5.4Tussen partijen is niet in geschil dat als peildatum voor de omvang van de te verdelen ontbonden gemeenschap de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding geldt, dat wil zeggen 22 maart 2022.
Contante gelden (grief 2)
5.5.1Met zijn tweede grief komt de man op tegen de beslissing van de rechtbank dat aan partijen ieder de helft van het contante geldbedrag van € 30.000,- wordt toegedeeld, zodat de vrouw € 2.000,- aan de man dient te voldoen wegens overbedeling. De rechtbank is ervan uitgegaan dat de vrouw € 19.000,- uit de woning heeft meegenomen, maar volgens de man heeft de vrouw een bedrag van € 30.000,- uit de woning meegenomen en dient zij € 15.000,- aan hem te betalen. Als wel wordt uitgegaan van een bedrag van € 19.000,-, dient zij de man € 4.000,- te vergoeden in plaats van de door de rechtbank vastgestelde € 2.000,-.
5.5.2De vrouw betwist dat er € 30.000,- in de woning aanwezig was, volgens haar ging het om een bedrag van € 50.000,-. Er waren gedurende het huwelijks altijd aanzienlijke bedragen in de woning aanwezig als appeltje voor de dorst. De vrouw betwist daarnaast dat zij meer dan € 19.000,- heeft meegenomen.
5.5.3Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de vrouw het gehele bedrag van € 30.000,- heeft meegenomen, heeft de man gewezen op enkele WhatsApp-berichten die partijen in maart 2022 aan elkaar hebben gezonden. De man heeft haar geschreven
“Waar is de geld”, waarop de vrouw reageert met
“Dat krijg je”. De man schrijft daarna
“Wat. Waar is de geld?”, waarop de reactie van de vrouw is
“Word later afgehandeld”. Tot slot schrijft de man
“Heb je gestolen is mijn geld. Van da zaak. Je neemt € 30000 van de zaak me”. Hierop reageert de vrouw niet meer. Volgens de man kan uit deze berichten worden afgeleid dat de vrouw het volledige bedrag van € 30.000,- heeft meegenomen, omdat hij heeft gevraagd
“Waar is de geld”en niet
“Waar is het andere deel van het geld”en omdat de vrouw niet meer heeft gereageerd op het laatste bericht van de man.
Het hof is van oordeel dat uit deze berichten niet kan worden afgeleid dat de vrouw € 30.000,- heeft meegenomen, mede gelet op de betwisting door de vrouw. Bij het eerste bericht heeft de man ook geschreven
“Postvak sleutel”. Volgens de verklaring van de vrouw in eerste aanleg heeft zij op dit bericht gereageerd en niet op het geld. Zij wilde zo min mogelijk reageren op berichten van de man, reden waarom zij niet op zijn laatste bericht heeft gereageerd. Daarbij overweegt het hof voorts dat ook als de man zou hebben geschreven
“Waar is het andere deel van het geld”, dit evenmin voldoende zou zijn om vast te stellen dat de vrouw meer dan € 19.000,- zou hebben meegenomen, omdat ook uit dit bericht niet zou kunnen worden opgemaakt wat het totaal bedrag is. Aangezien de man niet op andere wijze heeft onderbouwd dat de vrouw meer dan € 19.000,- heeft meegenomen, gaat het hof daarvan uit. Wel zal het hof de beslissing van de rechtbank vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de vrouw € 2.000,- aan de man moet betalen. Partijen hebben immers ieder recht op de helft van € 30.000,-, derhalve € 15.000,-. Aangezien de vrouw € 19.000,- heeft meegenomen, heeft zij € 4.000,- te veel ontvangen. De grief slaagt in zoverre en faalt voor het overige.
5.6.1De man betoogt in grief 3 dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek heeft afgewezen om de waarde van het goud vast te stellen op € 20.000,- met de verplichting van de vrouw € 10.000,- aan de man te voldoen. De vrouw heeft al het goud van partijen meegenomen en alleen de gouden armband van de overleden moeder van de man teruggegeven. De andere gouden sieraden (kettingen, armbanden, kruizen, ringen gekregen in de loop der jaren van de familie van de man) heeft de vrouw gehouden, aldus de man.
