ECLI:NL:GHAMS:2024:965

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
200.333.029/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidstoetsing machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], die sinds 2015 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 4 juli 2023 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De kinderen verblijven momenteel bij hun tante en oma, en de moeder betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing, stellende dat zij haar leven op orde heeft en dat de kinderen veilig bij haar kunnen wonen.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 2015 bij de tante en oma wonen vanwege een onveilig opvoedklimaat bij de moeder, dat gekenmerkt werd door huiselijk geweld en andere zorgen. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met verslavingsproblemen en psychische klachten, wat de zorgen over haar opvoedcapaciteiten heeft versterkt. Ondanks dat er recentelijk geen nieuwe Veilig Thuis-meldingen zijn gedaan, heeft het hof geoordeeld dat de eerdere zorgen over de thuissituatie van de moeder en haar psychisch functioneren nog steeds relevant zijn.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing destijds terecht is verleend. De moeder heeft geen rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging te laten toetsen, aangezien de kinderen in een stabiele en veilige omgeving bij de tante en oma verblijven. Het hof heeft de bestreden beschikking dan ook bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.333.029/01
zaaknummer rechtbank: C/15/340021 / JU RK 23-798
beschikking van de meervoudige kamer van 16 april 2024 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Karami te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te [plaats B] , locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de pleegmoeder [de tante] (hierna te noemen: de tante);
- de pleegmoeder [de oma] (hierna te noemen: de oma);
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), van 4 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 3 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 4 juli 2023.
2.2
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [kind 1] gesproken. De voorzitter heeft op de zitting in hoger beroep de inhoud van dit gesprek kort en zakelijk samengevat.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de moeder van 8 januari 2024 met het proces-verbaal als bijlage;
- een e-mailbericht van de GI van 10 januari 2024 met de beschikking van 15 maart 2023 als bijlage.;
- een bericht van de GI van 13 maart 2024 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 14 maart 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd en een collega;
- de vader;
- de oma;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.
De tante was niet ter zitting aanwezig.
2.5
Ter zitting heeft de GI de stukken die als bijlagen bij het bericht van 13 maart 2024 zijn ingediend nogmaals overgelegd, maar dan met de ontbrekende pagina’s. Na een korte schorsing heeft de voorzitter als beslissing van het hof meegedeeld dat geen acht zal worden geslagen op de bijlagen, nu deze in een te laat stadium zijn ingediend waardoor de moeder en het hof hiervan in redelijkheid niet voldoende hebben kunnen kennisnemen. Ter zitting zijn deze stukken dan ook teruggegeven aan de GI, zodat deze geen deel uitmaken van het procesdossier. Hetgeen ter zitting hierover door de GI naar voren is gebracht en is vastgelegd in het proces-verbaal, zal door het hof worden betrokken bij de beslissing.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [kind 1] , [in] 2011;
- [kind 2] , [in] 2014 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De vader heeft de kinderen erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
De kinderen staan sinds 16 juli 2015 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd.
3.3
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging van 16 juli 2015 tot 11 februari 2021 gedurende dag en nacht uit huis geplaatst geweest. Van 28 mei 2021 tot 28 september 2022 is opnieuw een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend.
3.4
De kinderen verblijven sinds 16 juli 2015 bij de tante (de zus van de moeder) en de oma, die naast elkaar wonen.
3.5
Uit de relatie van de ouders is ook [kind 3] geboren [in] 2008. Hij woont bij de vader.
Daarnaast heeft de moeder nog een zoon [kind 4] , geboren [in] 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de GI, een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een voorziening voor pleegzorg van 4 juli 2023 tot 28 maart 2024.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende alsnog het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist vindt.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijke kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is op 28 maart 2024 verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 4 juli 2023 tot 28 maart 2024 te laten toetsen.
De standpunten
5.3
De moeder kan zich niet verenigen met de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen en voert daartoe het volgende aan. Bij de moeder thuis is op dit moment sprake van een veilige opvoedsituatie. Zij was tot voor kort genoodzaakt om contact te onderhouden met haar ex-partner in verband met een zwangerschap. Het kindje is echter doodgeboren waardoor de moeder en haar ex-partner geen contact meer hoeven te hebben. Dit contact is dan ook geëindigd. Alle Veilig Thuis-meldingen zagen op deze ex-partner en nadien zijn er geen Veilig Thuis-meldingen meer gedaan.
Ook is de moeder inmiddels al geruime tijd gestopt met het gebruiken van drugs. Om dit te bewijzen heeft zij de uitslagen van de drugstests aan de gezinsvoogd toegestuurd. Na de zitting in juli 2023 heeft de moeder niets meer gehoord over andere drugstesten.
