Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing (200.307.705/01 en 200.310.326/01)
de helftvan haar aandeel in de overwaarde voldoet. Het hof gaat ervan uit dat dit een kennelijke verschrijving betreft, te meer daar in het dictum onder 3.6.1 is bepaald dat de man aan de vrouw
haar aandeelin de overwaarde zal voldoen, welk aandeel de rechtbank stelt op € 200.000,-.
grief 4stelt de man dat de rechtbank de vorderingen in Brazilië op [A] van 246.776,85 reais / € 36.478 en op [B] van 319.571,17 reais / € 47.240,- ten onrechte aan de vrouw heeft toegedeeld. Betrokkenen zijn twee voormalige zakenpartners waarmee de man een architectenbureau had. De vrouw heeft niets met deze vorderingen te maken. Het geschil met betrokkenen dateert van vóór het huwelijk van partijen. In Brazilië zijn de advocaten van de man al geruime tijd bezig om de vorderingen te incasseren. Gelet op het Braziliaanse systeem lijkt het geen goed idee dat een nieuwe advocaat de zaak overneemt. De man wil de vorderingen tegen € 0,- toegedeeld krijgen. Mocht de man de vorderingen toch (deels) incasseren dan is de vrouw gerechtigd tot de helft hiervan na aftrek van de directe kosten die de man voor incassering heeft moeten maken.
grief 7stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 7 mei 2021 een bedrag van € 487,- per maand dient te voldoen uit hoofde van een gebruiksvergoeding voor de voormalige echtelijke woning, De [A-straat ] [3] . De man stelt dat hij altijd de kosten van de echtelijke woning heeft voldaan, en de eigenaarslasten niet op de vrouw heeft verhaald. De man verzoekt het hof primair te bepalen dat de gebruiksvergoeding niet meer bedraagt dan de helft van de eigenaarslasten die reeds door de man ten laste van de vrouw zijn voldaan en, voorwaardelijk, voor het geval het hof van oordeel is dat de man een gebruiksvergoeding dient te voldoen aan de vrouw, te bepalen dat de vrouw gehouden is de helft van de eigenaarslasten aan de man te voldoen over de periode 7 mei 2021 tot en met 31 januari 2022, de leveringsdatum van de voormalige echtelijke woning aan de man. Subsidiair verzoekt de man bij het bepalen van een gebruiksvergoeding uit te gaan van een lager rentepercentage dan 4% zoals de rechtbank heeft gedaan, namelijk 1,5%, gelet op de huidige rentestand. De vrouw voert gemotiveerd verweer.
grief 8in principaal appel stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de man aan de vrouw vanaf dagtekening van de beschikking totdat de man de panden heeft overgenomen of deze aan een derde zijn overgedragen een bedrag van € 244,60, € 269,40 en € 112,50 per maand aan huurinkomsten dient af te dragen voor de woningen aan De [A-straat ] [1] respectievelijk [2] te [plaats A] en het appartement in [plaats C] .
grief 2stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de panden aan De [A-straat ] [1] en [2] tegen een waarde in verhuurde staat aan de man zullen worden toegedeeld. De vrouw heeft aanwijzingen dat de man bij de financiering van deze woningen is uitgegaan van de actuele waarde van de panden en niet van de waarde in verhuurde staat. Niet valt dus uit te sluiten dat de financier ervan uitgaat dat de thans verhuurde appartementen bij niet nakoming van de man aan zijn verplichtingen, in onverhuurde staat kunnen worden geëxecuteerd. De vrouw verwijst naar een verzoek ex artikel 12 en 843a Rv dat de vrouw heeft gedaan in de destijds bij het hof in hoger beroep aanhangige alimentatieprocedure. De vrouw stelt daarin dat zij belang erbij heeft dat de man alle bescheiden overlegt die hebben geleid tot de herfinanciering omdat er sterke aanwijzingen zijn dat hieruit zal blijken dat de man geen behoefte heeft aan alimentatie. De vrouw herhaalt het onderhavige verzoek in dit hoger beroep. Zij verzoekt het hof te bepalen dat de woningen aan De [A-straat ] [1] en [2] worden toegedeeld tegen een waarde vrij van verhuur, ofwel tegen een waarde van respectievelijk € 475.000,- en € 555.000,- onder vergoeding aan de vrouw van een bedrag van € 102.000,- (zijnde de helft van het verschil in waarde in verhuurde en niet verhuurde staat).
