laatst tot 21 september 2023.
3.5
Op 8 maart 2022 heeft de GI aan moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven met betrekking tot de omgang met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Moeder heeft vervolgens aan de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, gevraagd om deze schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren, dan wel subsidiair een andere omgangsregeling vast te stellen. Bij beschikking van 31 mei 2022 heeft de rechtbank, op grond van artikel 1:265f BW, een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] vastgesteld. Bij beschikking van dit hof van 7 februari 2023 is die beslissing vernietigd en is een omgangsregeling tussen moeder en [minderjarige 1] vastgesteld waarbij [minderjarige 1] en de moeder twee keer per maand begeleide omgang met elkaar hebben. Daarvan duurt één omgangsmoment minimaal twee uur en vindt plaats in de woonomgeving van vader (thans [plaats B ] ) en heeft de GI de regie over de invulling van de vorm, duur en locatie van het andere omgangsmoment.
3.6
In de procedure in eerste aanleg heeft de vader bij inleidend verzoek van 31 mei 2021 de rechtbank verzocht om partijen met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] te belasten en het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hem te bepalen. De moeder heeft in die procedure verzocht om, indien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij zijn vader wordt bepaald, een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige 1] vast te stellen. Bij beschikking van 20 december 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige 1] worden belast en de beslissing op de overige verzoeken voor onbepaalde tijd aangehouden. De vader heeft vervolgens in dezelfde procedure bij aanvullend verzoek verzocht om hem met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] te belasten. Bij beschikking van 31 maart 2023 (de thans bestreden beschikking) heeft de rechtbank op dit verzoek van de vader beslist, alsmede op de aangehouden verzoeken tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en een omgangsregeling. Daarbij heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige 1] beëindigd en de vader met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] belast. De overige verzoeken heeft de rechtbank afgewezen, zodat ten aanzien van de omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder de omgangsregeling is blijven gelden zoals die door dit hof bij beschikking van 7 februari 2023 was bepaald.
3.7
Op 11 mei 2023 heeft de GI aan moeder bericht dat er geen omgang meer kan plaatsvinden, omdat het Omgangshuis Drenthe (hierna te noemen: het omgangshuis) heeft aangegeven niet langer in te kunnen staan voor veilige omgang van [minderjarige 1] met zijn moeder.
3.8
De moeder heeft bij verzoekschrift van 3 mei 2023 aan de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, verzocht om de bij beschikking van dit hof van 7 februari 2023 bepaalde omgangsregeling te wijzigen. In die zaak heeft de rechtbank Assen bij beschikking van 27 juli 2023 verstaan dat partijen en de GI ter zitting hebben afgesproken dat de Gl partijen zal aanmelden voor begeleide omgang bij Yorneo. Daarbij heeft de rechtbank aan Yorneo verzocht om binnen drie weken na beëindiging van het traject de rechtbank te informeren over het verloop van het traject onder toezending van de eindrapportage, en de eindrapportage eveneens aan partijen en de Raad voor de Kinderbescherming te zenden. Daarnaast heeft de rechtbank aan partijen en de Gl opgedragen om binnen drie weken na de eindrapportage van Yorneo de rechtbank te informeren over welke omgangsregeling met de moeder tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige 1] en of zij een nadere mondelinge behandeling wensen. Iedere verdere beslissing heeft de rechtbank aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] beëindigd en is bepaald dat de vader alleen het gezag toekomt. Het meer of anders verzochte is afgewezen en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Principaal hoger beroep
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, om:
- de vader alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot eenhoofdig gezag en/of;
- de verzoeken van vader af te wijzen dan wel (de) besluitvorming aan te houden en;
  • opdracht te geven tot een NIFP-onderzoek (voorkeur mevrouw drs. [X] ) met de onderzoeksvragen zoals geformuleerd in productie 20 of andere vragen in goede justitie te bepalen;
  • de beschikking van 7 februari 2023 te wijzigen en de volgende contactregeling vast te stellen tussen de moeder en [minderjarige 1] : [minderjarige 1] verblijft bij de moeder:
• de eerste maand na de in dezen te wijzen beschikking eenmaal per week van 10.00 uur
tot 18.00 uur;
• de hierop volgende maand eenmaal per week van vrijdag na school tot zaterdag 18.00
uur;
• hierna iedere week van vrijdag na school tot zondag 15.00 uur, alsmede
• de helft van de schoolvakanties en feestdagen op de volgende wijze:
o de meivakantie, zomervakantie en kerstvakantie bij helfte worden verdeeld.
