ECLI:NL:GHAMS:2024:969

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
23-002574-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak met vrijspraak voor diefstal met geweld en veroordeling voor bedreiging

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2008, was eerder vrijgesproken van diefstal met geweld in zaak A, maar werd wel veroordeeld voor bedreiging in zaak B. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in zaak A, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond. In zaak B heeft het hof vastgesteld dat de verdachte in de periode van 10 tot 20 februari 2023 twee klasgenoten heeft bedreigd met zware mishandeling en een misdrijf tegen het leven. De bedreigingen waren ernstig en hebben geleid tot gevoelens van angst bij de slachtoffers. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de kinderrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 10 uren, met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zich positief heeft ontwikkeld en niet eerder onherroepelijk was veroordeeld voor bedreiging. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op jeugdige delinquenten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002574-23
datum uitspraak: 7 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 september 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-006896-22 (zaak A) en 13-166922-23 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2008,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door kinderrechter vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
Zaak A:3.
hij op of omstreeks 8 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, anderen of een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het op de knieën gaan zitten en/of het (vervolgens) uitspreken en/of herhalen van bepaalde teksten/woorden en/of het (daarbij) gefilmd worden, door voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te omsingelen en/of in te sluiten en/of (vervolgens) een of meerdere mes(sen) en/of schroevendraaier(s) en/of vuurwapen(s) aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te tonen en/of voor te houden en/of te slaan in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het lichaam en/of naar de grond te duwen en/of tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen dat zij op de knieën moesten gaan zitten en/of (daarbij) bepaalde teksten/woorden moesten uitspreken en/of herhalen;
Zaak B:
hij in of omstreeks de periode 10-02-2023 t/m 20-02-2023 te Amsterdam [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "Als hun weer naar [naam 1] gaan, dan ga ik ze kanker doodslaan" en/of "Ken je een zesspinner? Ik ga deze in je been steken. Hierdoor kunnen jullie nooit meer normaal lopen" en/of "ik ga jullie droppen" en/of "ik ga jullie bossen" en/of "Ik ga jullie woensdag opwachten en jullie jumpen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de kinderrechter.

Vrijspraak zaak A feit 3

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 3, omdat de verdachte blijkens de verklaringen van [slachtoffer 1] (
hierna: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2]
(hierna: [slachtoffer 2]) hierin een wezenlijke rol heeft gespeeld, aangezien hij de leiding had over de andere jongens, hij de situatie heeft gefilmd, hij in het tasje van [slachtoffer 1] heeft gekeken en hij een mes bij zich had waarmee hij dreigde.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De verdachte was namelijk wel aanwezig, maar ontkent stellig enige uitvoeringshandeling te hebben verricht. Dit wordt ook ondersteund door ontlastende verklaringen. Voorts dient de verklaring van [slachtoffer 1] van het bewijs uitgesloten te worden, omdat deze volstrekt onbetrouwbaar is.
Het hof oordeelt als volgt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt het hof dat de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , met betrekking tot het aandeel van de verdachte in het tenlastegelegde, lijnrecht tegenover de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] staan, terwijl het hof, met de raadsman, van oordeel is dat er het een en ander valt af te dingen op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] . Omdat de aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] onvoldoende steun vinden in de rest van het dossier, is het hof van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte, in strafrechtelijk verwijtbare zin, een aandeel heeft gehad in het tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak B:
1.
hij in de periode 10 februari 2023 tot en met 20 februari 2023 te Amsterdam [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "Als hun weer naar [naam 1] gaan, dan ga ik ze kanker doodslaan" en "Ken je een zesspinner? Ik ga deze in je been steken. Hierdoor kunnen jullie nooit meer normaal lopen".
Hetgeen in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 3 en het in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren waarvan 30 uren voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 3 en het in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, met een proeftijd van 2 jaar en met dezelfde bijzondere voorwaarden als door de kinderrechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht om geen bijzondere voorwaarden te bepalen bij een eventueel op te leggen straf, omdat de verdachte deze niet nodig heeft, aangezien aan hem al bijzondere voorwaarden zijn opgelegd in het kader van de ‘leerplichtzaak’ en de verdachte zich ook al in een vrijwillig kader heeft ingezet voor hulpverlening.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich jegens twee klasgenoten schuldig gemaakt aan strafbare bedreiging. Door zijn handelen heeft de verdachte bij zijn klasgenoten grote gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 februari 2024 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor bedreiging.
Het hof heeft wat de persoon van de verdachte betreft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 14 juli 2023 en de evaluatie van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) van 22 augustus 2023 en op wat door [naam 2] namens de Raad en [naam 3] namens de JBRA de terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht. De Raad heeft in voornoemd rapport geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. De JBRA heeft in zijn rapport geadviseerd om aan de verdachte Toezicht en Begeleiding met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Ter terechtzitting heeft [naam 2] , zittingsvertegenwoordiger van de Raad, naar voren gebracht dat de verdachte zich, na een behandeling in een vrijwillig kader in de
[instelling], in positieve zin heeft ontwikkeld, dat hij nu tot veel meer zelfreflectie in staat is maar dat hij nog veel te leren heeft.
[naam 3] , gezinsmanager bij de JBRA, heeft zich hier ter terechtzitting in hoger beroep bij aangesloten en geadviseerd om wel nog de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden te bepalen, ondanks dat deze al zijn opgelegd in een leerplichtzaak.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor jeugd. Daarbij geldt als uitgangspunt voor een mondelinge bedreiging 20 uur taakstraf. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om hiervan af te wijken. De verdachte heeft zijn leven duidelijk een positieve wending gegeven. Hij heeft hard aan zichzelf gewerkt in
de [instelling]en is sinds het bewezenverklaarde feit niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 10 uren passend en geboden, met een proeftijd van een jaar. Het hof ziet geen aanleiding om bijzondere voorwaarden aan deze straf te koppelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
10 (tien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
5 (vijf) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. C.J. van der Wilt en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 maart 2024.