grief 3dat de rechtbank heeft verzuimd hieraan een dwangsom te verbinden voor elke dag dat de man in gebreke blijft het bankafschrift per peildatum te overleggen. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft de advocaat van de vrouw de grief ingetrokken, zodat deze grief geen verdere bespreking behoeft.
grief 4stelt de vrouw dat de rechtbank haar ten onrechte een aandeel in de inboedel in Nederland heeft toegedeeld, zoals deze in de kelder bij de man klaar staat, zonder verrekening van enige waarde, en aan de man de resterende inboedel in Nederland. Voorts is aan de vrouw toegedeeld haar aandeel in de inboedel van de villa te [plaats B] . De vrouw stelt dat zij tot op heden geen inboedel van de man heeft ontvangen en verzoekt het hof de man te veroordelen aan haar een bedrag van € 10.000,- te betalen als vergoeding – zo begrijpt het hof – van de waarde van de inboedel die aan haar is toegedeeld, maar die zij niet heeft ontvangen.
grief 5stelt de vrouw dat de rechtbank in 2.4.15. ten onrechte heeft overwogen dat de [C] rekening met nummer [0000] niet in de huwelijksgoederengemeenschap valt. De vrouw legt diverse stukken over waaruit volgens haar volgt dat deze rekening op naam van de man is gevoed met winst van de eenmanszaak van de vrouw, zodat de vrouw aanspraak heeft op de helft van het saldo per peildatum. De vrouw heeft een e-mail van 7 oktober 2019 overgelegd van de man aan [C] waarin de man mede namens de vrouw aangeeft:
“Normaal wordt de winst doorgesluisd naar Brasil, nu houden we het aan in Nederland.”Verder geeft de man aan dat partijen deze winst willen storten op een nog te openen zogeheten [C] rekening bij [C] . De vrouw stelt dat vanuit haar eenmanszaak in tranches in totaal ten minste € 100.000,- is overgemaakt naar de BV van de man, welk bedrag de man in twee tranches op 21 november 2019 en 17 december 2019 heeft overgemaakt naar de nieuw geopende [C] rekening met nummer “ [0000] [de man] ”. De vrouw verzoekt de rekening aan de man toe te delen onder gehoudenheid aan de vrouw de helft van het saldo per peildatum te voldoen.
“Ten eerste hebben mijn vrouw en ik besloten om ook in Nederland vermogen aan te houden en wel rond de 1 mio. Dat bouwen we de komende 5 jaar op in de BV. Normaal wordt de winst doorgesluisd naar Brasil, nu houden we het aan in Nederland.”.De brief sluit af met:
‘Gegeven bovenstaande gaan we ervan uit dat de bank onze dienstverlener wil blijven en gaan we aan de slag met het oplossen van de punten rond verhuurde woning en pensioenvoorzieningen.”Onder de brief staan de namen van partijen. Gelet op het feit dat de door de vrouw genoemde bedragen van haar rekening van [BV 1] zijn overgeboekt naar [BV 2] en het feit dat in voornoemde brief van 7 oktober 2019 wordt geschreven dat partijen in de BV de komende vijf jaar vermogen willen opbouwen, gaat het hof uit van de juistheid van het door de man gestelde. Gelet ook op de toedeling bij helfte van de aandelen in de vennootschap behoeft een en ander geen verdere bespreking. Grief 5 faalt derhalve. Het verzoek zal worden afgewezen.
6.Het verzoek tot schorsing (200.307.705/02)
7.De beslissing
n de zaak met zaaknummers 200.307.705/01 en 200.310.326/01
n de zaak met zaaknummers 200.307.705/02