o In de zomervakantie zal [minderjarige 1] minimaal veertien dagen aaneengesloten bij de
moeder verblijven;
o de voorjaarsvakantie en de herfstvakantie worden jaarlijks steeds alternerend bij
helfte verdeeld, in die zin dat [minderjarige 1] in de even jaren de voorjaarsvakantie bij
de moeder verblijft en in de herfstvakantie bij de vader. In de oneven jaren
verblijft [minderjarige 1] tijdens de voorjaarsvakantie bij de vader en tijdens de
herfstvakantie bij de moeder;
o de feestdagen worden bij helfte verdeeld volgens onderstaande regeling:
o Nieuwjaarsdag: even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de moeder;
o Goede Vrijdag: volgens de reguliere regeling;
o Eerste en tweede paasdag: even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader;
o Koningsdag: oneven jaren bij de moeder, even jaren bij de vader;
o Hemelvaartsdag: even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader;
o Eerste en tweede pinksterdag: oneven jaren bij de moeder, even jaren bij de
vader;
o Sinterklaas: even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader;
o Kerstavond: oneven jaren bij de moeder, even jaren bij de vader;
o Eerste kerstdag: oneven jaren bij de moeder, even jaren bij de vader;
o Tweede kerstdag: even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader;
o Oudejaarsavond: even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader;
o Moederdag: bij de moeder;
o Vaderdag; bij de vader;
o Verjaardag [minderjarige 1] volgens reguliere regeling, maar [minderjarige 1] krijgt de
gelegenheid om de andere ouder op deze dag te (video)bellen;
o Verjaardag van de moeder is [minderjarige 1] bij de moeder;
• Vader brengt en moeder brengt.
• Onbeperkt contact (binnen redelijke grenzen) via telefoon en sociale media
dan wel een zorgregeling en verdeling van de vakantie- en feestdagen vast te stellen die
in het belang van [minderjarige 1] wenselijk wordt geacht.
4.3
De vader verzoekt om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Incidenteel hoger beroep
4.4
In (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep verzoekt de vader om hem met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] te belasten, welk verzoek hij doet onder de voorwaarde dat het hof van oordeel is dat de rechtbank geen beslissing mocht nemen over zijn aanvullend verzoek tot wijziging van het gezag in eerste aanleg. De moeder heeft in dit incidenteel hoger beroep geen verweerschrift ingediend, maar ter zitting geconcludeerd tot afwijzing van het voorwaardelijke verzoek van vader.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof ziet aanleiding de verzoeken in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp te behandelen. Eerst het gezag (met inbegrip van de ontvankelijkheid) en vervolgens de verzochte (wijziging van de) omgangsregeling.
Alvorens daaraan toe te komen, zal het hof echter eerst oordelen over het verzoek van de moeder om opdracht te geven tot een NIFP-onderzoek.
5.2
Bij de beoordeling van dat verzoek stelt het hof voorop dat op grond van artikel 810a eerste lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de rechter in zaken betreffende minderjarigen pas beslist nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Indien en voor zover moeder haar verzoek op het tweede lid van artikel 810a Rv heeft gebaseerd, en aldus meent dat het hof zelf een deskundige zou moeten benoemen, stelt het hof vast dat geen sprake is van een situatie die door dat artikel 810a lid 2 Rv wordt bestreken. Laatstgenoemde bepaling heeft betrekking op het geval waarin het gezag wordt beëindigd op grond van een kinderbeschermingsmaatregel. In deze zaak gaat het om een vast te stellen omgangsregeling en om een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag door de vader; niet om een gezagsbeëindiging als bedoeld in artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (BW). Het verzoek van de moeder strekt er niet toe om een eigen rapport van het NIFP (of een andere deskundige) over te leggen. Het hof ziet voorts geen grond om ambtshalve een deskundigenonderzoek te gelasten. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om te beslissen op de voorliggende verzoeken te kunnen nemen. Bovendien verzet het belang van [minderjarige 1] zich tegen het door de moeder verzochte onderzoek. Door een dergelijk onderzoek zal vertraging in de beslissing over het gezag ontstaan, terwijl beide partijen erkennen dat [minderjarige 1] zich al heel lang in een loyaliteitsconflict bevindt. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat daar snel verbetering in komt. Inmiddels is afgesproken, in de procedure bij de rechtbank Noord-Nederland, dat de omgang tussen [minderjarige 1] en zijn moeder via begeleiding van Yorneo zal worden herstart. Daarbij zal Yorneo die rechtbank ook informeren over welke omgangsregeling met de moeder tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige 1] (zie r.o. 3.8). Het hof acht het in het belang van [minderjarige 1] dat dit traject zo snel mogelijk wordt gestart en niet wordt doorkruist. Om voorgaande redenen zal het hof het verzoek van de moeder om opdracht te geven tot het verrichten van een NIFP-onderzoek afwijzen.