De moeder betwist dat zij meerdere veiligheidsafspraken zou hebben geschonden. Ze heeft de ringdeurbel met camera geplaatst, maar deze is door haar ex-partner weer kapotgemaakt, waarna zij niet de financiële middelen had om nog een ringdeurbel aan te schaffen. Ook heeft de moeder zich aangemeld bij de GGZ, waarna zij op een wachtlijst is geplaatst. De moeder heeft zich dan ook grotendeels aan alle veiligheidsafspraken gehouden.
De afgelopen tijd heeft de moeder de kinderen één keer per week bezocht onder begeleiding van de ambulant begeleider. De ambulant begeleider ziet dat de moeder goed aansluit bij de kinderen. Het is met de huidige omgangsfrequentie echter haast onmogelijk om aan te tonen dat de moeder in staat is om de zorg voor de kinderen te dragen. De moeder heeft haar leven inmiddels al enige tijd op orde. Zij heeft een eigen huis, is uit de schulden en houdt haar huis schoon. Uit de beoordelingsboog van 18 mei 2023 komt dan ook naar voren dat de kinderen thuisgeplaatst kunnen worden. Dat is ook de aanleiding geweest dat de kinderen twee keer een periode wel uithuisgeplaatst waren, maar zonder een machtiging. Er werd toegewerkt naar thuisplaatsing. De moeder begrijpt echter dat de thuisplaatsing tijd nodig heeft en staat daarom erachter dat de kinderen tot die tijd bij de tante wonen. Een vrijwillige uithuisplaatsing volstaat dus. Van belang is echter wel dat de ondertoezichtstelling gehandhaafd blijft. Wanneer het toch dreigt mis te gaan kan een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing worden verzocht, aldus de moeder. Zij wijst daarbij op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 september 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:4155), waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd, maar de machtiging tot uithuisplaatsing niet, omdat partijen het erover eens zijn dat de kinderen bij de grootouders kunnen verblijven.
5.4
De GI is van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verleend. De GI merkt op dat, nadat is besloten tot een gefaseerde terugplaatsing van de kinderen bij de moeder, er elf nieuwe Veilig Thuis-meldingen zijn gedaan, waarbij nieuwe zorgen aan het licht zijn gekomen. De Intensief Ambulant begeleider heeft geen zorgen over de interactie tussen de moeder en de kinderen, maar wel over de psychische toestand van de moeder en haar sociale contacten. De moeder heeft in haar leven veel te maken gehad met rouw en trauma. Het lukt de moeder niet om haar leven op orde te krijgen en zij heeft ook geen hulpvraag hoe zij dit moet realiseren.
De kinderen hebben het goed bij de tante en de oma en de ouders hebben een actieve rol in hun leven. Als de kinderen onder toezicht zijn gesteld, is een machtiging tot uithuisplaatsing verplicht als de kinderen niet bij de ouders wonen. In augustus 2023 heeft de GI een opvoedbesluit genomen in die zin dat de kinderen het beste kunnen opgroeien bij de tante en de oma, waarover de moeder bij brief van 11 september 2023 is geïnformeerd. De raad is verzocht een onderzoek te doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel.
5.5
De vader wil graag dat de kinderen bij de tante en de oma blijven wonen. Ieder weekend zijn ze bij hem. [kind 1] blijft nu niet bij hem slapen, maar dat gaat allemaal in goed overleg. Hij wil niet dat de kinderen bij de moeder gaan wonen.
5.6
De oma is van mening dat weer een start kan worden gemaakt met het oorspronkelijke opbouwschema, waarbij de kinderen uiteindelijk afwisselend bij de moeder, de vader en de oma verblijven. Zo kan worden gekeken hoe dat verloopt en kunnen de oma en de tante hierop toezicht houden. Als het goed blijft gaan, dan kan een beslissing worden genomen.
Het advies van de raad
5.7
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad constateert dat er zorgen blijven bestaan over de psychische gesteldheid van de moeder en de invloed van de ex-partner op de moeder. Hij is nu niet in beeld, maar onduidelijk is wat de reden daarvan is. Het is positief dat er een tijdje geen meldingen zijn geweest. De moeder en de kinderen hebben veel contact met elkaar en dat gaat goed. Het is niet wenselijk dat de kinderen bij de moeder komen te wonen in haar huidige woning, zodat de moeder eerst zal moeten verhuizen. Dat maakt dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is.