5.6.2De vrouw betwist dat zij meer heeft meegenomen uit de woning dan de armband van de overleden moeder van de man, de armbanden van de zoons en haar trouwring. De armband van de overleden moeder van de man heeft zij teruggegeven, haar trouwring heeft zij weggegooid. Zij heeft geen ander goud onder zich.
5.6.3Het hof zal de beslissing van de rechtbank bekrachtigen. De man heeft gesteld dat er meer gouden sieraden zijn dan door de vrouw erkend. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw lag het op de weg van de man zijn stellingen dat de vrouw de gouden sieraden heeft meegenomen, welke sieraden dit precies waren en wat de waarde hiervan was, nader te onderbouwen. Dit heeft hij niet gedaan. Evenmin heeft hij een concreet bewijsaanbod gedaan. De grief faalt.
5.7.1De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de saldi van de betaal- en spaarrekeningen van partijen in privé per peildatum 22 maart 2022 gelijkelijk tussen partijen dienen te worden verdeeld. Volgens hem moet als peildatum de datum van vaststelling verdeling (23 mei 2023) worden gehanteerd, omdat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waardoor kan worden afgeweken van de hoofdregel van artikel 1:100 BW. De vrouw heeft ten nadele van de man in het geheim haar vertrek voorbereid en samen met [kind] de gehele inboedel, het contante geld en het goud van partijen meegenomen en de man achtergelaten met alle lasten en schulden. De man heeft van de banksaldi waarover hij kon beschikken de gezamenlijke schulden en lasten voldaan. De man wijst verder erop dat de vrouw geen inzicht in haar banksaldi geeft.
5.7.2De vrouw is van mening dat de rechtbank terecht is uitgegaan van de peildatum van 22 maart 2022 en verzet zich tegen vaststelling van de door de man verzochte peildatum van 23 mei 2023. Zij had en heeft sinds haar vertrek uit de woning geen beschikking over of toegang tot de gezamenlijke rekeningen, terwijl de man dit wel had. De man heeft van deze gelden geleefd, terwijl de vrouw de eindjes aan elkaar moest knopen. De vrouw heeft dus geen enkele invloed gehad op de uitgaven die van de gezamenlijke rekening zijn gedaan. De vrouw betwist dat zij geen inzage in het saldo op haar privérekening heeft gegeven, het is juist de man die weigert een overzicht van de saldi te verstrekken.
5.7.3Voor zover de man met zijn grief heeft willen betogen dat moet worden afgeweken van de hoofdregel dat een verdeling bij helfte plaatsvindt, is het hof van oordeel dat hij hiervoor onvoldoende aanknopingspunten heeft aangedragen. Daartoe is in ieder geval niet voldoende dat de vrouw haar vertrek uit de (voormalige) echtelijke woning heeft voorbereid. Dat de vrouw de gehele inboedel, een hoger bedrag dan € 19.000,- of meer goud dan door haar erkend, heeft meegenomen, is evenmin komen vast te staan. Daarbij komt dat de man geen inzicht heeft gegeven in de gezamenlijke schulden en lasten die hij zou hebben voldaan, waarbij ook rekening moet worden gehouden met het feit dat de rechtbank in de – in zoverre niet bestreden – beschikking heeft bepaald dat partijen ieder voor de helft een aantal in de beschikking genoemde privé-schulden (belastingschulden) en eventuele nog niet bekende privéschulden per peildatum 22 maart 2022 moeten dragen. Niet uitgesloten is derhalve dat de man voor een deel van de schulden een regresrecht op de vrouw heeft.
Voor zover de man met zijn grief heeft bedoeld dat van een andere peildatum dan de datum van indiening van het verzoekschrift moet worden uitgegaan, overweegt het hof dat hiervoor evenmin aanleiding is.