Gezag
Ontvankelijkheid
Standpunten van partijen
5.3
De moeder betoogt dat de rechtbank de vader ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in zijn verzoek om het gezamenlijk gezag van partijen te beëindigen en te bepalen dat hem alleen het gezag over [minderjarige 1] toekomt. De rechtbank had bij beschikking van 20 december 2021 al een beslissing over het gezag genomen, te weten dat partijen gezamenlijk het gezag toekomt. De vader kon dan ook niet door middel van een aanvullend verzoek de rechtbank verzoeken op deze beslissing terug te komen. De vader had hiertoe een nieuw verzoek moeten indienen en dit had separaat behandeld moeten worden. De rechtbank heeft dit aanvullende verzoek van de vader evenwel in de lopende procedure betrokken, hetgeen in strijd is met de goede procesorde. Bovendien was de vader te laat met zijn verzoek. Niet valt uit te sluiten dat de moeder onvoldoende verweer heeft kunnen voeren.
Daarnaast voert de moeder aan dat de wet geen mogelijkheid biedt om op verzoek van de andere ouder het gezamenlijk gezag dat is ontstaan op grond artikel 1:253c BW te beëindigen. De wet bevat een gesloten systeem van het ontstaan en verloren gaan van het gezag. De beslissing van de rechtbank gaat in deze de rechtsvormende taak van de rechter te buiten, nu een dergelijke beslissing strijdig is met het wettelijk systeem, aldus de moeder.
5.4
De vader voert aan dat zijn verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag op juiste gronden door de rechtbank in de lopende procedure is betrokken. Niet alleen is dit om proceseconomische redenen een juiste beslissing, het is ook in het belang van [minderjarige 1] dat hij perspectief krijgt. [minderjarige 1] woont al drie jaar bij de vader en heeft geen omgang met de moeder. Dat komt omdat het Omgangshuis de omgang niet meer wil begeleiden doordat het de veiligheid van [minderjarige 1] niet langer kon waarborgen. De moeder heeft bovendien de gelegenheid gehad om verweer te voeren tegen het verzoek. Bovendien was de conclusie van de rechtbank niet anders geweest als het verzoek afzonderlijk was behandeld.
De vader stelt verder dat aangenomen moet worden dat een verzoek tot wijziging van het gezag wél mogelijk is, ondanks het feit dat in artikel 1:253c BW een verwijzing naar artikel 1:253n BW ontbreekt.
De beoordeling
5.5
De moeder werpt de vraag op of de rechtbank in haar beschikking van 31 maart 2023 nog een beslissing op het verzoek van de vader om eenhoofdig gezag kon nemen, nu zij in dezelfde procedure in haar beschikking van 20 december 2021 reeds het gezamenlijk gezag aan partijen had toegewezen en bovendien de moeder mogelijk in haar verweermogelijkheden tegen dit verzoek is geschaad.
Bij beoordeling van deze vraag stelt het hof voorop dat de vader zijn aanvullend verzoek tot (onder meer) beëindiging van het gezamenlijk gezag heeft gedaan bij verzoekschrift van 14 februari 2023. Vervolgens heeft de moeder op 19 februari 2023 daartegen een verweerschrift ingediend. De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023, gelijktijdig met de voortgezette behandeling van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en de vast te stellen zorgregeling. De tijdspanne die heeft gelegen tussen het moment van indiening van het verzoekschrift en de behandeling ter zitting is weliswaar relatief kort, maar valt binnen het bepaalde in artikel 279 Rv, te weten dat de rechter na indiening van een verzoekschrift ‘onverwijld dag en uur bepaalt waarop de behandeling aanvangt’. Op grond van artikel 282 Rv kan iedere belanghebbende tot de aanvang van die behandeling een verweerschrift indienen, van welke bevoegdheid de moeder gebruik heeft gemaakt. Voor zover toch zou moeten worden geoordeeld dat de moeder onvoldoende in staat is geweest zich tegen dit verzoek te verweren, geldt bovendien dat zij in hoger beroep daartoe alsnog voldoende gelegenheid heeft gehad en dat in zoverre een mogelijke fout uit de eerste aanleg is hersteld.
