In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een beveiliger, was in eerste aanleg vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, namelijk het seksueel binnendringen van het lichaam van een slachtoffer dat zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, te weten het zich laten aftrekken door het slachtoffer. De feiten vonden plaats in de nacht van 25 op 26 januari 2020 te Diemen, waar de aangeefster, na een avond uit, onder invloed van alcohol en mogelijk andere middelen, in een kwetsbare positie verkeerde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de staat van het slachtoffer en dat zijn handelen een ernstige inbreuk op haar seksuele zelfbeschikking heeft betekend. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd, en de verdachte is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar schuldig bevonden aan het subsidiair tenlastegelegde.