Het saldo van een bankrekening is een vordering op de bank. Dit betekent dat dit saldo als goed tot de ontbonden gemeenschap behoort op het tijdstip van de ontbinding van de gemeenschap. Dit saldo kan wijzigen door bij- of afschrijvingen, maar dat betekent niet dat dan de omvang van het saldo (de vordering op de bank) wijzigt. Bij de verdeling moet derhalve als waarde in aanmerking worden genomen de saldi van de bankrekeningen op het tijdstip van de ontbinding, in dit geval 22 maart 2022. Voor zover, zoals de man stelt, afschrijvingen hebben plaatsgevonden na het tijdstip van de ontbinding maakt dat het voorgaande niet anders, nog daargelaten dat de man heeft verzuimd deze betwiste stelling te concretiseren.
De grief faalt derhalve. Wel merkt het hof op dat partijen over en weer informatie moeten verstrekken over de saldi op de bankrekeningen per 22 maart 2022, zodat een verdeling kan plaatsvinden.
Schuld [BV 3] . (grief 5)
5.8.1Grief 5 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de schuld van partijen aan [BV 3] . van € 24.200,- uitsluitend door de man dient te worden gedragen. De man voert aan dat de hoofdregel is dat beide echtgenoten in beginsel gelijk draagplichtig zijn voor gemeenschapsschulden en dat hiervan slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden vanaf kan worden geweken. Van verknochtheid is geen sprake en evenmin is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid als deze schuld bij gelijke helfte wordt gedragen, zodat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is.
Ter onderbouwing van de schuld heeft de man een e-mail van de bestuurder van [BV 3] . van 21 mei 2022 overgelegd, waarin wordt bevestigd dat de lening nog niet is afgelost met daarbij de jaarrekening van 2013 van [BV 3] . waarin de lening staat vermeld. Daarnaast heeft hij een ondertekende overeenkomst van lening overgelegd. Bij deze overeenkomst van lening is naast het geleende bedrag van € 23.000,-- ook de lening van [BV 3] . ten behoeve van de aanschaf van tickets voor het gezin in 2009 naar Egypte schriftelijk vastgelegd waarmee het totaal neerkomt op € 24.200,--. Tot slot heeft de man de betalingsbewijzen van het geleende bedrag van € 18.000,- overgelegd.
Volgens de man was de vrouw op de hoogte van de lening en van het feit dat deze niet direct terugbetaald hoefde te worden. De [Y] , de bestuurder van [BV 3] ., was ook een goede vriend van de vrouw. Bovendien heeft ook de boekhouder van partijen partijen steeds gewezen op de gemeenschapsschuld.
5.8.2De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij verwijst naar haar verweerschrift op het zelfstandig verzoekschrift van de man in eerste aanleg. Zij stelt voorts dat uit de door de man in hoger beroep overgelegde productie R niet blijkt dat de man dit geld op zijn eigen rekening heeft ontvangen. De overeenkomst van 3 maart 2020 is mogelijk geantedateerd en heeft geen bewijskracht, omdat deze niet door haar is getekend. De vrouw beroept zich verder op 1:88 lid 1 sub c BW. Als de schuld is aangegaan voor de oprichting van de BV, moet deze schuld meegenomen worden bij de waardering van de onderneming van de man. Verder voert zij aan dat als de schuld al bestaat, het goed mogelijk is dat deze inmiddels is afgelost. Er was immers veel zwart geld. Ook beroept de vrouw zich op verjaring van de schuld.
5.8.3De lening van € 24.200,- heeft volgens de man betrekking op drie verschillende betalingen door [BV 3] . aan de man: een bedrag van € 1.200,- voor tickets naar Egypte op 24 september 2009, een bedrag van € 18.000,- voor de oprichting van een besloten vennootschap op 3 mei 2010 en een bedrag van € 5.000,- in verband met de verplichting tot bijstorting in de besloten vennootschap [BV 2] . op 19 september 2012.