Vervolgens is aan de orde de vraag of de rechtbank dit verzoek van de vader in de lopende bodemprocedure kon behandelen, nu zij daarin al had beslist op een eerder verzoek van de vader met betrekking tot het gezag. Het hof is van oordeel dat de rechtbank met deze gang van zaken geen beginsel van een goede procesorde of enig ander fundamenteel beginsel van procesrecht heeft geschonden. Voorts is gesteld noch gebleken dat de moeder door de behandeling in de reeds lopende procedure in enig belang is geschaad, te meer niet nu de rechtbank in het andere geval de voeging van beide procedures had kunnen bevelen (art. 285 lid 2 Rv). Het gaat hier immers om verknochte onderwerpen. Toewijzing van het verzoek om eenhoofdig gezag betekent dat de woonplaats van [minderjarige 1] op grond van artikel 1:12 BW van rechtswege bij de vader zou zijn en voorts dat aan hem ook de beslissing over zijn hoofdverblijfplaats zou toekomen. De ouders zijn bovendien nu al geruime tijd met elkaar in verschillende procedures bij verschillende rechtbanken en hoven verwikkeld en is het niet in het belang van [minderjarige 1] als informatie en beslissingen over hem nog meer versplinterd zouden raken, en de onzekerheid over het gezag en zijn hoofdverblijfplaats nog langer voort zou duren. De conclusie is dat dit ontvankelijkheidsverweer van de moeder faalt.
5.6
Nu het hof aldus van oordeel is dat de rechtbank de vader terecht ontvankelijk heeft geoordeeld in zijn verzoek om het gezamenlijk gezag van partijen te beëindigen, komt het hof niet toe aan het voorwaardelijk aanvullend verzoek van de vader in het incidenteel appel. De vader heeft dit verzoek immers gedaan onder de voorwaarde dat het hof zou oordelen dat hij niet-ontvankelijk zou zijn in zijn verzoek om het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] . Aan deze voorwaarde is dus niet voldaan.
5.7
De moeder betoogt voorts, op zichzelf met juistheid, dat de wet niet voorziet in wijziging van gezamenlijk gezag dat is ontstaan op de voet van art. 1:253c BW. Het hof neemt tot uitgangspunt dat bij gebrek aan een andere voorziening een redelijke wetsuitleg meebrengt dat de wijzigingsmogelijkheid van artikel 1:253n BW ook dient te gelden ingeval het gezamenlijk gezag is opgedragen op grond van artikel 1:253c BW. Een andersluidende opvatting zou er toe leiden dat gezamenlijk gezag dat op grond van artikel 1:253c BW is ontstaan nimmer op verzoek van één van de ouders kan worden beëindigd, ook niet als dat in het belang van het betrokken kind noodzakelijk is. Een dergelijke opvatting staat op gespannen voet met artikel 3 IVRK en is in strijd met het wettelijk systeem, dat ervan uitgaat dat beëindiging van gezamenlijk gezag in andere gevallen dan het thans aan de orde zijnde geval mogelijk is. Die opvatting kan daarom niet worden aanvaard. Dit betekent dat als uitgangspunt heeft te gelden dat het gezamenlijk gezag dat partijen op grond van artikel 1:253c BW hebben verkregen, op grond van artikel 1:253n BW in verbinding met artikel 1:251a BW kan worden beëindigd. Ook dit verweer faalt.
Inhoudelijk
5.8
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n in verbinding met artikel 1:251a BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Dit kan indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast.
5.9
Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen.
Standpunten van partijen
5.1
De moeder betoogt dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op basis waarvan het gezamenlijk gezag beëindigd kon worden. De rechtbank is uitgegaan van de stellingen van de GI en heeft geen onderzoek door een objectieve derde als het NIFP laten uitvoeren. Voor [minderjarige 3] heeft dit onderzoek wel plaatsgevonden. Mede door het rapport van dat onderzoek woont [minderjarige 3] nu weer thuis bij zijn moeder en dit gaat erg goed.