De beoordeling door het hof
5.8
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. In het verleden zijn de kinderen lange tijd blootgesteld aan een emotioneel onveilig opvoedklimaat met huiselijk geweld. De kinderen wonen daarom sinds 2015 ononderbroken bij de tante en de oma. In mei 2022 is een beoordelingsboog afgenomen bij de moeder waaruit een positief advies volgde om de kinderen gefaseerd terug te plaatsen bij de moeder. Uit de daarna volgende vele Veilig Thuis-meldingen over huiselijk geweld tussen de moeder en haar ex-partner kwamen echter opnieuw zorgen over de thuissituatie van de moeder naar voren. Daarnaast zijn er zorgen over haar psychisch functioneren, haar openheid tegen de hulpverlening en over haar drugsgebruik. Eind maart 2023 zijn daarom veiligheidsafspraken opgesteld. Bij de evaluatie op 22 mei 2023 bleek dat er nog steeds zorgen zijn over het opvoedklimaat bij de moeder. De moeder heeft zich volgens de GI niet aan de veiligheidsafspraken gehouden, hetgeen door de moeder wordt betwist. Vaststaat echter dat ook na de veiligheidsafspraken nog Veilig Thuis-meldingen zijn gedaan die allemaal betrekking hebben op de ex-partner. De moeder was in die tijd zwanger van deze ex-partner, wat de situatie nog meer gespannen maakte. Ondanks het advies van de politie en hulpverlening wilde de moeder niet naar een safe-house. De moeder lijkt haar eigen veiligheid niet goed te kunnen inschatten en dit heeft nadelige gevolgen voor de kinderen als zij bij de moeder zouden verblijven. Ook vindt het hof voldoende aannemelijk dat de moeder ambivalent en onvoorspelbaar is en niet altijd eerlijk tegen de betrokken hulpverlening, de politie en de GI. Er zijn verder zorgen over de zelfredzaamheid en het verantwoordelijkheidsgevoel van de moeder als het gaat om de schoolgang van haar kinderen. Het hof is op basis van deze omstandigheden van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking sprake was van de noodzaak tot het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing, zodat de machtiging destijds terecht is verleend.
5.9
Het hof stelt verder voorop dat, wanneer sprake is van een ondertoezichtstelling en de kinderen voor langere tijd bij niet-gezaghebbende personen verblijven, op grond van artikel 1:265a BW een machtiging tot uithuisplaatsing is vereist. Dit geldt ook als de moeder het eens is met het verblijf van de kinderen bij de tante en de oma en er eerder periodes geweest zijn waarop de kinderen vrijwillig uithuisgeplaatst zijn. Het hof is daarom van oordeel dat plaatsing van de kinderen bij de familie in het vrijwillige kader in het onderhavige geval niet is toegestaan. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stellingen van de moeder die daarop zien. Het hof merkt daarbij op dat de situatie in de door de moeder aangehaalde beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 14 september 2020 niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak, omdat voorafgaande aan die beschikking het hof Arnhem-Leeuwarden de machtiging tot uithuisplaatsing had beëindigd. Dit hof ziet daar echter gezien de omstandigheden in deze zaak onvoldoende aanleiding toe.
5.1
Na de bestreden beschikking zijn er geen Veilig Thuis-meldingen meer gedaan en ook de drugstest die de moeder rond de zitting op 4 juli 2023 heeft gedaan, was negatief. De moeder en ook de vader zien de kinderen wekelijks. Sinds de oma ziek is, helpt de moeder meer mee bij de opvoeding van de kinderen.
[kind 1] heeft in het kindgesprek aangegeven dat zij haar leven een 9,5 geeft. Dat kan een 10 worden als zij bij haar moeder kan wonen, maar dan wel in een andere woning en niet in [plaats A] . Het allerliefste is ze de helft van de tijd bij de vader en de andere helft van de tijd bij de moeder.
Inmiddels verblijven de kinderen al bijna acht jaar bij de tante en de oma en hebben zij een gezonde hechtingsrelatie met hen. De huizen van de tante en de oma grenzen aan elkaar en zij zorgen samen voor de kinderen, eten samen en doen samen de boodschappen. De kinderen hebben bij de tante en de oma een leven opgebouwd met een sociaal netwerk, stabiele schoolgang en vrijetijdsbesteding, zoals clubjes.
In het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van de door de moeder bestreden beslissing constateert het hof dat alle partijen het erover eens zijn dat de kinderen op dit moment niet terug kunnen naar de moeder vanwege de huidige woonsituatie van de moeder. Ook de moeder zelf wenst geen thuisplaatsing van de kinderen bij haar in de huidige woning. Tijdens de aan de orde zijnde periode was het daarom niet mogelijk om de kinderen bij de moeder terug te plaatsen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing van de kinderen voor de periode van de verleende machtiging aanwezig waren en dat de machtiging tot uithuisplaatsing nodig was. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.11
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.W. van Zaane en, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 16 april 2024 in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Baardewijk.