Op de man rust de bewijslast van zijn stellingen. Wat betreft de lening van € 18.000,- heeft hij een geldleenovereenkomst overgelegd en daarnaast een bankafschrift van [BV 3] . waaruit een storting op 3 mei 2010 blijkt van € 18.000,- op rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [de man] met als omschrijving “lening tbv oprichting [Z] ”. Niet (langer) in geschil is, dat dit een bankrekening op naam van de man is. De man heeft ook de (notariële) akte van oprichting van [BV 1] . op 2 juni 2010 overgelegd, waarin is opgenomen dat de man heeft verklaard dat 18.000 aandelen zijn geplaatst, die een geplaatst kapitaal van € 18.000,- vertegenwoordigen en dat de geplaatste aandelen door de oprichter (hof: de man) zijn volgestort, alsmede een bankverklaring dat de bank ten name van [BV 1] . een rekening aanhoudt waarop op 3 mei 2010 een creditsaldo stond van € 18.000,-. Daarnaast heeft de man een uittreksel uit de Kamer van Koophandel overgelegd waarop staat vermeld dat de besloten vennootschap [BV 2] . is opgericht op 2 juni 2010 en dat [BV 1] . en [BV 4] . de bestuurders zijn. In de door de man overgelegde jaarstukken van [BV 1] . over 2020 is opgenomen dat sprake is van een 60% deelneming in [BV 2] ., terwijl ook in de jaarstukken van [BV 2] . van 2021 staat vermeld dat 60% van het aandelenkapitaal wordt gehouden door [BV 1] ., waarmee de samenhang tussen [BV 1] . en [BV 2] . voldoende is komen vast te staan. Deze stukken, tezamen met de e-mail van de [Y] van 21 mei 2022 met daarbij een kopie van een gedeelte van de jaarrekening 2013 van [BV 3] . waarin staat vermeld dat een bedrag van € 23.000,- aan de man is geleend, zijn naar het oordeel van het hof voldoende om het bestaan van de geldlening van € 18.000,- aan te nemen. Hieraan doet niet af dat de voorwaarden voor de geldlening pas op 9 maart 2020 op papier zijn gezet. Waarom de overeenkomst jegens haar geen bewijskracht heeft omdat deze niet door haar is getekend, heeft de vrouw niet onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
Het beroep van de vrouw op artikel 1:88 lid 1 sub c BW gaat niet op, omdat dit artikel ziet op overeenkomsten waarbij een echtgenoot zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt. Daarvan is geen sprake. Evenmin gaat het beroep op verjaring op, aangezien de lening volgens de geldleenovereenkomst pas opeisbaar is in 2028. Het verweer van de vrouw dat de lening afgelost zou kunnen zijn, heeft zij niet nader onderbouwd en is door de man betwist, zodat het hof ook hieraan voorbij gaat.
Ten aanzien van de leningen van € 1.200,- en € 5.000,- heeft de man een overeenkomst van geldlening, ondertekend op 9 maart 2020, overgelegd. Daarnaast staat in de jaarrekening 2013 van [BV 3] ., zoals hiervoor weergegeven, vermeld dat aan de man een bedrag van € 23.000,- is geleend. Het hof is van oordeel dat dit onvoldoende is om het bestaan van de leningen van € 1.200,- en € 5.000,- aan te nemen, gelet op de betwisting door de vrouw. Dat de bedragen van € 5.000,- en € 1.200,- daadwerkelijk zijn betaald aan de man, is niet komen vast te staan. Ook bewijzen van de besteding van deze bedragen ontbreken. Evenmin heeft de man stukken overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [BV 2] . verlieslijdend was (zoals hij ter zitting in hoger beroep heeft gezegd) en dat hij een bijstorting moest doen.
De conclusie van het voorgaande is, dat het hof zal bepalen dat de schuld aan [BV 3] . tot een bedrag van € 18.000,- gezamenlijk zal worden gedragen, in de onderlinge verhouding ieder voor de helft. De grief slaagt in zoverre en faalt voor het overige.