De moeder bevestigt dat [minderjarige 1] klem zit tussen partijen. Dit is echter niet te wijten aan het gezamenlijk gezag, maar komt door het ontbreken van betekenisvol contact tussen hem en zijn moeder, het ontbreken van emotionele toestemming van vader voor het contact met moeder, en de diskwalificatie van moeder door vader. Dat moeder geen gezag meer heeft, maakt haar positie ten aanzien van de ondertoezichtstelling anders. Zij is thans geen belanghebbende meer, is geen gesprekpartner voor school of andere instanties, en in de omgang heeft zij ook een andere positie. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat zijn moeder een rechtens te respecteren positie heeft. De gezagsbeëindiging is dan ook in strijd met de belangen van [minderjarige 1] , aldus de moeder.
5.11
De vader betoogt dat de omstandigheden waren gewijzigd waardoor de gezagssituatie op juiste gronden gewijzigd is. Die gewijzigde omstandigheden zijn ook de reden dat de omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder is gestaakt. De moeder heeft voorts een eenzijdige lezing van het rapport van het NIFP-onderzoek inzake [minderjarige 3] . Dit onderzoek dient niet te worden meegenomen in de beslissingen over [minderjarige 1] . Anders dan de moeder stelt, blijft zij belanghebbende in de ondertoezichtstelling aangezien zij ‘Family life’ met [minderjarige 1] heeft. De rechtbank in Assen heeft bepaald dat de omgang begeleid moeten blijven plaatsvinden via Yorneo. De reden hiervoor is dat de moeder zich niet aan de gemaakte afspraken houdt, aldus de vader.
Advies van de raad
5.12
De raad adviseert het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van het gezag. [minderjarige 1] zit klem tussen beide ouders en heeft hier veel last van. De ouders zijn niet in staat om gezamenlijk beslissingen te nemen. [minderjarige 1] woont bij de vader, daar hoort bij dat hij beslissingen kan nemen als opvoeder. Daarom dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
De beoordeling
5.12
Naar het oordeel van het hof is sprake van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n BW. Die wijziging van omstandigheden is er in gelegen dat sinds 20 december 2021 (de datum waarop de rechtbank het gezamenlijk gezag aan partijen toekende) ruim een jaar is verstreken en er in dat jaar geen enkele verbetering in de situatie van [minderjarige 1] is opgetreden. De zorgen over het welzijn van [minderjarige 1] zijn onverminderd groot, waarbij [minderjarige 1] sinds mei 2023 (in ieder geval tot het moment van de mondelinge behandeling bij het hof) geen enkel contact meer met zijn moeder heeft gehad. Beide ouders erkennen dat [minderjarige 1] (al heel lang) in een loyaliteitsconflict verkeert en dat het afgelopen jaar daar geen verbetering in is gekomen. Onder die omstandigheden is het in het belang van [minderjarige 1] dat opnieuw naar de gezagspositie van zijn ouders wordt gekeken en dat daarover een nieuwe beoordeling plaatsvindt.
5.13
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat tussen partijen al jarenlang geen constructief overleg over [minderjarige 1] mogelijk is. Gedurende de periode dat de ouders het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] hebben gehad, is het ze niet gelukt om in een zodanige verhouding tot elkaar te komen dat zij afspraken kunnen maken over situaties die zich rond [minderjarige 1] kunnen voordoen, zodanig dat hij niet klem of verloren raakt tussen zijn ouders. Er is geen enkel contact tussen de ouders en enig overleg is niet mogelijk, dit ondanks de langdurige betrokkenheid van hulpverlening. Het hof ziet dan ook geen aanwijzingen dat partijen in de nabije toekomst wel op ouderniveau op enige manier met elkaar zullen kunnen overleggen over [minderjarige 1] . Daarbij komt dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] sinds 11 mei 2023 door het Omgangshuis is gestaakt en dat [minderjarige 1] zijn moeder inmiddels ruim een half jaar niet heeft gezien. Wat daar ook de oorzaak van is - betrokkenen hebben daar zeer uiteenlopende opvattingen over - feit is dat door deze situatie de moeder geen enkel zicht op [minderjarige 1] meer heeft, waardoor het voor haar moeilijk is om in te kunnen schatten welke gezagsbeslissingen in zijn belang zijn. [minderjarige 1] woont bij de vader en de vader dient in voorkomende gevallen beslissingen voor en over [minderjarige 1] te kunnen nemen zonder dat dit uitmondt in een (juridische) strijd tussen de ouders en [minderjarige 1] nog verder klem komt te zitten. Onder deze omstandigheden acht het hof het dan ook noodzakelijk dat het gezamenlijke gezag van partijen wordt beëindigd en dat het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] aan zijn vader toekomt. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
Omgang
Standpunten van partijen
5.14
De moeder betoogt dat ten onrechte de omgangsregeling niet gewijzigd is door de rechtbank. Sinds de zitting in eerste aanleg zijn de conclusies uit het NIFP-rapport ten aanzien van [minderjarige 3] bekend geworden en is [minderjarige 3] weer bij haar komen wonen. Het doel van het contact zou niet 'een fijn en prettig contact' moeten zijn, zoals de GI betoogt, maar primair behoud en ontwikkeling van de hechtingsband met moeder. Ook [minderjarige 1] wil graag meer contact met zijn moeder en om het weekend bij haar verblijven. Er worden teveel voorwaarden en beperkingen voor de omgang aan moeder gesteld. De GI zou juist moeten proberen de omgang onbegeleid te laten plaatsvinden. Dan zou het goed gaan.
