ECLI:NL:GHAMS:2024:972

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
23-000419-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling mishandeling van een politieambtenaar met betrekking tot de rechtmatige uitoefening van diens bediening

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor mishandeling van een politieambtenaar, hoofdagent [benadeelde partij], die hem op 17 oktober 2022 te Haarlem tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie mishandeld heeft. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot 6 weken gevangenisstraf.

Het hof heeft de zaak behandeld op 25 maart 2024 en heeft de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman gehoord. De raadsman stelde dat de politieambtenaren buitensporig geweld hebben gebruikt en dat de verdachte zich enkel verdedigde, wat een beroep op noodweerexces rechtvaardigde. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat het toegepaste geweld door de politieambtenaren voldeed aan de eisen van proportionaliteit en dat zij handelden volgens de Ambtsinstructie.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 500,00 toegewezen, ter compensatie van immateriële schade die de benadeelde partij heeft geleden door het handelen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000419-23
datum uitspraak: 8 april 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 januari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-267233-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2001,
thans uit anderen hoofde gedetineerd [detentie adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 oktober 2022 te Haarlem, een ambtenaar, [benadeelde partij] , hoofdagent bij de Eenheid Noord-Holland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde partij] een klap/stomp tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam te geven;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat de politieambtenaren buitensporig geweld hebben gebruikt bij de aanhouding van de verdachte en daarbij niet hebben gehandeld volgens de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (
hierna: de Ambtsinstructie).Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt, omdat de verdachte zichzelf enkel verdedigde.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld aan te voeren dat een en ander zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM op grond van artikel 359a Sv overweegt het hof als volgt. Van de verdediging mag worden verlangd, als zij een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering, dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. De eerste factor is “het belang dat het geschonden voorschrift dient”. De tweede factor is “de ernst van het verzuim”. De derde factor is “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533). De raadsman heeft weliswaar niet-ontvankelijkheid bepleit – zonder zich overigens uitdrukkelijk rekenschap te geven van de gevallen waarin dit rechtsgevolg in aanmerking kan komen – maar heeft dit betoog niet gemotiveerd aan de hand van voormelde factoren. Het betoog van de raadsman blijft daarom verder onbesproken.
Wel is het hof met de raadsman en ook de advocaat-generaal van oordeel dat er rondom de aanhouding van de verdachte een steeds chaotischer situatie ontstond, tot aan het moment dat de verdachte in de supermarkt onder controle werd gebracht. De raadsman heeft aangevoerd dat de verbalisanten in deze situatie niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren.
Anders dan de raadsman is het hof echter van oordeel dat het door [benadeelde partij] en [verbalisant] toegepaste geweld tegen de verdachte heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit. De verdachte is meermalen gezegd dat hij moest meewerken, hetgeen de verdachte weigerde. Om hun doel te bereiken en vanwege het voortdurende verzet van de verdachte schaalden [benadeelde partij] en [verbalisant] de geweldsmiddelen op. Bij het aanwenden van de geweldsmiddelen hebben zij naar het oordeel van hof steeds gehandeld volgens de regels van de Ambtsinstructie. Dat op sommige momenten voorafgaand aan het gebruik van de geweldsmiddelen geen (expliciete) waarschuwing is gegeven, is gelet op de snel escalerende omstandigheden niet onbegrijpelijk.
Het verweer dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, wordt dan ook verworpen en hoewel er naar het oordeel van het hof geen sprake is van enig vormverzuim, stelt het hof – met de advocaat-generaal – wel vast dat het optreden van de politie niet steeds even de-escalerend is geweest. Het hof zal met dat gegeven rekening houden bij de straftoemeting.
Noodweer
Het beroep op noodweer wordt verworpen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. De toepassing van geweld door een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening levert immers geen noodweersituatie op omdat er in dat geval geen sprake is van een
wederrechtelijkeaanranding van de verdachte. Om deze reden kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 oktober 2022 te Haarlem, een ambtenaar, [benadeelde partij] , hoofdagent bij de Eenheid Noord-Holland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde partij] een klap tegen zijn hoofd te geven;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat ook geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden.
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een taakstraf of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een politieambtenaar mishandeld door hem een klap tegen het hoofd te geven. Door zo te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de politieambtenaar, terwijl deze ook daadwerkelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van een losse tand. Daarnaast heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het openbaar gezag.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij geweld heeft gepleegd tegen een politieambtenaar. Politieambtenaren en andere personen met een publieke taak moeten er immers – in het belang van de openbare orde en veiligheid – bij uitstek op kunnen rekenen dat zij bij de uitvoering van hun werkzaamheden gevrijwaard blijven van tegen hen gerichte vormen van geweld of dreiging daarmee.
Gelet op het feit dat het hier gaat om geweld tegen een politieagent en de omstandigheid dat de verdachte blijkens zijn Justitiële Documentatie van 13 maart 2024 reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens geweldsdelicten, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf, zoals door de raadsman is bepleit. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur ligt dan ook in de rede. Een gevangenisstraf van 4 maanden, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, acht het hof, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte te fors, waarbij het hof ook enigszins oog heeft voor de chaotische situatie waarin de verdachte uiteindelijk is aangehouden en waarin de politieambtenaren meer de-escalerend hadden kunnen handelen. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 900,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd deze vordering toe te wijzen.
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Omdat de benadeelde partij ten gevolge van dit handelen letsel heeft opgelopen, heeft hij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van de geleden immateriële schade.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 17 oktober 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.J.M. Kruizinga, mr. C.J. van der Wilt en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman en B. Akinrolabu, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 april 2024.