Toedeling woning (grief 6)
5.9.1In grief 6 komt de man op tegen de peildatum die de taxateur van de woning heeft gehanteerd. De woning is per 15 juni 2023 gewaardeerd op een bedrag van € 505.000,-, maar volgens de man moet worden uitgegaan van 22 maart 2022. Daarnaast stelt de man dat de door de rechtbank bepaalde termijn van drie maanden om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen, onredelijk kort is, ook omdat de mogelijkheden van de man om de woning over te nemen afhankelijk zijn van de uitkomst van de hoger beroepsprocedure.
5.9.2De vrouw kan zich vinden in de beslissing van de rechtbank. Uit niets blijkt dat de man bezig is met onderzoek of hij de woning kan overnemen. Een dergelijk onderzoek is ook mogelijk als hij de woning wil overnemen met behulp van een alternatieve financier. De peildatum van de taxatiewaarde is correct en in overeenstemming met de beschikking van de rechtbank van 23 mei 2023. Niet is bepaald dat de taxatie per een bepaalde datum zou moeten plaatsvinden en dat is ook niet door partijen verzocht.
5.9.3De grief faalt. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder 3.4.7 bepaald dat als datum voor de waardering van de verschillende bestanddelen (van de ontbonden gemeenschap) in beginsel het moment van feitelijke verdeling geldt, met uitzondering van de banksaldi en de schulden. Deze overweging is conform vaste jurisprudentie, dat in beginsel voor de vaststelling van de waarde van de tot de gemeenschap behorende goederen dient te worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling, zoals hiervoor ook overwogen. De man heeft niet toegelicht waarom in dit geval van een andere peildatum zou moeten worden uitgegaan en het hof ziet daarvoor evenmin aanleiding. De taxatiedatum van 15 juni 2023 ligt zodanig dicht bij de datum van de bestreden beschikking, dat geen aanleiding bestaat om een nieuwe taxatie te gelasten.
Wat betreft de termijn waarbinnen de man kan onderzoeken of hij de woning kan overnemen, overweegt het hof dat inmiddels elf maanden verstreken zijn sinds de bestreden beschikking. Daargelaten dat de man in zijn grief niet heeft aangegeven welke termijn volgens hem wel redelijk zou zijn en ook geen verzoek heeft gedaan waarin een termijn wordt genoemd, is het hof van oordeel dat er geen aanleiding is de man nog een nadere termijn te geven gelet op de al verstreken termijn.
5.10.1De man betoogt in grief 7 dat de rechtbank in het zogenoemde “spoorboekje” over de verdeling van de woning heeft nagelaten rekening te houden met het belang van de man om zijn vorderingen op de vrouw ten aanzien van de verdeling te mogen verrekenen met de door de man aan de vrouw te betalen uitkoopsom in geval van toedeling van de woning aan hem, dan wel dat hij zijn vorderingen op de vrouw mag verhalen op de aan de vrouw toekomende helft van de netto-verkoopopbrengst van de woning in geval van verkoop en levering daarvan aan een derde. Hij is 57 jaar oud, heeft gezondheidsproblemen, heeft geen opleiding genoten en heeft nooit iets anders gedaan dan het uitbaten van een cafetaria. Het is de man alles eraan gelegen om de woning te behouden. Als de man de woning verliest, is het voor hem niet mogelijk een andere woning te kopen of te huren. De vrouw ontvangt een WAO-uitkering en heeft naar eigen zeggen verder geen ander vermogen meer. Er kan dan ook redelijkerwijs vanuit gegaan worden dat de man geen verhaalsmogelijkheden zal vinden bij de vrouw, als het spoorboekje van de rechtbank wordt gevolgd. De enige die schulden aflost is de man, terwijl partijen in hun onderlinge verhouding de schulden gelijkelijk dienen te dragen. De schulden bedragen volgens de man € 68.723,- in totaal (€ 44.523,- belastingschulden en € 24.200,- aan [BV 3] .). De man wil de helft van dit bedrag, door hem berekend op € 35.361,50, verrekenen met de uitkoopsom. Ter zitting heeft hij hieraan de rekening-courant schuld aan [BV 2] ., de resultaatschuld van [BV 2] . en de resultaatschuld [BV 1] ., alsmede het door hem betaalde voorschot voor de werkzaamheden door de deskundige toegevoegd. Mede in aanmerking genomen de bedragen die hij ter zake het contante geld en het goud met de vrouw wil verrekenen, komt hij op een te verrekenen bedrag van € 74.753,-. Naar het hof begrijpt, komen op dit bedrag de door de rechtbank bepaalde door de man aan de vrouw te betalen bedragen voor de Mercedes (€ 2.808,50) en de Opel Astra (€ 1.504,50) in mindering.