5.15
De vader voert aan dat hij altijd aan de omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder heeft mee willen werken, en de samenwerking met de GI heeft gezocht. De moeder erkent niet dat zij zich niet aan gemaakte afspraken heeft gehouden, en erkent haar eigen rol in het geheel niet. Het Omgangshuis heeft om veiligheidsredenen de moeder niet meer willen begeleiden. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat hij rust krijgt, zodat hij toekomt aan zijn ontwikkelingstaken. De vader staat open voor een traject tot contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 1] via Yorneo.
5.16
Ter zitting in hoger beroep heeft de GI aangegeven dat partijen zullen starten met een traject bij Yorneo om het contact tussen [minderjarige 1] en zijn moeder te herstellen. Yorneo heeft toegezegd de omgang tien keer te kunnen begeleiden, maar is nog op zoek naar een passende begeleider. Belangrijk hierin is dat de begeleider de tijd neemt om de moeder stapje voor stapje uit te leggen wat de bedoeling is, waarbij alles uitgebreid opgeschreven wordt. Dat werkt goed in de begeleiding van haar andere zoon [minderjarige 2] , maar kost veel tijd, aldus de GI.
Advies van de raad
5.17
De raad adviseert de bestreden beschikking ten aanzien van de omgang te bekrachtigen. De raad acht het van belang dat het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder zal worden hervat door middel van een traject bij Yorneo. Een uitbreiding van de omgangsregeling of een onbegeleide omgangsregeling, zoals door de moeder is verzocht, is op dit moment niet aan de orde.
De beoordeling
5.18
Het hof is het eens met de bestreden beschikking waarin is overwogen dat een uitbreiding van de omgangsregeling in deze fase nog niet aan de orde is. Bij beschikking van 7 februari 2023 heeft het hof een omgangsregeling bepaald waarbij [minderjarige 1] en zijn moeder twee keer per maand begeleide omgang met elkaar hebben. Daarvan duurt één omgangsmoment minimaal twee uur en vindt plaats in de woonomgeving van vader (thans: [plaats B ] ) is en heeft de GI de regie over de invulling van de vorm, duur en locatie van het andere omgangsmoment. Vaststaat dat moeder sinds eind 11 mei 2023 geen omgang meer heeft met [minderjarige 1] . Het Omgangshuis heeft aangegeven de omgang vanwege veiligheidsredenen niet langer te kunnen begeleiden. Sindsdien ligt de omgang stil. Inmiddels is gebleken dat partijen hebben ingestemd met begeleide omgang via Yorneo. Op het moment waarop de mondelinge behandeling bij het hof plaatsvond, werd nog gezocht naar een passende begeleider.
5.19
Op grond van deze feiten en omstandigheden, waaruit blijkt dat partijen nog in de voorfase van een traject tot contactherstel bij Yorneo zitten, is het naar het oordeel van het hof te vroeg om af te wijken van de omgangsregeling zoals dit hof deze heeft vastgesteld bij beschikking van 7 februari 2023. Uitbreiding van de bepaalde omgangsregeling of onbegeleide omgang, zoals door de moeder is verzocht, is op dit moment dan ook niet aan de orde. Het hof zal het verzoek van de moeder daarom afwijzen en de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen.
5.2
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Noord-Nederland, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. C.E. Buitendijk en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier en is op 16 januari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.