5.10.2De vrouw verweert zich tegen dit verzoek. Zij heeft het geld uit de woning hard nodig en wenst de vordering van de man zelf te voldoen. De man werkt niet mee met de verdeling van de gemeenschap en de vrouw wil de man niet de gelegenheid geven verder te traineren. Daarnaast heeft de vrouw een vordering op de man ter zake de onderneming van de man, de banksaldi en nog wat kleine zaken. Deze vorderingen dienen eerst over en weer verrekend te worden, voordat er verrekend wordt met de opbrengt van de woning. De vrouw heeft bepaalde schulden van de man betwist. Op andere schulden van de man dient wellicht niet direct te worden afgelost en de vrouw wil hierover zelf afspraken kunnen maken. De vrouw heeft baat en behoefte bij verdeling van de woning.
5.10.3De rechtbank heeft in de in zoverre niet bestreden beschikking overwogen dat de onder rechtsoverwegingen 3.4.36. en 3.4.40. genoemde privéschulden gezamenlijk door partijen worden gedragen, ieder voor de helft. Het betreft de belastingschulden over de jaren 2017 tot en met 2021 (3.4.36) en een aantal door de vrouw genoemde schulden (3.4.40). Voor zover de man meer dan zijn aandeel heeft betaald, heeft hij een regresrecht op de vrouw en zou hij kunnen overgaan tot verrekening met het door hem aan de vrouw te betalen bedrag. Het hof heeft geen inzicht in het totaal van de inmiddels door de man betaalde belastingschulden en kan deze berekening dan ook niet maken. De schuld aan [BV 3] ., voor zover deze door partijen gezamenlijk moet worden gedragen, is nog niet opeisbaar. Het hof ziet dan ook geen aanleiding nu reeds een verrekening toe te passen. Wat betreft de ter zitting in hoger beroep aanvullend genoemde schulden heeft de rechtbank overwogen dat dit zakelijke schulden betreffen die deel uitmaken van de activa en passiva van de ondernemingen van de man. Omdat deze van invloed zijn op de waarde van de onderneming, moeten deze in dit kader worden bezien. Daargelaten dat de man, gelet op de twee-conclusieregel, tegen deze beslissing had moeten grieven bij zijn beroepsschrift, is het hof met de rechtbank van oordeel dat naar deze posten moet worden gekeken in het kader van de waardering van de ondernemingen. Ook hier bestaat geen aanleiding voor een verrekening op dit moment. Dat geldt ook voor de verrekening van het door de man betaalde voorschot voor de deskundige. Wat betreft het goud en contante geld kan een bedrag van maximaal € 4.000,- worden verrekend, gelet op beslissingen van het hof op deze punten. Daar staat tegenover dat de vrouw een bedrag van € 4.313,- van de man te vorderen heeft in verband met de verdeling van de Mercedes en de Opel Astra. Per saldo heeft de vrouw derhalve op dit moment een bedrag te vorderen van de man. Alleen al om deze reden faalt de grief. Het verzoek van de man tot verrekening zal worden afgewezen.
Waardering eenmanszaak en aandelen (grief 8)